§ 64. Het ambt van den praeses.

Het ambt (de taak of de werkzaamheid) van den praeses bestaat volgens Art. 35 der Dordtsche kerkenordening 1) in deze drie stukken:


1) Dit artikel, dat in hoofdzaak reeds op de synode van Emden (Aanhangsel c. III) werd geredigeerd, werd in de Acta van Middelburg (1581, art. 26) nader geformuleerd, en daarna door de volgende synodes overgenomen, zooals de redactie van de huidige kerkenordening luidt.

|87|

1. In het voorstellen en verklaren van de zaak, waarover gehandeld wordt. Hij moet dus vooral weten wat aan de orde is, en het agendum zoo inrichten, dat de vergadering ordelijk kan verloopen. Hij behoort zich vooraf goed op de hoogte te stellen van wat ter tafel zal komen, en daarna bij elk punt de zaak, waarover gehandeld zal worden, duidelijk voor te stellen en toe te lichten. Dit is geen gemakkelijke taak. Hij moet leiden, niet willen overheerschen, niet zijn gevoelen opdringen aan de vergadering, maar de vergadering vrij laten in het bespreken van een zaak, die aan de orde is. Hij moet zelf zoo weinig mogelijk spreken, het debat niet noodeloos rekken, en het geschikte oogenblik weten aan te grijpen om het verhandelde saam te vatten en over de voorstellen te laten stemmen. Vooral in een groote vergadering is dit moeilijk. Een praeses moet zijn een man van een rustig karakter, van een helder inzicht en van een vasten wil. Hij moet zichzelf weten te beheerschen, en een rustige en tevens besliste leiding kunnen geven, zoodat het blijkt, dat hij de zaak, die aan de orde is, beheerscht. Naast de scherpte van oordeel behoort hij de gave te hebben om zich duidelijk uit te drukken. Voorts moet hij in zijn persoon en in de wijze van leiding het vertrouwen van de vergadering weten te winnen. Gemis aan vastheid en tact van leiding is tot groote schade van den goeden gang van zaken.

2. In de tweede plaats heeft de praeses toe te zien, dat een iegelijk zijne orde houdt in het spreken. Om deze taak naar behooren te verrichten moet de praeses zich zelf aan de orde houden, en niet dan noodig aan de bespreking deel nemen. In een vergadering van den kerkeraad met één predikant is dit niet altoos mogelijk, wijl de leden des kerkeraads niet altoos met het kerkrecht vertrouwd zijn, en een nadere toelichting en een juiste voorstelling der zaak steeds noodig kan zijn, maar overigens is de praeses niet alleen leidsman, maar tevens dienaar der vergadering. Maar op de meerdere vergaderingen beperke de praeses zich tot de leiding der vergadering.  Zeer juist is het gezegd door de regeling van de Free Church van Schotland: „Het is hem niet geoorloofd, deel te nemen aan de discussies, terwijl hij den voorzitterszetel inneemt, maar hij kan vragen zijn zetel te verlaten om zijn meening te zeggen. Wanneer zijn verzoek is toegestaan, wordt de zetel ondertusschen bezet door zijn plaatsvervanger” 1). Hij neemt in dat geval dus deel aan de discussies niet als praeses, maar als lid der vergadering. Hij dient dus als praeses te zorgen, dat een iegelijk zich houde aan de orde in het spreken, dat er alleen gehandeld worde over de zaak, die aan de orde is, dat een ieder op zijn beurt spreke, en dat de sprekers


1) Art. 16, Ch. II van de Practice of the Free Church.

|88|

zich houden binnen de grenzen der welvoegelijkheid. Is na het spreken in eerste instantie de zaak nog niet rijp voor de beslissing, dan geve hij voor de tweede, en desnoods nog voor de derde maal het woord. En eindelijk is zijn taak, de kwestie duidelijk geformuleerd in stemming te brengen. Zijn er onderscheidene voorstellen, dan behoort hij te onderscheiden, welk voorstel van de verste strekking is, en in verband hiermede de vergadering in de gelegenheid te stellen over de verschillende voorstellen naar een bepaalde orde te stemmen.

