Bijlage 12

(bij art. 18 K.O.)

 

Statuut van de Theologische Universiteit van De Gereformeerde Kerken in Nederland

Artikel 1 Algemeen

1.1
De Gereformeerde Kerken in Nederland onderhouden naar artikel 18 van de kerkorde voor de wetenschappelijke vorming tot dienaar van het Woord een theologische universiteit, die in haar arbeid is gebonden aan de leer van de Heilige Schrift, zoals die is samengevat in de belijdenisgeschriften van de kerken.

1.2
In dit statuut worden De Gereformeerde Kerken in Nederland aangeduid als de kerken en de theologische universiteit als de universiteit.

1.3
De universiteit is een instelling voor theologisch wetenschappelijk onderwijs en daarmee samenhangend onderzoek.

1.4
De universiteit wordt in naam van de kerken bestuurd door het curatorium, waarvan de leden met hun secundi als deputaten worden benoemd door de generale synode. Het curatorium is in zijn arbeid gebonden aan dit statuut en aan de besluiten van de generale synode die de universiteit betreffen.

1.5
De universiteit is gevestigd te Kampen.

Artikel 2 Curatorium

2.1.
Voor benoeming tot lid van het curatorium draagt elke particuliere synode aan de generale synode een dienaar van het Woord voor, evenals voor de benoeming tot secundus. Daarnaast worden ten hoogste vijf leden en hun secundi op voordracht van het curatorium benoemd op grond van specifieke kennis en ervaring die van belang zijn voor het besturen van de universiteit.

2.2
Een lid van het curatorium moet, evenals een secundus, lid in volle rechten zijn van een van de kerken.
Wanneer een lid of een secundus niet meer aan deze eis voldoet, heeft hij de facto opgehouden lid respectievelijk secundus te zijn.
Hij geeft daarvan onverwijld schriftelijk kennis aan de president; als het de president zelf betreft, aan de secretaris.

2.3
Het curatorium houdt toezicht op de docenten, opdat alles uit hun onderwijs geweerd blijft dat zou afwijken van de Heilige Schrift of inbreuk zou maken op de belijdenis van de kerken; ook ziet het er op toe dat het niveau van de wetenschappelijke vorming gewaarborgd blijft.
Het curatorium treft voorts alle voorzieningen, nodig voor het onderwijs en het daarmee samenhangend onderzoek.
Het curatorium behartigt de financiële en materiële belangen van de universiteit. Het zendt ieder jaar tijdig aan elk van de kerken een beknopte begroting van de inkomsten en uitgaven in het komende jaar onder vermelding van de hoogte van de bijdrage per ziel voor dat jaar.

2.4
De leden van het curatorium kiezen uit hun midden een president, een secretaris, een penningmeester en twee assessoren, die tezamen het moderamen vormen.
De moderamenleden treden jaarlijks als zodanig af, maar zijn terstond herkiesbaar.
Het moderamen is belast met de voorbereiding van door het curatorium te nemen besluiten en met de uitvoering van door het curatorium genomen besluiten. Het moderamen kan in zaken die spoed vereisen maatregelen nemen, die in de eerstvolgende vergadering van het curatorium ter goedkeuring worden voorgelegd.

2.5
Het curatorium kan zich in de uitoefening van zijn taak doen bijstaan door commissies, al dan niet geheel of gedeeltelijk uit zijn leden te benoemen.

2.6
Wanneer het curatorium van oordeel is dat een lid of een secundus in de vervulling van zijn taak als lid of secundus ernstig tekortschiet of zich gedraagt op een wijze die het aanzien van het curatorium of de universiteit kan schaden, zal het curatorium hem schorsen. Het moderamen draagt er zorg voor dat binnen een maand nadien een vergadering wordt gehouden, waartoe alle leden en hun secundi tijdig worden uitgenodigd. Deze vergadering beslist of de schorsing wordt ingetrokken of verlengd. Een beslissing wordt slechts genomen indien het geschorste lid of de secundus tijdig is uitgenodigd om in de vergadering te verschijnen en, indien verschenen, in de gelegenheid is gesteld zich te doen horen.

2.7
Het lid of de secundus die heeft opgehouden lid of secundus te zijn, draagt er zorg voor dat binnen een week nadien alle bescheiden die hij als lid respectievelijk secundus onder zijn berusting heeft, ter beschikking van het curatorium komen.

2.8
Het curatorium vergadert ten minste vier maal per jaar volgens een door het moderamen op te stellen schema.
Een extra vergadering wordt belegd indien het moderamen of ten minste vijf andere leden dat wenselijk achten.
De vergaderingen van het curatorium en van het moderamen worden als regel bijgewoond door de rector en de secretaris van de senaat.

2.9
Het curatorium is gemachtigd om naar art. 52 van de kerkorde de kerken voor het burgerlijk recht te vertegenwoordigen, behoudens in gevallen waarin de generale synode anders beslist.

2.10
Het curatorium brengt aan elke gewone generale synode verslag uit over de gang van zaken aan de universiteit en zijn handelingen sinds het uitbrengen van het vorige verslag. Het curatorium zendt tijdig voor de aanvang van de synode zijn verslag aan de kerken.
Het curatorium zendt aan elke gewone generale synode voor elk jaar, verstreken sinds de vorige synode, de balans van de universiteit per 31 december en de winst- en verliesrekening over dat jaar, vergezeld van een schriftelijk rapport, uitgebracht door een registeraccountant. Het curatorium zendt aan elk van de kerken een samenvatting van deze stukken.
Het curatorium verstrekt aan de pers een kort verslag van hetgeen in zijn vergadering is behandeld, voor zover daarvoor in aanmerking komend.

2.11
Het curatorium blijft zijn taken vervullen totdat de door de generale synode nieuw benoemde deputaten zich in hun vergadering als curatorium hebben geconstitueerd.

Artikel 3 Wetenschappelijk personeel

3.1 Functies en formatie
3.1.1
Aan de universiteit kunnen voor onderwijs en onderzoek worden benoemd: gewone hoogleraren, buitengewone hoogleraren, universitaire hoofddocenten en universitaire docenten.
3.1.2
De generale synode beslist op voorstel van het curatorium, dat daartoe wordt geadviseerd door de senaat, over een formatieplan, waarin de vakgebieden en de te vervullen functies zijn vastgelegd.
3.1.3
Gewone hoogleraren zijn hoogleraren in de theologie in volledige dienst. Buitengewone hoogleraren zijn hoogleraren in de theologie in niet-volledige dienst en hoogleraren in een hulpwetenschap.
3.1.4
Universitaire hoofddocenten en universitaire docenten zijn docenten in theologische of niet-theologische vakken. Zij kunnen in volledige of gedeeltelijke dienst worden benoemd, met een tijdelijke aanstelling of een aanstelling voor onbepaalde tijd.
3.1.5
Aan de universiteit kunnen in tijdelijke dienst onderzoekers worden aangesteld voor het doen van theologisch onderzoek in het kader van het in artikel 9 te noemen onderzoeksplan.
3.1.6
Specifieke onderdelen van de opleiding kunnen krachtens besluit van de senaat worden verzorgd door externe docenten, onder verantwoordelijkheid van de vakdocent en met toestemming van het curatorium.

3.2 Benoeming
3.2.1
Hoogleraren en universitaire (hoofd)docenten in dienst voor onbepaalde tijd worden benoemd door de generale synode. Het curatorium zendt, na advies van de senaat, aan de synode voor iedere vacature een met redenen omklede voordracht. Het doet de voordracht vergezeld gaan van een omschrijving van de inhoud en de omvang van de functie.
3.2.2
Universitaire (hoofd)docenten in tijdelijke dienst en onderzoekers worden benoemd door het curatorium op voordracht van de senaat.
3.2.3
leder van de in 3.1.1 en 3.1.5 genoemde functionarissen moet lid in volle rechten zijn van een van de kerken.
3.2.4
Bij onvoorziene vacatures treft het curatorium na ingewonnen advies van de senaat tijdelijke maatregelen voor de goede voortgang van onderwijs en onderzoek.

3.3 Verplichtingen en taken
3.3.1
De hoogleraren en docenten genoemd in 3.1.1 zullen bij hun optreden een door de generale synode vastgesteld ondertekeningsformulier tekenen als blijk van instemming met de leer van de Heilige Schrift, zoals die in de belijdenisgeschriften van de kerken is samengevat, en van hun bereidheid om deze zuivere leer te onderwijzen en tegen ketterijen en dwalingen te verdedigen.
3.3.2
Iedere hoogleraar en universitaire (hoofd)docent ontvangt bij zijn aanstelling een omschrijving van de taken waarmee hij wordt belast. Wijziging is alleen mogelijk met instemming van betrokkene.

3.4 Disciplinaire maatregelen
3.4.1 Maatregelen
Ten aanzien van een functionaris als bedoeld in 3.1.1 en 3.1.5 die zich in leer of leven ernstig misgaat of in de uitoefening van zijn functie ernstig te kort schiet, kunnen met inachtneming van het bepaalde in 3.4.2 en 3.4.3 disciplinaire maatregelen worden genomen in de vorm van beperking van werkzaamheden en/of van ontslag.
3.4.2 Beperking van werkzaamheden
Het curatorium kan aan een functionaris een zodanige beperking van werkzaamheden en bevoegdheden opleggen als het noodzakelijk acht. Vooraf wordt de betrokkene in de gelegenheid gesteld zich te doen horen en wordt het oordeel van de senaat gevraagd. Voor een eventuele verlenging van de maatregel gelden dezelfde voorwaarden.
Het curatorium deelt schriftelijk aan de betrokkene mee op welke werkzaamheden en bevoegdheden de opgelegde beperking betrekking heeft en voor welke termijn ze geldt.
3.4.3 Ontslag
Het curatorium kan, indien het dit noodzakelijk acht, een functionaris als bedoeld in 3.1.5 en 3.2.2 ontslaan. Het neemt daarbij de in 3.4.2 genoemde voorwaarden in acht.
Wanneer het curatorium het ontslag van een functionaris als bedoeld in 3.2.1 noodzakelijk acht, stelt het aan de synode voor hem te ontslaan. Het neemt daarbij de in 3.4.2 genoemde voorwaarden in acht en brengt zijn voorstel schriftelijk ter kennis van de betrokkene en van de senaat.
De generale synode beslist over het ontslag na de betrokkene gelegenheid te hebben geboden zich te doen horen.
3.4.4 Mededeling aan de betrokken kerk(en)
Wanneer het curatorium ten aanzien van een functionaris een disciplinaire maatregel neemt omdat hij zich in leer of leven ernstig heeft misgaan, zal het van zijn besluit mededeling doen aan de kerk waarvan de betrokkene lid is, en ingeval deze als predikant of emeritus-predikant aan een kerk is verbonden, tevens aan die kerk.

3.5 Ontslag op eigen verzoek
Wanneer een functionaris als bedoeld in 3.1.1 en 3.1.5 verzoekt van zijn functie ontheven te worden, kan het curatorium, gehoord de redenen, hem het ontslag verlenen. Betreft het een hoogleraar of een universitair (hoofd)docent in dienst voor onbepaalde tijd, dan zal gedurende de tijd dat de generale synode vergadert, de bevoegdheid tot het verlenen van ontslag bij de synode liggen. Wanneer het curatorium aan een gewoon hoogleraar op eigen verzoek ontslag verleent, zal het daarvan per afzonderlijk schrijven aan alle kerken mededeling doen.

3.6 Beroep
Wanneer een functionaris niet kan instemmen met een besluit of een maatregel van het curatorium die zijn functioneren aan de universiteit betreft, heeft hij het recht zich te beroepen op de generale synode.

