220. Welke is de positie, bevoegdheid enz. der „Commissie van Contrôle” bij ’t kerkelijk beheer?

 

(1907.)

365. Ge vraagt mijn gevoelen over de positie, de bevoegdheid enz. van de bij U bestaande „Commissie van contrôle,” door den kerkeraad benoemd voor het beheer, dat door den quaestor der kerk gevoerd wordt; speciaal ook over hare bevoegdheid en recht met betrekking tot den kerkeraad zelven.

Intusschen deelt ge mij niet mede, welke regeling er door Uwen kerkeraad voor het kerkelijk beheer gemaakt is, en welk mandaat (of instructie) daarbij door den kerkeraad gegeven is aan den „quaestor” en aan de „Commissie van contrôle,” hetzij in het reglement zelf of bij afzonderlijk kerkeraadsbesluit.

En toch is daarvan het antwoord op Uwe vraag geheel afhankelijk.

Blijkbaar heeft men in X niet gevolgd het Concept van regeling van het beheer, ’t welk in 1893 door mij gemaakt is (in overleg met de andere leden der Commissie ad hoc, n.l. Ds. Beuker, Savornin Lohman, Prof. Wielenga en Dr. Wagenaar), en toen door de generale Dordtsche Synode van 1893 aan de kerken is aanbevolen (afgedrukt in de acta dier Synode blz. 135-138). Want indien zulke regeling door Uwen kerkeraad gemaakt was, dan zou er geen quaestie kunnen zijn van eenige zelfstandigheid van een kerkeraads-commissie van contrôle tegenover den kerkeraad zelven, of van eenige bevoegdheid van zulk eene commissie om zelve de kerkerekening goed te keuren, en den quaestor te dechargeeren; veel minder nog van eenige uitsluiting van den kerkeraad, alsof deze zelfs geen recht zou hebben om, ook na het rapport van de Commissie van contrôle, zelf nog te onderzoeken en dan de rekening goed of af te keuren.

|356|

Maar hoe zijn de beheers-zaken dan geregeld? Of is er soms in ’t geheel geene regeling, en zijn zoowel de quaestor als de commissie van contrôle benoemd zonder eenige instructie, en zonder dat in het daartoe strekkend besluit eenig mandaat was opgesloten?

In dat geval is het zeker noodig, die leemte nu aan te vullen. De kerkelijke administratie mag niet ongeregeld, zijn; en het is de kerkeraad, die, als zijnde het bestuur der gemeente, voor die regeling heeft te zorgen.

Natuurlijk mag hij daarbij zelf niet abdiceeren, of de hem toevertrouwde macht op een ander overdragen. Uit des kerkeraads autoriteit administreert de quaestor of boekhouder of commissie van beheer; en uit zijne autoriteit controleert eene commissie van controle; en die alle brengen hunne stukken in den kerkeraad en deze beslist ten slotte. Het opdragen van het onderzoek van boeken en rekening aan eene commissie kan dan ook nooit een ander doel hebben, dan om den kerkeraad (wiens leden moeielijk zelven alles persoonlijk kunnen onderzoeken) voor te lichten; maar de kerkeraad blijft vrij, ook daarna nog te onderzoeken, en ook vrij in zijn goedkeuren der rekening. Zelfs hier in Amsterdam, waar de rekening zóó uitgebreid is, dat de commissie van contrôle gedurende vele avonden heel wat uren aan het onderzoek wijden moet, heeft toch nooit iemand er aan gedacht, de rekening buiten den kerkeraad te houden of door iemand anders dan door den kerkeraad zelven te doen goedkeuren en ten bewijze daarvan te doen teekenen (altijd nog na inzage van de gemeente, die ook het recht heeft van onderzoeken).

Wat Uw andere vraag betreft, — ik weet niet of in Uwe kerk de Diakenen ook afzonderlijk als Diakonie vergaderen. Is dat het geval, dan moet de boekhouder of quaestor der Diakonie zijne rekening met de bescheiden eerst inbrengen bij de Diakonie, die haar dan heeft te onderzoeken. Kan de Diakonie de rekening goed vinden, dan neemt zij die over, en dan wordt de rekening van wege de gezamenlijke Diakenen (niet door of vanwege den boekhouder alleen), bij den kerkeraad ingediend, die haar dan door eene Commissie laat onderzoeken; en wanneer het rapport van deze commissie is ingekomen, beslist de kerkeraad over de

|357|

goedkeuring (natuurlijk ook weêr met het recht voor alle zijne leden om te onderzoeken; en ook na ter visie gelegd te zijn voor de gemeente, die ook het recht heeft van kennisneming). Na goedkeuring geschiedt de onderteekening ten bewijze daarvan natuurlijk ook door den kerkeraad (d.i. door praeses en scriba, of predikant en een ouderling), evenals het afteekenen der boeken.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 83