224. Bevoegdheid van kerkeraad en gemeente ten opzichte van traktementsverhooging.

 

(1906.)

373. Ieder zal natuurlijk wel erkennen, dat voor een stadspredikant een tractement van f 1000.- veel te klein is, om met een gezin van te leven, en dat zulk een tractement dus moet verhoogd worden, wanneer de gemeente tot zulke verhooging in staat is. Of en in hoeverre dit in X het geval is, kan ik echter in ’t geheel niet beoordeelen, daar ik niets weet van den finantieelen toestand dier kerk en van den stoffelijken welstand harer leden. Intusschen kan zulk een verhooging m.i. niet afhankelijk gesteld worden van het al of niet aanwezig zijn van een batig saldo op de kerkerekening. Zulk een batig saldo zal er in kerken, die geen eigen groote bezittingen en fondsen hebben, wel bijna nooit voorkomen, althans niet een saldo van eenige beteekenis; want de gemeenteleden plegen doorgaans, door giften en contributien, niet meer te geven dan blijkt noodig te zijn; vaak zelfs dit slechts met groote moeite. Maar wèl is eene noodige tractementsverhooging afhankelijk van de omstandigheid, of de gemeenteleden hunne giften en contributien voor de kerk wat verhoogen

|374|

kunnen en verhoogen willen, doordat zij hunne verantwoordelijkheid en verplichting te dien aanzien gevoelen en erkennen.

Nu is het zonder twijfel de kerkeraad, die het tractement te regelen heeft, daar deze het bestuur, en wel het eenige bestuur, der gemeente is. Hij mag zelfs zijne bevoegdheid, en dus zijne verantwoordelijkheid, voor geene enkele zaak van bestuur of regeling van zich afschuiven en overdragen op de gemeenteleden of op eene „vergadering” van deze. Dit toch zou niet „Gereformeerd” zijn, maar „Independentistisch” (in welk stelsel de revolutionnaire idee van „volkssouvereiniteit” in de kerk wordt ingebracht).

Maar al is het ook de kerkeraad, die in deze zaak beslissen moet, hij mag dat toch niet doen buiten de gemeente om, of zelfs tegen haren zin. Ook in deze zaak moet hij, alvorens een besluit te nemen, zich zooveel mogelijk op de hoogte stellen, hoe men in de gemeente daarover denkt, en zijn best doen om (nl. indien de zaak mogelijk zijn zou) de gemeenteleden daarvoor te winnen. Niet, om dan eigenlijk de gemeenteleden te laten beslissen; maar wel om met de stemming in de gemeente behoorlijk rekening te houden.

Hoe nu de kerkeraad zich daarvoor met de gemeenteleden in contact moet stellen, hangt af van allerlei plaatselijke gesteldheden. De ouderlingen kunnen, bij hun huisbezoek en anderszins, met de leden daarover spreken, om de zaak voor te bereiden. De commissie van beheer of administratie, door den kerkeraad ingesteld, kan door hare leden of agenten pogingen aanwenden, om de contributien voor de kerk, voor welke de leden inschreven, wat verhoogd te krijgen. De kerkeraad kan, wegens de kerkelijke behoeften, bij de leden aandringen op ruimer bijdragen in de collecten. Hij kan ook de leden eens bijeenroepen tot eene samenkomst (niet eene geconstitueerde vergadering, die alsdan allicht zou denken, macht te hebben tot „besluiten”; maar eenvoudig eene samenkomst) om de zaak van tractementsverhooging bij de leden aan te dringen, en de mogelijkheid van uitvoering met hen te overleggen. Enz. Hier in Amsterdam gebruikt de kerkeraad alle deze middelen, en nog andere; want anders zouden we met onze kerkelijke administratie er niet komen. Maar wat nu voor X de beste middelen zijn, moet de kerkeraad aldaar weten.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 83