127. Mogen Gereformeerden uit een plaats, waar nog geen Gereformeerde kerk is, in een naburige kerk aan het H. Avondmaal komen?

 

(1888.)

209. Soortgelijke quaestie, als zich nu in X voordoet, is reeds sedert voorleden jaar hier in Amsterdam voorgekomen. Hier nu zijn enkele BB. en ZZ. uit de omliggende, kerkelijk zwakke, gemeenten, op hunne aanvrage, en na behoorlijk getuigenis omtrent hen, tijdelijk toegelaten aan de Sacramenten deel te nemen. Maar tevens is hun met ernst op de conscientie gebonden, dat zij nu te meer geroepen en verplicht waren, hunne eigene kerken niet „in de zonde te laten liggen”, daar zij zelven daaraan mede deel hadden. Zoo is men dan terstond begonnen, met aldaar geregeld des Zondagsmorgens samenkomsten in te richten, waarin dan Evangelisten, catechiseermeesters, oefenaars, ouderlingen van hier, enz., nu en dan ook predikanten, in bijbellezingen voorgaan. En zoo de BB. geregeld verzamelende komt men allengs verder. In drie van die omliggende kerken is het hier nu reeds tot reformatie van kerkelijke inrichting gekomen. En ook Y en Z zullen mettertijd D.V. wel volgen. Laat zoo, zou ik zeggen, in U c.a., V c.a. en W c.a., als men daar onder leiding van den door de Classe aangewezen consulent nog niet aanstonds komen kan tot vrijmaking der kerk, toch terstond worden aangevangen met geregelde verzameling der BB. op den Zondag. Heeft men geen voorganger, dan kan een preek gelezen worden. Ik begrijp, dat men meent ’t reeds eenigszins te kunnen doen met een kerkgang te X; en in X zelf zijn misschien ook wel enkelen die, alleenlijk ziende op het eigen belang, eenigen toevloed van elders wel aangenaam vinden. Maar men heeft beiderzijds natuurlijk te zien op ’t belang der kerken te zamen, en bovenal op ’t geen ijver

|158|

voor de eere des Heeren vordert. Dit juist is „Gereformeerd”, om niet, gelijk het Methodisme meebrengt, tevreden te zijn, als men zelf maar van Woord en Sacrament genieten kan, maar om den Heere in alles te bedoelen; en dus om niet allereerst te vragen: wat is voor mijne ziel het aangenaamst en voor mij het gemakkelijkst; maar: hoe komt God aan zijn eer, en wat eischt de lust in Zijn dienst.


Rutgers, F.L. (1922)


KERKELIJK ADVIES BIJ
Kerkorde GKN (1905) Art. 61