|5|

 

 

In het vertrouwen, dat de publicatie van de college-voordrachten van Prof. RUTGERS over Gereformeerd Kerkrecht, waarin Z.H. Gel. de artikelen van de Dordtsche Kerkenordening van 1619 heeft verklaard en toegelicht, in eene algemeen erkende behoefte zal voorzien, heb ik het plan opgevat mijne college-dictaten over Kerkrecht voor de pers te bewerken. Het oordeel, dat mij indertijd van hoogst bevoegde zijde is toegekomen over de uitgave van het door mij als student voor de pers bewerkte college-dictaat-Dogmatiek van Dr. A. KUYPER, den Locus de Magistratu, boezemt mij voldoende vertrouwen in, dat de bewerking en uitgave van mijn college-dictaat-Gereformeerd Kerkrecht eene goede ontvangst zal genieten.

Van de vier hoofddeelen, waarin de Dordtsche Kerkenordening is verdeeld, ziet thans, in afwijking van den gewonen regel van uitgave, het vierde en laatste deel, de artikelen 71-86 omvattend, het eerst het licht. Reden hiervoor is, dat m.i. in onze Gereformeerde Kerken naar eene behandeling van de kerkelijke tucht wel het meest wordt uitgezien door hen, die ambtshalve geroepen zijn haar in het kerkelijk leven toe te passen. Wie zal niet gaarne te dien aanzien het oordeel vernemen van den geleerde, die, omnium consensu, steeds de vraagbaak en de geestelijke adviseur der Gereformeerde Kerken is geweest?

Moge mijn arbeid bevorderlijk zijn aan de verdieping van het kerkrechtelijk besef, en eene geschikte handleiding blijken te zijn voor kerkelijke ambtsdragers en die zich voor het kerkelijk ambt voorbereiden.

En wordt hij aanvaard door familie, oud-collega’s, oud-leerlingen en vrienden als een blijk van bijzondere hoogachting aan de nagedachtenis van hem, aan wiens glashelder en logisch betoog wij gaarne worden herinnerd door hem te hooren spreken, nadat hij gestorven is.

J. DE JONG.

Winsum (Fr.), November 1917.

P.S. Voor toezending van recensies houdt de schrijver zich ten zeerste aanbevolen.

|6|

|7|

 

 

 

 

 

Aan de nagedachtenis
van mijnen hooggeschatten leermeester en
Promotor, Prof. Dr. F. L. RUTGERS,
in leven Hoogleeraar in de Theologische
Faculteit der Vrije Universiteit te
Amsterdam,

wordt dit werk in dankbare vereereing
gewijd door den

Schrijver.