Artikel 1

Doel en inhoud van de kerkorde

In de gemeente van Christus behoort alles in goede orde te gebeuren. Daarvoor is nodig een regeling met betrekking tot
I. de ambten
II. de kerkelijke vergaderingen
III. het opzicht over de leer en de eredienst
IV. de tucht.

 

Naam van de kerken
Na de Vereniging van 1892 dragen de gezamenlijke kerken de naam: de gereformeerde kerken in Nederland.
De plaatselijke kerken dragen de naam: de Gereformeerde Kerk te . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
In officiële akten, stukken of berichten zullen nooit tegelijkertijd de woorden „kerk” en „gemeente” ter aanduiding van het onderscheiden begrip van plaatselijke kerkformatie en gemeenschappelijk kerkverband gebezigd worden.
Evenals dit altijd is geschied, kan ook voortaan, in allerlei andere, mits niet instituaire zin (noch in eigen boezem, noch daarbuiten), gesproken worden van de Nederlandse kerk, de gereformeerde kerk in Nederland, enz.

(Amsterdam 1892, art. 2)

 

Eventuele toevoeging na de vrijmaking
De synode spreekt uit:
1. dat elke plaatselijke kerk, die zich vrijgemaakt heeft van de bekende beslissingen en schorsingsdaden uit de jaren 1942-1945, de naam blijft dragen van „De Gereformeerde Kerk te . . . . . . . . . . . . . .”1);
2. dat alleen ter voorkoming van misverstanden, in gevallen waarin verwarring is te duchten, tussen haakjes achter of onder deze naam kan worden geplaatst de aanduiding „onderhoudende art. 31 K.O.”, welke toevoeging echter niets prejudicieert;
3. dat de kerken, optredend in federatief verband, de naam blijven dragen: „de gereformeerde kerken in Nederland”, zo nodig ook met de aanduiding als onder  2 vermeld; deze distinctie „onderhoudende art. 31 K.O.”, is slechts een onderscheidingsteken om verwarring te voorkomen en kan of mag dus in geen enkel opzicht iets prejudiciëren.

(Enschede 1945, art. 75, 76)

De synode dringt er bij de kerken op aan de toevoeging „onderhoudende art. 31 K.O.” niet dan in noodzakelijke gevallen te gebruiken.

(Amersfoort 1948, art. 99)

 

Toevoeging achterwege laten
Ten aanzien van aan haar voorgelegde verzoeken, te besluiten, dat de postale toevoeging „onderhoudende art. 31 K.O.” achter de naam van de kerk(en) van nu voortaan geheel achterwege zal worden gelaten, overweegt de synode:
1. dat de voorlopige generale synode van Enschede 1945 besloot: „uitdrukkelijk in de acta op te nemen, dat de naam van onze kerken is en blijft:
de gereformeerde kerken in Nederland, zonder enige bijvoeging, en dat de distinctie „onderhoudende art. 31 K.O.” slechts een onderscheidingsteken is om verwarring te voorkomen en dus in geen enkel opzicht iet kan of mag prejudiciëren” (acta art. 76);
2. dat het in dit besluit bedoelde gevaar van verwarring uitsluitend te vrezen geacht werd in verband met de naamsvoering van de zich noemende gereformeerde kerken;
3. dat de sub 2 genoemde kerken in haar synode van Assen 1957/1958 de kerkorde, die zij tot dan toe vrijwel naar de letter met de gereformeerde kerken in Nederland gemeen hadden, ingrijpend hebben gewijzigd en die aldus in overeenstemming hebben gebracht met haar hiërarchische uitleg en toepassing daarvan in 1944 en volgende jaren, waarbij ook art. 31 een hiërarchische inhoud kreeg.
Zij is van oordeel:
1. dat hierdoor het voortgaand gebruik van de postale toevoeging „onderhoudende art. 31K.O.” enerzijds zijn duidelijke zin verloren heeft, terwijl anderzijds daardoor nieuwe en anderzijds daardoor nieuwe en andersoortige verwarring kan worden gewekt, wijl daarin de suggestie ligt, dat in de onder overweging 2 genoemde kerken nog altijd, al ware het dan ook slechts naar de letter, dezelfde kerkorde als in de gereformeerde kerken zou voortbestaan;
2. dat voorts, tegen de uitgesproken bedoeling van de voorlopige generale synode van Enschede 1945 in, en ondanks het besluit van de generale synode van Amersfoort 1948 „er bij de kerken op aan te dringen, de toevoeging "onderhoudende art. 31 K.O.” niet dan in noodzakelijke gevallen te gebruiken” (acta art. 99), uit deze distinctie in de volksmond en in het rechtsverkeer toch een naamswijziging dreigt te ontstaan.
Zij spreekt uit:
1. dat de naam van de kerken is en blijft:
de gereformeerde kerken in Nederland;
2. dat de postale toevoeging achter de naam van de kerk(en) „onderhoudende art. 31 K.O.” niet meer geschikt te achten is als onderscheidingsteken.
Zij besluit aan de kerken en kerkelijke vergaderingen aan te bevelen, deze onderscheiding niet meer te gebruiken en in gevallen waarin verwarring is te duchten zelf middelen te zoeken om deze te voorkomen en zulke middelen allereerst te vinden in zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van adressen en dergelijke.

