Artikel 108
Maatregelen van tucht zullen niet genomen worden zonder voorafgaand grondig onderzoek en niet dan nadat de beschuldigde gelegenheid heeft gehad zich te verantwoorden.

 

Tuchtoefening niet zonder voorafgaand onderzoek

Voordat de kerkeraad het besluit kan nemen bepaalde tuchtmaatregelen toe te passen, zal hij een behoorlijk onderzoek moeten instellen. Hierover handelt de algemene bepaling, welke in dit artikel is vervat.

Het is van belang op te merken dat een bepaling van dergelijke aard in de oude kerkorde niet wordt aangetroffen. