136. Mag in inrichtingen voor zieken, ouden, enz. het Heilig Avondmaal bediend worden? En mogen aan zulke Avondmaalsbediening ook andere verpleegden, niet-leden der Gereformeerde Kerk, deelnemen?

 

(1913.)

225. Hiernevens den brief, dien Dr. A aan uw Kerkeraad adresseerde, terug. En nu wenscht ge mijn advies over zijne vraag, of de Geref. kerk van X aan de patiënten van Y ook gelegenheid kan geven tot het gebruiken van het Heilig Avondmaal. Waarbij, volgens de toelichting, de bedoeling is, dat dit dan geschiede in de stichting zelve, en dat ook patiënten, die niet tot eene Gereformeerde kerk van ons kerkverband behooren, met name Hervormden, daaraan zouden kunnen deelnemen.

Van dit laatste kan m.i. in ’t geheel geen sprake zijn. De roeping der opzieners, om zooveel mogelijk te zorgen, dat de Sacramenten niet ontheiligd worden, stelt hun den gebiedenden eisch, om niet tot het Avondmaal toe te laten dezulken, die nog steeds weigerden zich bij eene der Geref. kerken van ons kerkverband aan te sluiten en zich onder het opzicht en de tucht van de kerk te stellen.

|185|

Dit zou alleen mogelijk zijn ten aanzien van personen, die behooren tot eene buitenlandsche kerk, wier getuigenis omtrent belijdenis en wandel voor ons betrouwbaar is. En ook dan zou zulk een persoon, wanneer hij niet voor korten tijd, maar voor goed hier te lande was, eerst lid moeten worden van eene onzer kerken. Ik weet wel, dat er menschen zijn, (en ook buitenlandsche kerken) die de Avondmaalsviering geheel los maken van alle kerkelijk verband, en tot een soort van „onder-onsje” van geloovigen maken, waarbij deze eenvoudig elkander keuren, of ook (’t geen dan het meest gewone is) allen eenvoudig zonder eenig onderzoek op hun eigen verantwoording laten toetreden. Maar een goedGereformeerde die over kerk en Sacramenten beter onderricht is, kan er natuurlijk niet over denken, daaraan mede te doen.

Vanzelf geldt dit bezwaar niet ten aanzien van patiënten, die attest kunnen vertoonen, dat zij bij hunne komst op Y onbesproken en tot het Avondmaal toegelaten leden waren van eene onzer Gereformeerde kerken. Deze kunnen dan zeker op zulk een attest ook door den kerkeraad van X (onder wiens toezicht zij dan op Y zijn) tot het Avondmaal in die kerk worden toegelaten. En dan is ook denkbaar, dat die kerkeraad eene samenkomst der gemeente bepaalt buiten de stad op Y, en besluit, dat daarin het Avondmaal zal bediend worden aan alle Xsche gemeenteleden, en ook aan de patiënten, die hem als onbesproken leden van onze Geref. kerken bekend zijn.

Maar — de vraag is, of dat wel raadzaam en wenschelijk is. En, voor zoover ik weet, is die vraag in onze kerken vanouds af altijd ontkennend beantwoord.

Immers, het geval, waarover Dr. A. schreef (nl. dat er kranken zijn, die begeerte hebben naar het H. Avondmaal, maar die bezwaarlijk of in het geheel niet kunnen komen bij de daarvoor ingestelde kerkediensten), heeft zich, zooals ook wel van zelf spreekt, ten allen tijde en op vele plaatsen voorgedaan, ook met name in gasthuizen, ziekenhuizen, gestichten van ouden van dagen, enz. Maar ik geloof niet, dat men daarvoor ooit eene Avondmaalsviering bij particulieren of in gestichten heeft doen houden. Men kon tot zulke gemeenteleden dan met volle recht zeggen, dat de genade des Heeren en haar rechte genot niet tot het Sacrament

|186|

beperkt wordt, dat men aan des Heeren bevel wèl ongehoorzaam is en zichzelven wèl geestelijk schade doet, wanneer men het Sacrament minacht en eigenwillig verzuimt, maar geenszins wanneer het gemis door God zelven in den weg van krankheid wordt opgelegd, en voorts, dat het Sacrament toch ook nooit, op Roomsche en ten deele ook Luthersche manier, mag opgevat worden als een op zichzelf reeds werkend genademiddel, welke opvatting zelfs veelszins schadelijk is.

Om dat alles, en nog veel meer, zou ik uwen kerkeraad niet raden, op eigene autoriteit iets geheel nieuws in onze kerken te gaan invoeren. Het is eigenlijk eene quaestie, die alle onze kerken raakt; want er zijn een groot aantal plaatsen, waar stichtingen zijn voor ouden, kranken, enz., onder welke ook overal leden zijn van eene onzer kerken. Het best dunkt mij dus (om te voorkomen, dat niet de eene kerk „zus” en de andere „zoo” handelt; en ook omdat het een belang is van alle kerken), dat óf het bestuur van Y óf uw kerkeraad (op grond van de vraag van Dr. A) de noodige stappen doet om de zaak op de volgende Generale Synode aan de orde te stellen.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 62