232. Wie moet bij uitgifte van een leening ten bate eener Gereformeerde kerk de obligaties teekenen?

|393|

(1898.)

385. Hiernevens de door u mij gezonden bestuursregeling terug. Ze is blijkbaar geheel op denzelfden leest geschoeid als de bestuursregeling, die de Generale Synode van 1893 aanbeval, en als de regeling die de Geref. kerk te Amsterdam onlangs aannam; slechts met uitzondering van de eerste alinea van art. 4 der X’sche regeling, welke alinea van geheel andere beginselen uitgaat en m.i. zelfs moeielijk zal kunnen uitgevoerd worden. Intusschen, juist daarom zal men ze dan ook in de practijk zeker wel niet opvolgen.

Wat nu uw vraag betreft in zake teekening van de nieuwe obligaties der Geref. kerk, zoo moeten die natuurlijk geteekend worden door of van wege den kerkeraad, als zijnde het bestuur der gemeente. Maar ook spreekt het vanzelf dat niet alle kerkeraadsleden behoeven te teekenen (hier in Amsterdam, waar de kerkeraad omtrent 150 leden telt, zou zulks zelfs ongerijmd zijn geweest); de kerkeraad kan het laten doen door zijn moderamen (praeses en secundus) en even goed kan hij ook bij formeel besluit een ander of anderen daartoe machtigen; evenals ieder college en ieder persoon anderen kan machtigen om te handelen.

Dat in X de commissie van beheer reeds van zelf gemachtigd zou zijn om voor de gemeente te teekenen, kan ik in uwe bestuursregeling niet zien. Eerder het tegendeel. Zelfs ontbreekt in de X’sche regeling alle bepaling omtrent aankoop, bezwaring, vervreemding, leening enz., (gelijk die wel gevonden wordt in het model der Generale Synode en in de Amsterdamsche regeling). Indien dus de commissie van beheer (of een paar van haar leden) de nieuwe obligaties zullen teekenen, dan moeten zij daartoe zeer uitdrukkelijk en formeel door den kerkeraad gemachtigd worden, en hiervan op de obligaties ook melding worden gemaakt.

Maar zou niet het eenvoudigst zijn, om, evenals wij hier in Amsterdam deden, de stukken te laten teekenen door praeses en scriba van den kerkeraad, en dan daarnaast (of daaronder) „geregistreerd door de commissie van beheer” met onderteekening van den boekhouder? Immers, waar is het bij die onderteekening om te doen? Toch alleenlijk om de houders dier stukken den besten, en gemakkelijkst door hen te begrijpen waarborg te geven. En

|394|

dit kan het best, door aldus èn kerkeraad èn commissie van beheer te laten teekenen; waarna er wel voor niemand der aandeelhouders meer explicatie zal noodig zijn. Of er dan soms een naam meer dan noodig is op het stuk staat, hindert natuurlijk niet. En het teekenen zelf zal ook wel zulk een bezwaar niet zijn. Hier in Amsterdam (waar ik in die week juist scriba van den kerkeraad was) had ik daarvoor circa 1200 stukken te teekenen; maar in een paar uren is men daar toch mee klaar; en in X zal het wel zooveel niet zijn.

Voorts geldt in het algemeen, dat de onderteekening der commissie van beheer in brieven en stukken rechtsgeldig is, voor zoover de handeling of verbintenis overeenkomstig de regeling geschied of aangegaan is. In uwe regeling is echter in vele gevallen niet duidelijk wat hoort, vooral door de reeds genoemde eerste alinea van art. 4. Intusschen zal wel niet veel voorkomen, dat de commissie van beheer tot zulke teekening geroepen wordt. En in twijfelachtige gevallen is dan het voorzichtigst, de kerkeraad speciaal een machtiging te doen geven. Hier in Amsterdam is dit, volgens onze regeling, althans in sommige zeer zeldzame gevallen vereischt.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 83