Artikel 4 Niet-wetenschappelijk personeel

Het curatorium benoemt, schorst en ontslaat het niet-wetenschappelijk personeel. Afhankelijk van de betreffende functie wordt in geval van benoeming vooraf overleg gepleegd met degenen onder en/of met wie de betrokkene zal werken.
Het curatorium bepaalt de plaats van een lid van het niet-wetenschappelijk personeel in de organisatie van de universiteit.

Artikel 5 Rechtspositie personeel

5.1
Met ieder lid van het personeel wordt een schriftelijke overeenkomst gesloten, waarin de voor de betreffende arbeidsverhouding relevante bepalingen zijn vastgelegd.

5.2
Het curatorium stelt een personeelsreglement vast, waarin rechten en verplichtingen van het personeel zijn opgenomen, onder meer met betrekking tot salaris, vakantie, ziekte en ziektekosten, verhuizing en verhuiskosten, gratificatie en jubileum.

Artikel 6 Senaat

6.1 Samenstelling
6.1.1
De senaat van de universiteit wordt gevormd door de hoogleraren en universitaire (hoofd)docenten in volledige dienst.
6.1.2
Hoogleraren en universitaire (hoofd)docenten in niet volledige dienst zullen, voorzover hun arbeid aan de universiteit dat vereist of wenselijk maakt, de vergaderingen van de senaat bijwonen en daar adviserende stem hebben. Andere docenten dan de in 6.1.1 en 6.1.2, eerste zin, genoemde kunnen op uitnodiging van de senaat vergaderingen bijwonen.

6.2 Taken en werkzaamheden
6.2.1
Tot de taken van de senaat behoren met name de volgende zaken:
- het doen van beleidsvoorstellen en liet geven van adviezen aan het curatorium, desgevraagd of op eigen initiatief, in het bijzonder met betrekking tot de inrichting van onderwijs en onderzoek;
- het geven van adviezen en het doen van voorstellen aan het curatorium in het kader van een formatieplan en van benoemingen als bedoeld in 3.1.1 en 3.2;
- de inrichting, de organisatie en de coordinatie van onderwijs en onderzoek, met inbegrip van het postacademisch onderwijs en de te verrichten promoties, alsmede het toezicht op de organisatorische en administratieve werkzaamheden die daaruit voortvloeien;
- het inschrijven van de studenten;
- het oefenen van toezicht op en tucht over de studenten;
- het vaststellen van de vereisten voor de examens, het afnemen daarvan en het uitreiken van de getuigschriften;
- de kwaliteitszorg;
- de zorg voor de public relations van de universiteit;
- het onderhouden van contacten met overheidsinstanties, zo nodig in overleg met het curatorium;
- het deelnemen aan contact en overleg met andere Nederlandse universiteiten;
- het onderhouden van contacten met buitenlandse theologische instellingen.
6.2.2
De senaat vergadert ten minste eenmaal per maand, met uitzondering van de maanden juli en augustus.
6.2.3
De senaat brengt aan het einde van elke cursus een jaarverslag uit aan het curatorium.

6.3 Rector en secretaris
6.3.1
De senaat draagt voor elk cursusjaar aan het curatorium uit de gewone hoogleraren een rector en uit de hoogleraren een secretaris ter benoeming voor. De benoeming kan wanneer dat wenselijk wordt geacht gelden voor een periode van meer dan een jaar. In een instructie worden de taken en bevoegdheden van rector en secretaris vastgesteld.
6.3.2
Indien de rector voor langere tijd verhinderd is zijn functie uit te oefenen, benoemt het curatorium op voordracht van de senaat een waarnemend rector.

6.4 Commissies
De senaat kan zich in de uitoefening van zijn taak doen bijstaan door commissies, die door hem worden ingesteld en opgeheven.

