208. Mag een kerkeraad weigeren een attestatie aan te nemen, tot degene, die haar indient, trouw ter kerk komt?

 

(1911.)

348. Ge schrijft mij, dat een vrouwelijk lid der Geref. kerk te X, onlangs naar Y verhuisd, aldaar haar attestatie uit X bij den kerkeraad heeft ingeleverd, met uitdrukkelijke verklaring, dat zij tot de Geref, kerk te Y wilde behooren (’t geen eigenlijk in de indiening der attestatie reeds was opgesloten, en ’t geen bij een verhuizend lid ook natuurlijk roeping en plicht is;) dat zij echter gehuwd is met een ongeloovig lid der „Herv.” kerk, en aldaar ook zelve meermalen ter kerke geweest is, terwijl zij te Y nog maar weinig de Geref. kerk bezocht; en dat er nu in den kerkeraad van Y broeders zijn, die haar, wegens de genoemde omstandigheden van haar huwelijk en kerkgaan, nog niet als lid der Geref. kerk te Y willen aannemen en inschrijven, maar daarmede willen wachten, tot zij een tijdlang geregeld ter kerk is gekomen, hiervoor aanvoerende, dat zij dan pas toonen zou, inderdaad lid der Geref. kerk te Y te willen zijn. En nu vraagt ge mij, of dit kan en mag.

Op zulk eene vraag moet het antwoord zonder twijfel beslist ontkennend zijn. En voor zoover ik weet, hebben, van de 16e eeuw af, onze Gereformeerde kerken, (in tegenstelling met de Independenten, wier kenmerk o.a. is, dat zij van het Schriftuurlijk kerkverband niet willen weten) altijd geoordeeld, dat een lid, als het hier bedoelde, niet mocht worden afgewezen; zelfs niet, al was de afwijking nog veel erger. In dat geval (n.l. als de afwijking in leer of leven zoo ergerlijk was, dat censuur moest worden toegepast, of als te dien aanzien nog nadere kennismaking met het

|332|

afwijkende lid noodig was) kon natuurlijk het aangenomen lid nog niet aanstonds tot het Avondmaal worden toegelaten; het moest dan, naar gelang der omstandigheden, òf terstond bij de inschrijving, tevens onder censuur gesteld worden, òf in kerkelijke behandeling worden genomen, en inmiddels, in afwachting van den uitslag, het Avondmaal nog voorloopig voor ééne keer worden ontzegd. Klaar de inschrijving als lid werd terecht toch altijd plichtmatig geacht. Immers, die te weigeren, zou niets anders zijn dan zulk een lid buiten alle kerkelijke gemeenschap zetten, d.w.z. te excommuniceeren; maar dan, zonder daarbij ook maar eenigszins art. 77 K.O. op te volgen, zelfs zonder eenige wettige kerkelijke procedure. Dit nu mag nooit, althans wanneer men de kerkelijke tucht in eere wil houden, en behoorlijk ernst maakt met de ontzaglijke daad van excommunicatie.

Vraagt men, of een kerkeraad dan niet vrij is, een lid van een andere plaatselijke kerk, die overkomt, al dan niet binnen te laten, dan moet daarop geantwoord worden, dat dit zeker zoo is bij een plaatselijke kerk, die buiten alle kerkverband staat; evenals zulk een kerk ook beroepen kan wien zij wil, al wilde zij een totaal onkundige, die niet eens lezen kan, predikant maken, en evenals zulk een kerk haren predikant ook naar believen kan afzetten, en vele dergelijke dingen meer. Maar met dat alles staat het geheel anders, wanneer een kerk, naar den eisch van Gods Woord, in kerkverband staat met kerken van dezelfde schriftuurlijke belijdenis en kerkinrichting. Alsdan brengt dat kerkverband allerlei wederkeerige rechten en plichten met zich: en zoo brengt het o.a. ook mede, dat de kerken, die ertoe behooren, elkanders attestatiën over verhuizende leden eenvoudig aanvaarden, en dan enkel op grond van die attestatie dat lid ook als lid aannemen.

Slechts dan behoeft dit niet, en mag het zelfs niet, wanneer, gelijk voor drie eeuwen in den Arminiaanschen strijd het geval was, een aantal kerkeraden wegens fundamenteele afwijking niet meer te vertrouwen zijn. Maar — dan breekt men ook tevens het kerkverband met zulke kerkeraden af; ’t geen dan inderdaad ook roeping is. — Intusschen, van iets dergelijks is gelukkig in onze kerken, en in het bij u voorkomende geval, natuurlijk in het geheel geen sprake.

|333|

Of nu een ingediende attestatie, waarop een lid is ingeschreven, van den kansel is af te lezen, hangt van plaatselijk gebruik af. Zulks te doen, is zeer zeker een goed gebruik.

En of dan kerkelijke behandeling van het hier bedoelde lid (waartoe natuurlijk eerst de inschrijving aan den kerkeraad het recht geeft) tot censuur moet leiden, is een vraag die ik, met dat lid onbekend, vanzelf niet beantwoorden kan. En de omstandigheid, dat ze een gehuwde vrouw is, (die misschien niet geheel doen kan, gelijk zij zou willen,) is wel oorzaak, om voorzichtig te werk te gaan.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 82