(Bunschoten-Spakenburg, 1958/9, art. 68)

De synode geeft deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid opdracht, de naam van de kerken als volgt aan te duiden: „Gereformeerde Kerk te .......................…” gevolgd door een eventuele nadere aanduiding, adres en plaatsnaam, zulks in overleg met de betrokken kerkeraden en classes.
Zij machtigt deputaten bij de eerstkomende volkstelling een toevoeging bij de naam van de kerken te aanvaarden.

(Arnhem, 1981, art. 149)

 

Kerkelijke eenheid

De generale synode besluit:
deputaten te benoemen ter bevordering van kerkelijke eenheid met kerken en groeperingen die staan of willen staan op de grondslag van Gods Woord en de drie formulieren van eenheid en samenleven of willen samenleven volgens de gereformeerde kerkorde.

Gronden:
1. in dienst van Christus, die zijn kerk door de eeuwen heen vergadert, heeft zijn kerk de roeping eraan mee te werken, dat allen die Hem liefhebben naar zijn Woord in eenheid van het ware geloof bijeenkomen;
2. wanneer een plaatselijke kerk werkt aan vereniging met de plaatselijke kerk van een ander kerkgenootschap, raakt dat ook het kerkverbandelijk samenleven met de zuster kerken; met betrekking tot dit aspect zullen generale deputaten kunnen bijdragen aan de uitvoering van deze roeping;
3. de generale synode van Groningen 1946 sprak reeds uit contact te willen zoeken met allen die met ons staan op dezelfde basis van Gods Woord en de drie formulieren van eenheid, maar besloot tevens voorshands om praktische redenen zich te beperken tot contacten met de Christelijke Gereformeerde Kerken. Deze praktische redenen van destijds gelden nu niet meer, maar de roeping is gebleven.

(Leeuwarden 1990, art. 136-1)

 

Opdracht aan deputaten ter bevordering van kerkelijke eenheid (DKE)

Aan deputaten wordt opgedragen:
1. de plaatselijke kerken te stimuleren bij haar roeping er aan mee te werken dat allen die Christus liefhebben naar Gods Woord, in eenheid van het ware geloof bijeenkomen;
2. desgevraagd plaatselijke kerken te adviseren en terzijde te staan bij het leggen en onderhouden van contacten binnen haar kerkelijk grondgebied;
3. de handreikingen (zie besluit 3) op haar bruikbaarheid te toetsen;
4. de fasering van samenspreken duidelijk in kaart te brengen met o.a. aandacht voor:
— een te ontwerpen voorbeeld van een gezamenlijke verklaring met intenties, afspraken en gevolgen;
— bepaalde (voorlopige) vormen van samenwerken tussen plaatselijke kerken en de rol van het kerkverband hierbij;
— de vraag of, en zo ja wanneer en hoe een federatie tussen twee kerken (en kerkverbanden) mogelijk is;
— de problematiek rond de figuur van een gefuseerde kerk;
— regelingen voor samensprekingen die in kerken waarmee wordt samengesproken, zijn vastgesteld;
5. de landelijke ontwikkelingen ten aanzien van de kerkelijke eenheid te volgen en zo mogelijk verkennende contacten te leggen met kerken en groeperingen, die staan of willen staan op de grondslag van Gods Woord en de drie formulieren van eenheid en samenleven of willen samenleven volgens de gereformeerde kerkorde;
6. te blijven bezien of er mogelijkheden zijn om daarvoor in aanmerking komende kerken en groeperingen op eigen initiatief te informeren over de Gereformeerde Kerken in Nederland;
7. aan de volgende synode rapport uit te brengen van hun werkzaamheden en op basis daarvan voorstellen te doen en dit rapport een half jaar tevoren aan de kerken toe te zenden.