Artikel 7 Studenten

7.1 Eerste inschrijving
7.1.1
De inschrijving als student vindt plaats door de rector namens de senaat.
7.1.2
Een adspirant-student dient lid te zijn van een van de kerken of van een kerk in een ander land waarmee de kerken een zusterkerkrelatie hebben. Hij dient een goed getuigenis van de kerkeraad van zijn kerk aangaande belijdenis en wandel over te leggen.
7.1.3
Wanneer een adspirant-student zich meldt voor inschrijving, zal namens de senaat met hem worden gesproken over met name zijn motivatie voor de theologische studie en zijn houding ten opzichte van Gods Woord, de gereformeerde belijdenis en het gereformeerd kerkelijk leven. De senaat heeft het recht om inschrijving te weigeren, wanneer hij het resultaat van het gesprek onvoldoende acht. Van deze beslissing is beroep mogelijk bij het curatorium.
7.1.4
De senaat kan de rector machtigen over te gaan tot inschrijving van een adspirant-student die niet voldoet aan het bepaalde in 7.1.2. Er moet dan wel sprake zijn van een aanvaardbare motivatie, een positieve houding ten opzichte van het gereformeerde karakter van de universiteit en de belofte daarop geen inbreuk te zullen maken. Voor een dergelijke inschrijving is de goedkeuring van het curatorium nodig.
7.1.5
Voor inschrijving aan de universiteit gelden minimum-vereisten ten aanzien van de genoten vooropleiding. Een adspirant-student dient een getuigschrift VWO over te leggen, waaruit blijkt dat de vakken Latijnse taal en letterkunde en Griekse taal en letterkunde deel hebben uitgemaakt van zijn eind- of staatsexamen.
Indien de vakken Latijn en Grieks (of een van beide) niet voorkomen op het door de adspirant-student overgelegde getuigschrift VWO, geldt wat bepaald is in de „Toelatingsregeling” van de universiteit.
Wanneer een adspirant-student niet in het bezit is van een getuigschrift VWO, maar wel van een door de universiteit daaraan gelijkgesteld getuigschrift, kan hij als student worden ingeschreven, op de voorwaarden die zijn vastgelegd in de „Toelatingsregeling”.
Wanneer een adspirant-student 21 jaar of ouder is en hij het vereiste getuigschrift niet heeft, kan hij tot de studie worden toegelaten, indien hij bij een in opdracht van de senaat in te stellen onderzoek (colloquium doctum) blijk geeft van voldoende kennis en capaciteiten, onder nadere goedkeuring van het curatorium.
7.1.6
De adspirant-student dient bij zijn inschrijving te hebben voldaan aan de daarvoor geldende financiële verplichtingen.
7.1.7
De inschrijving geldt telkens voor ten hoogste één studiejaar.

7.2 Herinschrijving
Voor het begin van elke nieuwe cursus is er gelegenheid om verlenging van de inschrijving aan te vragen. Over de maximale inschrijvingsduur beslist de senaat.
De bepalingen over uitschrijving bij afbreken of onderbreken van de studie en bij overschrijding van de maximale inschrijvingsduur worden door de senaat vastgesteld.

7.3 Bijzondere vormen van inschrijving
7.3.1
De universiteit kent een aantal bijzondere vormen van inschrijving, zoals inschrijving als auditor, als extraneus, als contractant, een tweede inschrijving van wie reeds student zijn aan een andere universiteit, en een inschrijving voor voortgezette theologische studie en/of promotie.
7.3.2
Inschrijving in deze bijzondere vormen vindt plaats door de rector namens de senaat.
7.3.3
De bepalingen over de bijzondere vormen van inschrijving en de daaraan verbonden rechten en verplichtingen worden door de senaat in een afzonderlijke door het curatorium goed te keuren regeling vastgelegd.

7.4 Rechten en overleg
7.4.1
De in 7.1 en 7.2 genoemde inschrijving aan de universiteit geeft recht op het volgen van onderwijs en het afleggen van tentamens en examens en op het gebruik maken van de faciliteiten en voorzieningen die daarmee in verband staan. Daarbij gelden de beperkingen en nadere aanwijzingen die door de senaat worden vastgesteld, onder meer voor hen die de opleiding niet volgen ter voorbereiding op het ambt van predikant.
7.4.2
De gezamenlijke studenten wijzen uit hun midden jaarlijks een faculteitscommissie aan, die fungeert als overlegorgaan in de communicatie tussen senaat en studenten.

