142. Mag het huwelijk van een belijdend lid der kerk met een dooplid, die ter slechter naam en faam bekend staat, kerkelijk bevestigd worden?

 

(1911.)

239. Wat ge mij vraagt, is eigenlijk: mijn oordeel uit te spreken over een lid uwer gemeente, een jongen man, die mij natuurlijk geheel onbekend is, behalve door uwe mededeelingen, en dien ik ook zelf niet kan ontmoeten om een indruk van hem te krijgen. Maar, indien hij werkelijk zoozeer ter slechter naam en faam bekend is, en zich zoozeer openbaart als onverschillig, goddeloos en vijandig aan God en Zijn gebod, dan heeft de kerkeraad zeker volkomen gelijk gehad, toen hij aan het meisje en haar vader zulk een huwelijk ten ernstigste ontried, en dan zijn er ook wel termen, om de kerkelijke bevestiging van dat huwelijk te weigeren. Beslist en volledig kan ik hier echter niet oordeelen, daar ik niet bekend ben met de personen en met mogelijke bij-omstandigheden. Daarvan

|204|

is de kerkeraad vanzelf op de hoogte; en deze moet dan nu beslissen, of hier de kerkelijke bevestiging is te weigeren.

Moge de wijsheid, die van boven is, hem daarbij leiden tot eer van des Heeren Naam.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 70