3. In de derde plaats is het de taak van den praeses: de knibbelachtigen en die te heftig zijn in ’t spreken, te bevelen, dat zij zwijgen, en over dezelve, geen gehoor gevende, de behoorlijke censuur te laten gaan. Aan den voorzitter eener kerkelijke vergadering wordt hier groote macht toegekend. Het is noodig, dat de praeses, om de orde in de vergadering te handhaven, het recht heeft om de knibbelachtigen (Lat. acriores), die nog al scherp zijn, en daardoor prikkelen, benevens die te heftig zijn of de strijdlustigen en twistzoekers (Lat. contentiosi) te bevelen (Lat. imperare), dat zij zwijgen. En wanneer zij aan de vermaning van den voorzitter geen gehoor geven, heeft hij het recht over hen „de behoorlijke censuur te laten gaan.” Dit woord censuur heeft hier geen betrekking op den toegang tot het Avondmaal, maar bedoelt alleen een bestraffing over degenen, die in de vergadering scherp zijn in hun optreden en die al te strijdlustig zijn. De synode van Emden voegde hier zelfs bij, dat de praeses een hinderlijk lid eener vergadering kan gebieden uit de vergadering te gaan, opdat de vergadering zelve oordeele of en hoe zulk een lastig lid moet worden gestraft.

De wijze waarop dit artikel geformuleerd is herinnert onwillekeurig aan de wijze, waarop op eene politieke vergadering gehandeld werd. Dat het wel noodig was om aan den praeses dat recht toe te kennen, blijkt uit de vele classicale regelingen of leges. In eene regeling van de classis Leeuwarden, gearresteerd 6 Sept. 1669, heet het: „Elk lid der vergadering zal gehouden zijn den praeses behoorlyk respect en gehoorzaamheid toe te dragen; doch indien iemand volgens iudicature der vergadering zich hiertegen quam te vergrijpen, zal terstond wtgaen en met exclusie wt de vergadering met een jaar gestraft worden. Inter colligenda vota (onder het verzamelen der stemmen) zal ieder met behoorlijke modestie ende respect aan de vergadering altoos syn advies overgeven. Ende om sulx te doen, sal elck, terwijl hij syn advies geeft, geholden syn, syn hoed af te nemen en af te houden ter tijd toe, dat hy zyn advies geëindigd heeft; de delinquent hiertegens zal telkens door yder inbreuck met 2 st. gestraft worden. Indien yemant int voteeren sich hevig mochte komen aen te stellen, sal de Eerw. vergadering oordeelen, of zoodanige persoon niet voor gepassioneerd sy te holden, en

|89|

wanneer het oordeel zoodanig valt, zal diezelfde geholden syn als partie buyten te staen; so lang die saek geurgeert wordt en geheellyk gesloten is. Terwijl yemant voteert, zal niemant gehoorlooft syn hem in te spreken by poene van voor de sessie ut de vergadering gesloten te worden.” Het gebeurde in Friesland niet zelden, dat de orde op de vergaderingen te wenschen overliet. „Het was geen zeldzaamheid, dat personen de vergadering binnendrongen, niet ongehoord, dat buiten de kerk of consistoriekamer eene menigte straatslijpers samenschoolde, belust om tegenwoordig te zijn bij het schandaaltje daarbinnen, of dat de broeders handgemeen raakten, om van schooljongensmisdrijven, als van zijn plaats gaan, elkander beknibbelen en „inspreken”, het losscheuren van bladen uit het Actenboek, het wegnemen van den sleutel der classis-kast, toebak rooken e.d. te zwijgen” 1).

Ook in lateren tijd is het wel voorgekomen, dat een vergadering onordelijk verliep. En het hangt in moeilijke tijden, wanneer de gemoederen geprikkeld zijn, veel af van de leiding van den voorzitter, dat onordelijkheden niet voorkomen. Zijn objectieve leiding, zijn besliste en rustige houding, zijn vermanend en ernstig woord, dat in kritieke tijden de vergadering stelt voor de majesteit van God en Zijn Woord, zal de goede uitwerking niet missen. Het zal niet vaak gebeuren, dat een praeses zich ernstig vergrijpt aan de orde, maar indien dat het geval mocht zijn, kan het moderamen vermanend optreden, of kan de vergadering zelve onder leiding van den assessor orde op zaken stellen.

Hoe lang duurt het ambt van den praeses? Art. 35 der K.O. antwoordt hierop: „Zijn ambt zal uitgaan, wanneer de samenkomst scheidt.” In de acta van Emden wordt voor ambt het woord officium, in de acta van Middelburg: functio gebruikt. De bedoeling is dat de werkzaamheid van den praeses geëindigd is, wanneer de vergadering uiteengaat.