7.5 Toezicht en tucht
7.5.1
De senaat is in de universitaire samenleving belast met het toezicht op en de tucht over belijdenis en wandel van de naar 7.1 en 7.2 ingeschreven studenten.
7.5.2
De senaat kan als uiterste maatregel een student van de universiteit verwijderen. Tegen deze maatregel is beroep mogelijk bij het curatorium.
7.5.3
Wanneer een student die bij zijn (her)inschrijving lid was van een van de kerken, niet langer lid van een van de kerken is, dient hij dit onverwijld aan de senaat te melden.

Artikel 8 Onderwijs

8.1 Studieopzet
8.1.1
De vorming voor het ambt van dienaar van het Woord en die tot doctorandus in de theologie worden geïntegreerd aangeboden.
8.1.2
Het is mogelijk af te studeren in de theologie zonder gericht te zijn op beroepbaarstelling als dienaar van het Woord. In dit geval ontvangt de student ontheffing van bepaalde onderwijseenheden van het programma, die specifiek gericht zijn op de praktijk van dienaar van het Woord. De senaat stelt in zo'n geval vast wat de vervangende onderwijseenheden zijn.
8.1.3
De opleiding kent een propedeutische fase, een hoofdfase en een afstudeerfase.
8.1.4
De propedeutische fase heeft een inleidend en oriënterend karakter en maakt verwijzing en selectie aan het einde van deze fase mogelijk.
Aan de propedeutische fase is het propedeutisch examen verbonden.
8.1.5
De hoofdfase biedt een verdieping en verbreding op het terrein van de theologische vakken, de talen en de beroepsvoorbereiding, inclusief oriëntatie in de praktijk.
8.1.6
De afstudeerfase biedt een wetenschappelijke specialisatie in een van de theologische vakken en één of meer periodes voor praktische vorming. Wanneer het functioneren in de praktijk als voldoende beoordeeld wordt, ontvangt de student de aantekening praktische vorming.
8.1.7
Aan de studie in de hoofd- en afstudeerfase is het doctoraal examen verbonden, waarmee de titel van doctorandus in de theologie kan worden verkregen.

8.2 Vooropleiding
Aan de universiteit is een vooropleiding verbonden, waaraan onderwezen wordt in de Latijnse taal en letterkunde en de Griekse taal en letterkunde. Zij is bedoeld voor adspirant-studenten die niet in het bezit zijn van een VWO-diploma waarbij in deze beide vakken is geëxamineerd.
De adspirant-studenten kunnen via het behalen van het protentamen aantonen dat zij zich de vereiste kennis alsnog hebben eigen gemaakt.
De cursusduur van de vooropleiding wordt door het curatorium vastgesteld.

8.3 Onderwijsprogramma
Op voorstel van de senaat stelt het curatorium de verdeling van de studielast over de verschillende vakgebieden vast.
De hoofdlijnen van de inrichting van het onderwijs en het onderwijsprogramma, dat het totaal omvat van alle onderwijseenheden van de opleiding, worden op voorstel van de senaat vastgesteld door het curatorium.

8.4 Studiejaar en collegerooster
Het studiejaar vangt aan op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daarop volgende jaar.
Het collegerooster, vermeldende de vakgebieden, de namen van de docenten, de uren waarop en de ruimten waarin onderwijs wordt gegeven, wordt door de senaat vastgesteld en tijdig en op passende wijze bekendgemaakt.

8.5 Examens
De nadere bepalingen met betrekking tot het propedeutisch examen en het doctoraal examen zijn vastgelegd in een afzonderlijke examenregeling. De senaat kan gedeeltelijke vrijstelling van een examen verlenen, indien de betrokkene naar zijn oordeel blijkens een getuigschrift, afgegeven door een andere instelling van hoger onderwijs, in bepaalde vakken reeds voldoende is geëxamineerd.

