[Cap. II.] De Ministris et Doctoribus.

= De dienaren en leraren.

Nec tamen antequam illi ipsi, à quo manus imponendae sint, coram vniversa ecclesia sanctè sese obstrinxerit Dei dumtaxat gloriae propagandae, eiusque verbo syncerè administrando, ecclesiaeque aedificandae daturum operam: neque ad suas priuatas cupiditates Spiritus sancti oracula esse detorturum, neque à veritate, vel gratia vel pretio, vel metu ne tantillum declinaturum, ac simul religiosè obseruaturum receptas ecclesiae constitutiones, quaecunque ad ordinem et tranquillitatem ecclesiarum spectant, ac denique officio pro virili functurum in exhortando, increpando, consolandoque, ac docendo, ubicunque opus fuerit omni gratia ac personarum respectu procul excluso.

= Dit zal echter niet gebeuren dan nadat hij tegenover degene die hem de handen zal opleggen voor de hele gemeente heilig zich verplicht heeft, zich alleen te zullen toeleggen op de verbreiding van Gods eer, de zuivere bediening van Gods woord en de opbouw van de kerk; de uitspraken van de heilige Geest niet naar eigen begeerte te verdraaien en van de waarheid niet uit gunst of om geld of uit vrees geen haarbreed af te wijken, en nauwgezet de aangenomen verordeningen van de kerk te onderhouden die op de orde en rust van de kerk gericht zijn; en tenslotte met al zijn kracht zijn ambt uit te oefenen in het vermanen, bestraffen, vertroosten en onderwijzen, overal waar dit nodig zal zijn, zonder enige gerichtheid op de gunst of het aanzien van personen.