De Gereformeerden hebben van den beginne den regel gevolgd, dat voor elke synodale vergadering een praeses gekozen wordt. In eene kerk, waar slechts één predikant is, bekleedt, volgens de orde der kerken (Art. 37), de dienaar des Woords het presidium. Zijn er meer dienaren des Woords, dan presideeren zij bij beurte. Kan geen enkele predikant aanwezig zijn, dan wordt een der ouderlingen tijdelijk als praeses aangewezen. In eene vergadering van de classis geldt, dat de dienaren bij beurte, volgens een vastgestelden regel, den voorzitterszetel innemen, of dat iemand door de vergadering daartoe gekozen wordt, „zoo noch­tans, dat dezelfde tweemaal achtereen niet zal mogen verkoren worden.” Bij een synodale vergadering wordt iemand door keuze als voorzitter


1) Dr S. Cuperus, Kerkelijk leven in Friesland I. 46; E.J. Diest Lorgion, N. Herv. Kerk in Friesl., bl. 186.

|90|

aangewezen. Het bekleeden van het voorzitterschap bij toerbeurt is op een synode niet mogelijk, omdat niet elk predikant voor dezen arbeid de capaciteiten bezit. Voorts moet zulk een gewichtige vergadering, die de kerken van eene provincie of van een land vertegenwoordigt, vrij zijn in de keuze van den leidsman.

Het ambt van den praeses duurt slechts zoolang de vergadering duurt. Dit kan naar Gereformeerde beschouwing niet anders zijn, want de vergadering eener classis of synode is geen permanent college, maar duurt slechts een of meer dagen, en is geëindigd, wanneer de zaken, waarvoor zij is samengekomen, behandeld zijn. Men heeft dit willen voorkomen door de oud-praeses praeses te laten, maar dit is onmogelijk, want er is geen vergadering. Een classis of synode kan wel aan een praeses of aan de leden van het moderamen bepaalde zaken ter uit­voering opdragen, maar zij doen dit dan niet als praeses of leden van het moderamen, maar als deputaten, die niets anders mogen doen dan wat hun opgedragen is, en die op een volgende vergadering daarvan rapport hebben uit te brengen.

De praeses is dus voorzitter zoolang de vergadering zitting heeft, niet buiten of na de vergadering. In sommige kerken, o.a. in de Free Church van Schotland en in de Gereformeerde kerk in Amerika heerscht de gewoonte, dat de waardigheid van den praeses duurt van de eene synode totdat de volgende synode is samengeroepen, op welke een nieuwe praeses gekozen wordt. Hierin zit een hiërarchisch beginsel. Dit heeft ook de Free Church wel gevoeld, want zoo heet het in The Practice of the Free Church (ch. IV. 25): „Strikt gesproken bestaat zijn ambt niet na het uiteengaan van die synode, welke hem tot hun moderator heeft gekozen”. Wil men dan ook een vasten gang houden in het kerkelijk leven, met vermijding van alle hiërarchie, dan wijze de vergadering vóór het uiteengaan een kerk aan, die volgens een bepaalde opdracht een volgende vergadering samenroept, en bij welke het adres van de eventueel te houden classis of synode is.

Om alle hiërarchie te voorkomen, hebben de Gereformeerden den regel gesteld, dat er geen vaste praeses van de meerdere vergaderingen mag zijn. Geen bisschop, die met gezag boven de andere dienaren des Woords staat, mag in de kerk gevonden worden. Alle kerkedienaren zijn principieel gelijk in waardigheid en macht, en niemand mag zich een heerschappij over een ander aanmatigen. Duidelijk is dit in de Gereformeerde Confessies uitgedrukt, gelijk de Ned. Geloofsbelijdenis (Art. 31) geheel in overeenstemming met de Fransche Geloofsbelijdenis van 1559 (art. 30) en de Conf. Helvetica posterior (XVIII. 16) zegt: „En aangaande de dienaars des Woords, in wat plaats dat zij zijn, zoo hebben zij eene zelfde macht en autoriteit, zijnde altegader Dienaars

|91|

van Jezus Christus, den eenigen algemeenen bisschop en het eenige hoofd der kerk.” Het argument, dat reeds in de oudste tijden der kerk naast de presbyters en de herders ook de episcopen als een hoogere klasse van ambtsdragers optreden, beantwoordt Calvijn zoo, dat de H. Schrift de woorden episcopi, presbyteri, pastores en ministri zonder onderscheid gebruikt. 1).