8.6 Doctoraat
Aan de universiteit kan het doctoraat in de theologie worden verkregen op grond van de verdediging van een dissertatie.
De nadere bepalingen voor het verkrijgen van het doctoraat zijn vastgelegd in het promotiereglement.

8.7 Postacademisch onderwijs
Voor de inrichting van het postacademisch onderwijs gelden afzonderlijke bepalingen, die door de senaat worden vastgesteld.

8.8 Interne kwaliteitszorg
De senaat draagt zorg voor een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs, mede aan de hand van het oordeel van de studenten. Bij de beoordeling wordt ten minste aandacht besteed aan:
- een regelmatige controle van het tijdsbeslag dat voor de studenten voortvloeit uit de onderwijs- en examenregeling en de daarin vermelde studielast;
- de kwaliteit van het onderwijs aan en de begeleiding van de studenten.

Artikel 9 Onderzoek

9.1 Onderzoeksplan
Eenmaal per drie jaar stelt de senaat, gehoord de voorstellen van de desbetreffende docenten, het onderzoeksplan vast voor de verschillende vakgebieden in de theologie. Dit onderzoeksplan wordt ter goedkeuring aan het curatorium voorgelegd. In het onderzoeksplan worden de prioriteiten omschreven die zullen gelden voor de arbeid van onderzoekers die door de universiteit worden aangesteld. Deze prioriteiten worden bepaald op grond van de waarde van het onderzoek voor versterking van de gereformeerde theologie.

9.2 Regeling positie onderzoekers
Het curatorium stelt na advies van de senaat een regeling vast met betrekking tot de positie, de taken en de begeleiding van de aan te stellen onderzoekers en het toezicht op hun arbeid.

9.3 Aantal onderzoekers en verdeelsleutel
Het curatorium stelt eenmaal per drie jaar na advies van de senaat vast, welke budgettaire ruimte er in de komende periode beschikbaar zal zijn voor de aanstelling van onderzoekers in dienst van de universiteit. Het curatorium stelt eveneens na advies van de senaat een verdeelsleutel vast, waarbij wordt gestreefd naar een gelijkmatige verdeling van de te benoemen onderzoekers over de onderzoeksvelden.

Artikel 10 Bibliotheek

10.1
De bibliotheek staat onder leiding van een bibliothecaris, die door het curatorium na advies van de senaat wordt benoemd en ontslagen.
De bibliothecaris ontvangt een instructie, die door het curatorium wordt vastgesteld.

10.2
Het curatorium heeft een commissie voor bibliotheekzaken, die ten minste bestaat uit twee leden van het curatorium, een lid van de senaat en een externe bibliotheekdeskundige. De bibliothecaris woont de vergaderingen van de commissie bij en heeft daarin adviserende stem.
De commissie adviseert het curatorium in alle zaken betreffende de bibliotheek.

10.3
De bibliothecaris is over zijn beleid en beheer verantwoording schuldig aan het curatorium.
Hij brengt jaarlijks in overleg met de bibliotheekcommissie aan het curatorium schriftelijk verslag uit over de arbeid in en de toestand van de bibliotheek. Hij legt daarbij tevens een financiële verantwoording over het vorige jaar en een begroting voor het komende over. Hij brengt deze stukken tevens ter kennis van de senaat.

10.4
Aan de bibliothecaris wordt voor de arbeid in de bibliotheek het nodige personeel ter beschikking gesteld. Het personeel in de bibliotheek wordt benoemd door het curatorium na advies van de bibliotheekcommissie.

Artikel 11 Wijziging

Het statuut kan door de generale synode worden gewijzigd, mits het voorstel hiertoe ten minste een halfjaar voor haar aanvang aan elk van de kerken is voorgelegd.

(Berkel en Rodenrijs 1996, art. 79; Bijlage VIII)


Bouma, H. (1983v)


UITVOERINGSBEPALING BIJ
Kerkorde GKv (1978) Art. 18