178. Moet iemand, die met een dronkaard wil huwen, gecensureerd worden?

 

(1902.)

293. Ge vraagt mijn advies, niet over eenig beginsel of eenigen regel, maar over de toepassing van kerkelijke tucht op een bepaald geval. Daar deze natuurlijk afhangt van personen en omstandigheden, en ik daarmede in het door u bedoelde geval natuurlijk niet genoegzaam bekend ben (ook al geeft uw schrijven mij te dien aanzien iets), kan ik over zulke toepassing moeielijk een beslist en volledig advies geven. Waarbij komt, dat in dit geval de kerkeraad reeds lang gehandeld heeft, door ruim een jaar geleden de censuur toe te passen, waardoor natuurlijk reeds veel gepraejudicieerd is.

Wat dit laatste betreft, hangt er nu voor het vervolg veel af van de omstandigheid, wat het motief was van de opgelegde censuur. Indien zij is opgelegd wegens ongeoorloofde gemeenschap of onzedelijke handelingen, dan kan zij niet opgeheven worden, voordat daarvoor schuld beleden is en meer ingetogenheid van leven betoond is Maar het ook mogelijk dat zij is opgelegd, enkel om het feit van verkeering met een ongeloovige, en dus wegens het voornemen om met hem een huwelijk aan te gaan; en alsdan zou de zaak moeielijker zijn, want een verkeerd voornemen wordt zeker niet gebeterd door de uitvoering. Althans zou het dan logisch zijn, dat het huwelijk zelf motief werd tot de excommunicatie.

En toch zou dat m.i. in den regel geen voldoend motief zijn. Zonder twijfel mag een geloovige niet trouwen, tenzij „in den

|265|

Heere”, en dus niet met iemand, die aan den drank is; zoodat een kerkeraad altijd geroepen is, dat zooveel mogelijk tegen te gaan door onderwijzing, vermaning, berisping, waarschuwing enz. Maar — niet al wat verkeerd of zondig is, ook al kan iemand er geen afstand van doen, terwijl hij het toch zelf als zondig erkent, is reeds op zichzelf motief tot censuur of excommunicatie. Calvijn, die toch meer dan iemand voor kerkelijke tucht geijverd heeft, heeft dat zeer nadrukkelijk aan zijn leerlingen voorgehouden; en Voetius in zijn Pol. Eccl. niet minder. En nu geloof ik niet, dat het trouwen met iemand, die aan den drank is, op zichzelf en in den regel (behoudens bijzondere gevallen) excommunicatie zou wettigen. Wel is dan de geloovige helft in groot gevaar, wat het godsdienstig, kerkelijk en zedelijk leven betreft. Klaar eerst als daarvan blijkt, zou m.i. censuur zijn toe te passen. En in geen geval op het enkele voornemen om zulk eene daad te doen.

Maar ik herhaal, ik weet niet of dit voornemen het motief was der censuur, dan wel of er andere motieven in het kerkeraadsbesluit bij vermeld zijn; en indien dit laatste, weet ik niet, welke die motieven waren. En daarom moet ik ook herhalen, dat ik moeielijk adviseeren kan over den verderen loop. Het best zou wel zijn, dat ge de Classe om advies vraagdet. Ook omdat, in het geval, dat de Classe hier nog geen geval voor excommunicatie vindt en misschien zelfs verlenging der censuur tot in het oneindige niet wenschelijk acht, de kerkeraad zich bij haar advies dan kan neerleggen, zonder zelf onlogisch te handelen.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 74