(Leeuwarden 1990, art. 136-2
Ommen 1993, art. 66-4 en 5)

 

Handreikingen voor samensprekingen

De synode spreekt uit dat het van belang is de kerken landelijke handreikingen te geven, waarbij de volgende uitgangspunten gelden:
1. samensprekingen kunnen gehouden worden wanneer kerken zich bereid verklaren zich te zullen onderwerpen aan alles wat vanuit het Woord van God over en weer wordt aangewezen;
2. bij samensprekingen wordt de gemeente vanaf het begin zo uitvoerig mogelijk geïnformeerd;
3. over samensprekingen wordt aan de classis gerapporteerd in het kader van art. 30, 41 en 44 K.O; wezenlijke beleidsbeslissingen kunnen alleen onder goedkeuring van de classis genomen worden;
4. plaatselijke kerken nemen naar artikel 31 K.O. uitspraken van meerdere vergaderingen ten aanzien van de samensprekingen in acht.

Gronden:
1. landelijke handreikingen helpen de kerken om de plaatselijke samensprekingen in goede orde te starten en voort te zetten;
2. zij laten de kerken de nodige bewegingsvrijheid om naar bevind van zaken te handelen, maar vragen wel om een loyaal gebruik naar art. 41 en 44 K.O.;
3. zij beogen de samenhang tussen plaatselijke en kerkverbandelijke ontwikkelingen te bewaren;
4. uit het deputatenrapport ter bevordering van kerkelijke eenheid blijkt dat diverse kerken de wens te kennen geven om richtlijnen vast te stellen, die in hoofdlijnen eenzelfde handelwijze voor plaatselijke samensprekingen in kaart brengen.

Zij besluit de volgende handreikingen te doen voor plaatselijke samensprekingen bij het proces naar kerkelijke eenwording:
1. de eerste fase van samensprekingen is een verkennende. Hierbij geven de kerken aandacht aan wat de kerken met elkaar verbindt en wat hen van elkaar scheidt. Overeenstemming zal dankbaar worden genoteerd; eventuele confessionele en kerkrechtelijke verschillen zullen eerlijk en duidelijk ter sprake komen met het doel er alles aan te doen dat deze verschillen op Schriftuurlijke en kerkrechtelijke verantwoorde manier worden weggenomen of overbrugd.
Het is de zaak van kerkelijke wijsheid factoren als onderlinge verschillen in kerkelijke cultuur en voor het heden wezenlijke punten uit het verleden bij de samensprekingen in de eerste fase open onder ogen te zien, opdat deze niet-kerkscheidende factoren onderhuids de samensprekingen niet negatief beïnvloeden;
2. als de eerste fase van samenspreking positief is verlopen wordt die afgesloten met een gezamenlijke verklaring. In die verklaring spreken de samensprekende kerken uit dat ze, op grond van de Schrift en de gereformeerde belijdenisgeschriften, elkaar ter plaatse erkennen als ware kerken van Jezus Christus en elkaar daarom beloven en verplichten alles in het werk te stellen om te komen tot verdere kerkelijke eenwording. De kerken zullen elkaar in dit verband beloven haar meerdere vergaderingen voorstellen te doen om ook voor haar deel te gaan werken aan verdergaande kerkelijke eenwording.
Wanneer de eerste fase van samensprekingen niet met positief resultaat kan worden afgesloten zullen in een afrondende gezamenlijke verklaring de verschilpunten die verder gaande samenspreking voorshands in de weg staan geformuleerd worden;
3. wanneer plaatselijke kerken uit verschillende kerkverbanden zijn gekomen tot een wederzijdse erkenning als kerken van Jezus Christus, kan worden overgegaan tot een volgende fase: die van ontmoeting en contact. Hiertoe zullen de kerken die elkaar erkend hebben een beleidsplan opstellen met daarin omschreven vormen van nadere kennis making en contact. Vervolgens kunnen afspraken gemaakt worden over periodieke kerkenraadsontmoetingen, gecombineerde gemeente-bijeenkomsten en/of gezamenlijke bijbelstudie alsmede, met instemming van de classis, kanselruil, toelating van elkaars leden aan het avondmaal en gecombineerde erediensten en avondmaalsvieringen.
Voorts zal in gezamenlijk gebed concreet aan de Here worden voorgelegd wat verdere kerkelijke eenwording nog in de weg staat.
Tevens zullen concrete afspraken worden gemaakt over de wijze waarop beide kerken de zaak van de kerkelijke eenheid bij hun meerdere vergaderingen aan de orde zullen stellen.

