170. Moeten leden, die wegens gemoedsbezwaren over handelingen van den kerkeraad, het Avondmaal verzuimen, gecensureerd worden?

 

(1897.)

285. Gij vraagt mij, of de kerkeraad van X tucht heeft toe te passen op drie leden, die onder aanvoering van gemoedsbezwaren (nl. dat andere leden, die wegens arbeid op Zondag huns inziens onder tucht moesten gesteld zijn, niet onder tucht staan), sinds geruimen tijd van Avondmaalsviering zich onthielden.

Voor zooveel ik dit geval uit uwe medeelingen ken, zou ik hier raadzaam achten, voort te gaan met onderwijzing en vermaning, maar niet over te gaan tot formeele censuur. Vooral om de volgende redenen:

1º. In onze kerken is nog volstrekt geen usantie, leden, die zich eenigen tijd van het Avondmaal onthouden, te censureeren, zelfs niet als die onthouding uit onverschilligheid, innerlijke afkeerigheid, enz. voortkomt. In X schijnt in zoodanige gevallen wèl gecensureerd te worden (anders toch zou men er niet over denken, het ook te doen als de onthouding uit gemoedsbezwaren voortkomt). Maar dat is zeker wel een uitzondering (ofschoon wel te wenschen ware, dat onze kerken in het algemeen zoover konden komen)! En ook in X zal men toch wel niet censureeren, als men te doen heeft met gemoedelijke, teere en blijkbaar Godzalige menschen, die uit misverstand en verkeerde opvattingen van het Avondmaal terugblijven. In het door u genoemde geval nu, is ook misverstand en verkeerde opvatting; waarvoor onderwijzing en vermaning noodig is, geen censuur.

2º. De kerkeraad censureert niet: degenen die op Zondag eenigen arbeid doen (evenmin als onze kerkeraad in Amsterdam dit in zulke gevallen, als het hier geldt, doet). Daartegen hebben sommige leden bezwaar; ’t geen hun vrijstaat, en geacht moet worden uit

|255|

eerbied voor het 4de gebod voort te komen. En nu openbaren zij dat bezwaar zeker op verkeerde wijze, nl. door van het Avond maal zelven terug te blijven. Maar dat geeft m.i. nog geen grond om dan nu op hen de censuur wèl toe te passen. Dit zou ook den indruk geven, alsof de kerkeraad Zondagsarbeid zoo kras mogelijk wilde beschermen, en allen tegenstand tegen zulken arbeid door censuur wilde breken.

3º. Het vermoeden, alsof die leden censuur wilden uitlokken, om de zaak op de Classe te brengen, schijnt mij geheel ongegrond. Immers, daarvoor hebben zij toch waarlijk geen censuur noodig. Ieder gemeentelid kan bij de Classe klagen, als hij meent, dat de kerkeraad nalatig is in het oefenen van opzicht en tucht. Zelfs zou door censuur van die drie leden de zaak niet eens goed en zuiver op de Classe komen; want als deze b.v. uitsprak, dat wegens Avondmaals-onthouding uit gemoedsbezwaar geen censuur is toe te passen, dan zou de quaestie van Zondagsarbeid zelfs niet eens op de Classe behandeld worden.

Op welke wijze de drie bedoelde leden te behandelen zijn, hangt geheel af van hetgeen zij tot verdediging van hun onthouding bijbrengen; waarnaar ik natuurlijk moeielijk kan gaan raden. Het schijnt nog al vreemd, dat iemand, omdat hij meent, dat een kerkeraad zijn plicht niet doet, zelf zich vrijstelt van een gebod des Heeren, aan de gemeenschap zich onttrekt, en van geestelijken zegen zich berooft!


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 71