Artikel 16

Taak van de predikanten

De taak van de predikanten is trouw voor te gaan in de gebeden en in de bediening van het Woord en de sacramenten.
Zij behoren goed acht te geven op hun mede-ambtsdragers en op de gemeente, en samen met de ouderlingen de tucht te bedienen en te zorgen, dat alles op gepaste wijze en ordelijk gebeurt.

 

Vermaning tot geloof, bekering en zelfonderzoek in de prediking

De synode is van oordeel, dat in de prediking de ernstige vermaning tot geloof en bekering en zelfonderzoek reeds uiteraard geboden is door de verkondiging van Christus als de enige door God gegeven Zaligmaker van de wereld en dat de eis tot haar opgesloten ligt in de belijdenis van de bediening van de sleutelmacht in vraag en antwoord 84 van de Heidelbergse Catechismus.
Zij constateert, dat zij reeds van ouds af in onze gereformeerde kerken geschiedde en geschiedt1).
Zij acht het vanwege de ernst van de zaak, die hierbij is betrokken, namelijk eeuwig behoud òf eeuwig verderf, haar roeping, nogmaals aan alle dienaren van het Woord op het hart te binden, in haar getrouw te zijn.

(Amsterdam 1936, art. 245)


1) Hier volgen nog de woorden: „en dat zij ook laatstelijk nog door de synode van Utrecht 1905 in haar bekende verklaring, art. 158, uitdrukkelijk aangedrongen is”. Omdat deze „verklaring” van 1905 door de gereformeerde kerken in Nederland sedert haar vrijmaking niet meer voor haar rekening wordt genomen (Groningen 1946, art. 113), zijn de aangehaalde woorden hier weggelaten.


Bouma, H. (1983v)


UITVOERINGSBEPALING BIJ
Kerkorde GKv (1978) Art. 16