(Ommen 1993, art. 66-2 en 3)
Berkel en Rodenrijs 1996, art. 83-5)

 

Deputaten voor kerkelijke eenheid (DKE)

De synode geeft aan DKE, ter bevordering van kerkelijke eenheid de volgende instructies:
1. contact te onderhouden met de plaatselijke kerken en kerkelijke eenheid te bevorderen door:
a. de beschikbare en relevante informatie met betrekking tot de landelijke samensprekingen tijdig aan de kerken toe te zenden;
b. informatie te verzamelen over de plaatselijke samensprekingen en de ontwikkelingen daarin;
c. zich nader te bezinnen op de verhouding tussen plaatselijke en landelijke samensprekingen in de praktijk;
d. op de informatie uit de kerken te reageren wanneer daar gezien de uitspraken van de generale synode reden voor is;
e. desgevraagd kerken te adviseren bij het werken aan kerkelijke eenheid;
f. wanneer daar reden en ruimte voor is, een of meer bijeenkomsten te beleggen om het onder a, b en c genoemde nadere uitwerking te geven;
g. wanneer daar aanleiding voor is, de kerken op te roepen tot speciale voorbede met het oog op de kerkelijke eenheid in de kerkdiensten op een bepaalde zondag;
2. landelijke ontwikkelingen in andere kerkgemeenschappen en groeperingen te volgen en daarop te reageren, wanneer daar uit het oogpunt van kerkelijke eenheid reden voor is;
3. aan de volgende synode rapport uit te brengen van hun werkzaamheden en op basis daarvan voorstellen te doen, en dit rapport een half jaar tevoren aan de kerken toe te zenden.

(Berkel en Rodenrijs 1996, art. 83-3)

 

Regels voor plaatselijke samensprekingen

Als kader voor plaatselijke samensprekingen met kerken uit een ander kerkverband stelt de synode de volgende regels vast:
1. het doel van lokale kerkelijke samensprekingen met kerken uit een ander kerkverband is kerkelijke eenheid van de aan de samensprekingen deelnemende gemeenten op basis van de Heilige Schrift en in gebondenheid aan de gereformeerde belijdenisgeschriften, naar de regels van een gereformeerde kerkorde;
2. bij samensprekingen spreken de deelnemende kerken de bereidheid uit zich te onderwerpen aan alles wat van beide kanten overeenkomstig het Woord van God wordt aangewezen;
3. bij samensprekingen wordt de gemeente vanaf het begin goed en regelmatig geïnformeerd.
Bij belangrijke beslissingen zal de bewilliging van de gemeente gevraagd worden: slechts bij een, naar het oordeel van de kerkenraad verdere stappen;
4. plaatselijke kerken nemen naar artikel 31 K.O. de voor de samensprekingen relevante uitspraken en beslissingen van meerdere vergaderingen in acht. Ze slaan acht op de informatie die ze van generaal-synodale deputaten voor samensprekingen en/of eenheid op verzoek of los daarvan hebben ontvangen;
5. over samensprekingen wordt in het kader van de artikelen 30, 41 en 44 K.O. regelmatig aan de classis gerapporteerd. Wezenlijke beleidsbeslissingen kunnen alleen onder goedkeuring van de classis worden genomen. De classis zal zich daarbij laten adviseren door de deputaten ad art. 49 van de particuliere synode;
6. onder wezenlijke beleidsbeslissingen worden in ieder geval gerekend:
— het wederzijds erkennen als ware kerk;
— het besluit tot voorgaan in elkaars diensten (incl. gecombineerde erediensten);
— het toelaten van elkaars leden aan het avondmaal (incl. gezamenlijke avondmaalsvieringen).
De classis zal onder meer nagaan of gehandeld is volgens deze regels;
7. het wederzijds erkennen als ware kerk kan alleen indien beide kerken toezeggen:
— zich in eigen kerkverband in te zetten voor landelijke eenwording;
— geen leden van elkaar te accepteren zonder wederzijds goedvinden;
— eventuele censuur over te nemen;
8. het besluit tot voorgaan in elkaars diensten en het wederzijds toelaten aan het avondmaal zal alleen genomen worden, indien het kerken betreft waarmee landelijk wordt samengesproken en waarvan de landelijke vergaderingen wederzijds hebben uitgesproken dat ze  staan of willen staan op de grondslag van Gods Woord en de gereformeerde belijdenisgeschriften;
9. zolang landelijk nog geen nadere samenwerking plaatsvindt, draagt de plaatselijke samenwerking een voorlopig karakter en zal niet overgegaan worden tot combinatie of fusie van de kerken;
10. een voorlopige samenwerking is uiteraard een tijdelijke samenwerking, die dient uit te lopen op kerkelijke eenheid. Daarom zal de plaats in het kerkverband ter discussie worden gesteld, indien na verloop van tijd blijkt dat een kerkverband de weg naar eenheid blokkeert.

(Berkel en Rodenrijs 1996, art. 83-4)

 

Kader voor plaatselijke samensprekingen m.h.o. op kerkelijke eenheid

(De synode besluit) de regels 5 tot en met 9 voor plaatselijke samensprekingen, zoals genoemd in de Acta van de GS Berkel en Rodenrijs 1996, art. 83, besluit 4, als volgt te verduidelijken c.q. op onderdelen te veranderen (wijzigingen cursief gedrukt):

5. over samensprekingen wordt in het kader van de artikelen 30, 41 en 44 KO regelmatig aan de classis gerapporteerd. Wezenlijk beleidsbeslissingen kunnen alleen onder goedkeuring van de classis worden genomen. De classis zal zich daarbij laten adviseren door de deputaten ad art. 49 van de particuliere synode;
6. onder wezenlijke beleidsbeslissingen worden in ieder geval gerekend:
— het wederzijds erkennen als ware kerk;
— het besluit tot voorgaan in elkaars diensten (inclusief gecombineerde erediensten);
— het toelaten van elkaars leden aan het avondmaal (inclusief gezamenlijke avondmaalsvieringen).
De classis zal onder meer nagaan of gehandeld is volgens deze regels en van het resultaat de deputaten Kerkelijke Eenheid op de hoogte stellen;
7. het wederzijds erkennen als ware kerk kan alleen indien beide kerken toezeggen:
— zich in eigen kerkverband in te zetten voor landelijke eenwording;
— geen leden van elkaar te accepteren zonder wederzijds goedvinden;
— eventuele censuur over te nemen;
8. het besluit tot voorgaan in elkaars diensten en het wederzijds toelaten aan het avondmaal zal alleen genomen worden, indien het kerken betreft waarmee landelijk wordt samengesproken en waarvan de landelijke vergaderingen wederzijds hebben uitgesproken dat ze staan of willen staan op de grondslag van Gods Woord en de gereformeerde belijdenisgeschriften. In incidentele gevallen kan met instemming van de classis en deputaten ad art. 49 KO een uitzondering gemaakt worden voor een Nederlands Gereformeerde Kerk;
9. deze plaatselijke samenwerking draagt, zolang de kerken in het proces van vereniging landelijk nog niet verder zijn gekomen dan in regel 8 is aangegeven, een voorlopig karakter; er zal onder die omstandigheden nog niet worden overgegaan tot plaatselijke combinatie of fusie van kerken.

(Leusden 1999, art. 86-2)

 

‘Kader voor plaatselijke samensprekingen’ vervangen door de regelingen [...]

Besluit 2:
het bestaande ‘Kader voor plaatselijke samensprekingen’, zoals vastgesteld door de Generale Synode van Berkel en Rodenrijs 1996 en aangepast door de Generale Synodes van Leusden 1999 en Zuidhorn 2002-2003 ingrijpend te herzien.

Gronden:
1. deputaten hebben bij de uitvoering van hun opdracht om „zich nader te bezinnen op de verhouding tussen plaatselijke en landelijke samensprekingen in de praktijk” ondervonden dat een groot aantal plaatselijke kerken geholpen is met en ook gevraagd heeft om een grondige herbezinning op de bestaande regels voor plaatselijk contact met andere kerken;
2. de ontwikkelingen hebben sinds 1996 niet stilgestaan. Een marginale aanpassing van het kader, zoals toegepast in 1999, bleek onvoldoende om nieuwe mogelijkheden in goede banen te leiden.

Besluit 3:
de bijgevoegde twee regelingen:

Regeling voor plaatselijk contact en samenwerking met een Christelijke Gereformeerde Kerk
Regeling voor plaatselijk contact en samenwerking zonder landelijke overeenstemming

vast te stellen en het eerdere ‘Kader voor plaatselijke samensprekingen’ (regels en handreikingen), zoals vastgesteld door de GS Berkel en Rodenrijs en gewijzigd door de GS Leusden en de GS Zuidhorn te vervangen door deze beide regelingen.

Gronden:
1. in de vastgestelde regelingen zijn op een verantwoorde manier de diverse bijbelse en confessionele uitgangspunten en belangen verdisconteerd die hier moeten gelden. Verder bieden ze de kerkenraden en classes goede criteria voor de invulling en toetsing van de beoogde samenwerking;
2. ook al hebben de Christelijke Gereformeerde Kerken de punten van het ‘federatief groeimodel’ nog niet landelijk geëffectueerd, toch kunnen de Gereformeerde Kerken de openheid toepassen die in het model is voorzien, om daarmee te tonen dat zij van hun kant geen onnodige belemmeringen in de contactoefening willen opwerpen;
3. krachtens de gereformeerde kerkvisie is er ruimte voor een erkenning van wezenlijke eenheid van geloven en belijden tussen twee gemeenten uit een verschillend kerkverband, ook wanneer op landelijk niveau een dergelijke erkenning nog niet heeft plaatsgevonden;
4. in dergelijke situaties dienen de kerken rekening te houden met de inhoudelijke en praktische consequenties van de participatie in een kerkverband dat als geheel niet als daadwerkelijk gereformeerd kan worden erkend. De overeenstemming en samenwerking blijven dan een incompleet karakter dragen.

 

REGELING VOOR PLAATSELIJK CONTACT EN SAMENWERKING MET EEN CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERK

Zowel de landelijke als de plaatselijke contacten worden gedreven door het verlangen van onze Heiland, verwoord tegenover zijn hemelse Vader: “laat hen allen één zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn, opdat de wereld gelooft dat u mij hebt gezonden”, Joh. 17: 21. De contacten richten zich daarbij op de belofte die Jezus Christus gaf in Joh. 10: 16: “zij zullen naar mijn stem luisteren: dan zal er één kudde zijn, met één herder”. Vanuit deze gehoorzaamheid werken de kerken zowel landelijk als plaatselijk aan kerkelijke eenheid die confessioneel is verankerd en waar mogelijk zichtbaar vorm krijgt. Ze zullen bij eventuele contacten ook andere kerken aanspreken op deze goddelijke roeping en belofte.

Als kader voor plaatselijk contact en samenwerking met kerken uit het verband van de Christelijke Gereformeerde Kerken gelden de volgende afspraken:

1. Het door de Generale Synode van Zuidhorn 2002-2003, Acta art. 125, besluit 3, aanvaarde federatief groeimodel is uitgangspunt.
2. Het federatief groeimodel bevat de volgende elementen:
a. in principe ligt voor alle plaatselijke kerken de mogelijkheid open voor kanselruil met een plaatselijke kerk uit het christelijke gereformeerde kerkverband;
b. in principe is de mogelijkheid open elkaars ongecensureerde belijdende leden toe te laten tot de viering van het avondmaal;
c. over en weer erkennen de plaatselijke kerken elkaars tuchtoefening en laten geen leden van elkaar toe zonder wederzijds goedvinden;
d. de plaatselijke kerken van beide kerkverbanden worden over en weer opgewekt, voor zover dit nog niet gebeurt of gebeurd is, om met elkaar in contact te treden met het doel activiteiten te ontplooien om naar elkaar toe te groeien, waarbij het zoeken naar en het beleven van geestelijke eenheid voorop dient te gaan.
Het onder 2b genoemde strekt zich tevens uit tot alle leden van de Christelijke Gereformeerde Kerken die in de eigen gemeente tot het avondmaal zijn toegelaten. Alle plaatselijke Gereformeerde Kerken kunnen hen als gasten aan het avondmaal ontvangen.
3. De kerkenraad zal de gemeente vanaf het begin goed informeren over de contacten met de plaatselijke Christelijke Gereformeerde Kerk. Zij wordt ook daadwerkelijk bij de contactoefening en de voorbereiding van de te nemen beslissingen betrokken. De kerkenraad zal eraan werken dat voor deze beslissingen in de gemeente steeds voldoende draagvlak bestaat.
4. De kerken zullen elkaar in classicaal verband regelmatig op de hoogte houden, raadplegen en adviseren t.a.v. activiteiten en ontwikkelingen in het contact en de samenwerking als in deze regels bedoeld, in het bijzonder via de jaarlijkse kerkvisitatie.
5. Wanneer de kerkenraad de tijd gekomen acht voor daadwerkelijke kanselruil, gezamenlijke erediensten of gezamenlijke avondmaalsvieringen, zal hij daarvoor de instemming van de gemeente en de goedkeuring van de classis vragen.
6. Wanneer de kerkenraad het voornemen heeft tot een samenwerking die verder gaat dan de punten van het federatieve groeimodel, is daarvoor opnieuw instemming van de gemeente en goedkeuring van de classis nodig. Vooraf zal advies worden gevraagd aan deputaten kerkelijke eenheid van de generale synode.
7. Het realiseren van vergaande vormen van kerkelijke gemeenschap op plaatselijk niveau, bij het ontbreken van een dergelijke gemeenschap in landelijk verband, behoort een extra prikkel te zijn om te blijven verlangen naar en te werken aan volledige geestelijke eenheid van beide kerkverbanden. Daarom dienen beide kerken toe te zeggen zich daarvoor in eigen kerkverband in te zetten. Ook is plaatselijke samenwerking in deze situatie beperkt en incompleet, hebben de vormen van samenwerking slechts een plaatselijke geldigheid en zal niet worden overgegaan tot de vorming van één gemeente.
8. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet zal de kerkenraad advies vragen bij de deputaten kerkelijke eenheid van de generale synode. De kerkenraad zal in ieder geval zo veel mogelijk handelen naar analogie van bovenstaande regels. 

 

REGELING VOOR PLAATSELIJK CONTACT EN SAMENWERKING ZONDER LANDELIJKE OVEREENSTEMMING

Zowel de landelijke als de plaatselijke contacten worden gedreven door het verlangen van onze Heiland, verwoord tegenover zijn hemelse Vader: “laat hen allen één zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn, opdat de wereld gelooft dat u mij hebt gezonden”, Joh. 17: 21. De contacten richten zich daarbij op de belofte die Jezus Christus gaf in Joh. 10: 16: “zij zullen naar mijn stem luisteren: dan zal er één kudde zijn, met één herder”. Vanuit deze gehoorzaamheid werken de kerken zowel landelijk als plaatselijk aan kerkelijke eenheid die confessioneel is verankerd en waar mogelijk zichtbaar vorm krijgt. Ze zullen bij eventuele contacten ook andere kerken aanspreken op deze goddelijke roeping en belofte.

Als kader voor plaatselijk contact en samenwerking met kerken uit een ander kerkverband waarmee landelijk (nog) geen overeenstemming bestaat over vormen van kerkelijk samenleven (ZLO) gelden de volgende afspraken:

1. Wanneer een kerkenraad op plaatselijk niveau mogelijkheden ziet tot kerkelijk contact en samenwerking met een gemeente uit een kerkverband als hier bedoeld, zal hij zich ervoor inzetten om daaraan op verantwoorde wijze invulling te geven.
2. De kerkenraad draagt er zorg voor dat de contacten en activiteiten plaatsvinden op basis van de Heilige Schrift en in gebondenheid aan de gereformeerde belijdenisgeschriften. Hij neemt tevens de voor relaties met andere kerken relevante uitspraken en beslissingen van meerdere vergaderingen in acht. Hij spant zich in om te voorkomen dat bij het zoeken naar eenheid de waarheid schade zou lijden.
3. De gemeente wordt vanaf het begin goed en regelmatig geïnformeerd. Zij wordt ook daadwerkelijk bij de contactoefening en de voorbereiding van de te nemen beslissingen betrokken. De kerkenraad zal eraan werken dat voor deze beslissingen in de gemeente steeds voldoende draagvlak bestaat.
4. De kerken zullen elkaar in classicaal verband regelmatig op de hoogte houden, raadplegen en adviseren t.a.v. activiteiten en ontwikkelingen in het contact en de samenwerking als in deze regels bedoeld, in het bijzonder via de jaarlijkse kerkvisitatie.
5. Wanneer de kerkenraad van oordeel is dat er in de plaatselijke situatie beoefening van kerkelijke gemeenschap mogelijk is in de vorm van wederzijdse toelating van elkaars leden tot het avondmaal, van kanselruil of van het houden van gezamenlijke kerkdiensten dient hij voor de effectuering daarvan zowel de instemming van de gemeente als de goedkeuring van de classis te vragen. Over het gezamenlijk verrichten van kerkelijke taken zoals catechese en pastoraat zal de kerkenraad vooraf de gemeente horen en het advies van de classis vragen.
6. Ter voorbereiding van het vragen om de in 5 genoemde instemming en goedkeuring zal de kerkenraad een verklaring opstellen, waarin wordt aangegeven en toegelicht:
a. dat is gebleken dat er metterdaad eenheid is in erkenning en beleving van het Woord van God en de belijdenis van de kerken, alsook van de regels die op grond daarvan voor het kerkelijk leven moeten gelden;
b. dat bezwaren die op generaal-synodaal niveau het gestalte geven aan kerkelijke eenheid met de andere kerkgemeenschap in de weg staan in de plaatselijke situatie niet van kracht zijn.
Tevens zal de kerkenraad een schriftelijk advies vragen van de deputaten kerkelijke eenheid van de generale synode. Hij zal dit advies bij de uitvoering van punt 5 van deze regeling ter kennis brengen van de gemeente en van de classis.
7. Het realiseren van vergaande vormen van kerkelijke gemeenschap op plaatselijk niveau, bij het ontbreken van een dergelijke gemeenschap in landelijk verband, behoort een extra prikkel te zijn om te blijven verlangen naar en te werken aan volledige geestelijke eenheid van beide kerkverbanden.
8. Het ontbreken van eenheid op landelijk niveau is ook voor de plaatselijke situatie relevant. Daarom dienen beide kerken toe te zeggen zich in eigen kerkverband in te zetten voor noodzakelijke landelijke overeenstemming op basis van de heilige Schrift en in gebondenheid aan de gereformeerde belijdenisgeschriften. Ook is plaatselijke samenwerking in deze situatie beperkt en incompleet, hebben de vormen van samenwerking slechts een plaatselijke geldigheid en zal niet worden overgegaan tot de vorming van één gemeente.
9. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet zal de kerkenraad advies vragen bij de deputaten kerkelijke eenheid van de generale synode. De kerkenraad zal in ieder geval zo veel mogelijk handelen naar analogie van bovenstaande regels.

(Amersfoort 2005, art. 132)

 

Naamgeving Gereformeerde Kerken

Besluit:
1. uit te spreken dat de kerken als hun officiële naam handhaven: ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’ voor het landelijk verband van kerken en ‘Gereformeerde Kerk te ...[plaatsnaam, eventueel gevolgd door een verbindingsstreepje met een nadere aanduiding]’ voor een plaatselijke kerk;
2. de kerken op te roepen zich in officiële stukken en in het interne en externe rechtsverkeer te houden aan de officiële naam van de kerken;
3. uit te spreken dat de kerken, omdat naar buiten toe de identiteit van de kerken dikwijls verheldering nodig heeft, — zoals gebruikelijk — voor dat doel de toevoeging ‘vrijgemaakt’ kunnen gebruiken, al of niet tussen haakjes en bij voorkeur met een kleine letter om aan te duiden dat de toevoeging niet tot de officiële naam behoort;
4. in bijlage 4 van de Huishoudelijke Regeling onder 5.1.4 de zin ‘De toevoeging Vrijgemaakt wordt met hoofdletter en cursief weergegeven’ te vervangen door: „De aanduiding ‘vrijgemaakt’ wordt, zo nodig, met kleine eerste letter en cursief achter de naam De Gereformeerde Kerk(en) geplaatst.”;
5. de plaatselijke kerken erop te wijzen dat zij, omdat in de komende jaren de kans op verwarring met de voormalige Gereformeerde Kerken (synodaal) zal afnemen, in de toekomst steeds meer zullen kunnen volstaan met de eenvoudige aanduiding ‘Gereformeerde Kerk’;
6. uit te spreken dat, omdat de website van de kerken een belangrijke functie naar buiten heeft, het logo en de domeinaanduiding ‘gkv’ daar gehandhaafd kunnen blijven, in combinatie met de officiële naam van de kerken en een nadere uitleg over de identiteit van de kerken; op langere termijn kan, wanneer de uitdrukking ‘vrijgemaakt’ of de letter ‘v’ niet meer zou bijdragen aan de herkenbaarheid van de kerken, een herziening op dit punt worden overwogen;
7. het rapport van de adviescommissie in de Acta op te nemen (bijlage 14.1);
8. dit besluit ter kennisneming toe te zenden aan de Protestantse Kerk in Nederland en aan de Voortgezette Gereformeerde Kerk in Nederland.

Gronden:
1. er is geen reden om het standpunt dat de generale synoden vanaf 1945 ten aanzien van de naam van de kerken hebben ingenomen, te wijzigen;
2. de bepaling onder 5.1.4 van de Huishoudelijke Regeling is thans niet consistent met het standpunt ten aanzien van de naam van de kerken;
3. het logo is door de Generale Synode van Zuidhorn 2002-2003 goedgekeurd en het verdient uit een oogpunt van continuïteit in de communicatie geen aanbeveling dit en de domeinaanduiding nu te wijzigen;
4. het rapport van de commissie geeft een overzicht van het beleid dat door verscheidene generale synodes ten aanzien van de naam van de kerken is gevoerd;
5. het is gewenst de Protestantse Kerk in Nederland te informeren over de naam van onze kerken, gelet op artikel 8 van de “Notariele akte in verband met de vereniging van de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK), de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) en de Evangelisch-Lutherse Kerk (ELK)”. Daarnaast presenteert een aantal plaatselijke kerken uit de voormalige GKN die niet met de kerkfusie van 2004 zijn meegegaan zich onder de naam Voortgezette Gereformeerde Kerken in Nederland; dat maakt het gewenst om ook deze kerken te informeren.

(Amersfoort 2005, art. 184)


Bouma, H. (1983v)


UITVOERINGSBEPALING BIJ
Kerkorde GKv (1978) Art. 1