[Cap. II.] De Ministris et Doctoribus.

= De dienaren en leraren.

In doctrina quatuor obseruari erit vtile, primum vt requiratur testimonium siue ecclesiae siue Scholae aut etiam Ciuitatis in qua ante hac vixit: vt certò constare possit an cuipiam haeresi addictus fuerit, an exoticis et curiosis quaestionibus speculationibusque otiosis plus aequo se oblectarit, an hereticorum libros studiosius quam par est legerit, hominumque fanaticorum et suis somniis indulgentium consuetudine multa vsus fuerit. Deinde quaeratur ecquid per omnia consentiat cum ea doctrina quae in ecclesia publicè retinetur secundum ea quae Confessione fidei primum Galliarum Regi per ecclesiarum illius regni ministros oblata, deinde etiam in vernaculam linguam conuersa Hispaniarum regi, coeterisque inferioris Germaniae magistratibus inscripta exhibitaque fuit, denique etiam Catechesi continentur.  Tertio interrogetur de primariis quibusque religionis Capitibus. Ac postremo proponantur ei vt minimum bis terue aliquot Scripturae loca coram Ministris si adfuerint ac Prophetis seu Doctoribus, vel (sin minus aderint) coram Senioribus in prophetiae morem explicanda.

= Wat de leer betreft zal het nuttig zijn vier dingen in acht te nemen. In de eerste plaats moet een getuigenis gevraagd worden hetzij van de kerk hetzij van de school of ook van de stad waar [de examinandus] tevoren geleefd heeft. Zo zal zeker vastgesteld kunnen worden of hij een of andere ketterij toegedaan is geweest, of hij meer dan goed is zich vermaakt heeft met vreemde en nieuwsgierige vragen en ijdele bespiegelingen, of hij ijveriger dan past boeken van ketters gelezen heeft en of hij veel omgang gehad heeft met dweepzieke en waanwijze mensen. Vervolgens moet worden gevraagd of hij in alles instemt met de leer die in de kerk publiek wordt onderhouden naar de geloofsbelijdenis die eerst aan de koning van Frankrijk door de dienaren van de kerken aldaar is aangeboden, daarna, in de landstaal overgezet, ook aan de koning van Spanje en de overige overheden van Neder-Duitsland opgedragen en overhandigd is, en die tenslotte ook in de catechismus vervat is. Ten derde moet hij ondervraagd worden over de voornaamste hoofdstukken van de religie. Tenslotte moeten hem tenminste twee of drie maal enige Schriftplaatsen worden voorgelegd, die hij voor de dienaren (indien aanwezig) en de profeten of leraars, of (indien deze niet aanwezig mochten zijn) voor de ouderlingen op de wijze van de profetie moet uitleggen.