Uit dit beginsel vloeide voort, dat een en dezelfde persoon niet tweemaal achtereen voorzitter eener classis of synode moest zijn, terwijl mede van uit dat beginsel een permanente leidsman van een provinciale of landskerk, zooals de Luthersche superintendent, werd veroordeeld. Calvijn, die dit beginsel klaar heeft uitgesproken, heeft echter in een zeer bijzonder geval zulk een soort superintendentschap in Polen gebillijkt. Toen koning Sigismund August van Polen in zijn land de reformatie wilde invoeren, zond Calvijn aan den koning 5 Dec. 1554 een brief, waarin hij waarschuwde tegenover de listen van de Roomsche hiërarchie, en vermaande om nooit de reformatie der kerk te beginnen naar den wensch van den paus. „De oude kerk stelde weliswaar patriarchaten in, en kende aan sommige kerkelijke provinciën zekere primaatrechten toe, opdat de bisschoppen door dezen band der eendracht beter onder elkander verbonden zouden blijven. Indien soms heden aan het hoofd van het Koninkrijk Polen een aartsbisschop stond, niet om over de anderen te heerschen, of om zich de hun ontroofde rechten aan te matigen, maar om terwille van de orde op de synoden de eerste plaats in te nemen, en de heilige eenheid tusschen zijne collega’s en broeders te begunstigen, dan zouden er provinciale of stadsbisschoppen zijn, die in het bijzonder bedacht waren op de orde der kerk. Gelijk ook de natuur dit leert, zou er dan uit de afzonderlijke colleges een gekozen moeten worden, aan wie de voornaamste zorg werd opgedragen. Maar het is geheel iets anders zulk een beperkt eerambt te bekleeden, zoover het natuurlijk in de menschelijke kracht ligt, dan de gansche aarde in een onmetelijk rijk samen te vatten.” Calvijn vond het in dit bijzondere geval goed, een soort bisschop in Polen aan te stellen, maar niet op Roomsche wijze. Zoo zijn ook in Schotland en in Emden en in de Londensche vluchtelingengemeente een tijdlang superintendenten geweest, doch tegen den zin der Gereformeerden. In Hongarije heeft in vroegeren tijd, toen de Gereformeerden verdrukt werden, het ambt van bisschop gezegend gewerkt, wijl hij was de band tusschen wat uiteengeslagen lag.

Maar al deze gevallen behooren tot de uitzonderingen. De afkeer van en de vrees voor de hiërarchie is steeds zoo groot geweest bij de


1) Inst. IV. 3, 8.

|92|

Gereformeerden, dat zij zelfs als regel stelden, dat dezelfde predikant niet tweemaal achtereen als praeses mocht worden verkozen. Zoo ergens — zegt Voetius 1) — past hier het spreekwoord van Plautinus: „De vlam is wel het naast aan den rook, nochtans kan door den rook niets verbrand worden, maar wel door de vlam.” In onze kerkenordening is dat voor de classicale vergadering als regel gesteld (Art. 41). Voor de synodale vergadering werd zulk eene bepaling niet gemaakt. Wel hier en daar in het buitenland. In de Discipline Ecclésiastique du Pays de Béarn (T. V. art. 5) werd bepaald 2): „hij die de handeling zal leiden op de Synode, zal niet voor dezelfde waardigheid op twee opvolgende synoden verkozen worden, opdat het niet schijnt, dat hij een zekeren voorrang heeft onder de dienaren”. De synode van Emden (1571, Art. 6) bepaalde: „Het ambt van den praeses neemt een einde zoodra de synode hare werkzaamheden eindigt; het zal echter de eerstvolgende Provinciale (en dus ook de Generale) Synode vrijstaan of denzelfden of een anderen praeses te verkiezen.” Gebeurde het een enkele maal (zooals dit het geval was met Gaspar van der Heyden), dat twee opvolgende synoden, die van Emden, 1571, en die van Dordrecht, 1574, door denzelfden persoon werden gepresideerd, en zooals ook de voorloopige synoden van de Ned. Gereformeerde kerken te Leeuwarden (Juni 1890), te ’s Gravenhage (Sept. 1891) en te Amsterdam (Juni 1892) telkens werden gepresideerd door Dr A. Kuyper, dit werd altoos als een uitzonderingsgeval beschouwd. Terecht zegt Prof. Rutgers 3): „Bij Synoden, die slechts zelden bijeenkomen, en die dan een veel beperkter werkkring hebben, en die minder onmiddellijk met het practische leven te doen hebben, en waartoe Classen of Provinciën ieder hare meest geschikte Dienaren afvaardigen, was wel weinig gevaar, dat er weer een soort bisschopszetel komen zou. En daar nu een beginsel van ons kerkrecht is, dat de meerdere vergaderingen nooit zonder noodzaak beperkende bepalingen maken, is het waarlijk niet vreemd, maar eerder zeer begrijpelijk, dat men in de keuze van een praeses de Synode vrij liet. Natuurlijk werd nu echter met die vrijheid niet bedoeld, dat voortdurende herkiezing als het ware regel zou worden. Integendeel, afwisseling werd zeer zeker wenschelijk geacht. Wanneer de synode, als bij uitzondering, den vorigen praeses wederom als zoodanig benoemt, dan moet zij daarvoor een bepaalde en genoegzame reden hebben.”


1) Pol. Eccl. IV. 201.
2) Rieker, Grundsätze, S. 118.
3) Heraut No 782; Kerkel. Adviezen I. 295.


Bouwman, H. (1934)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1905) Art. 35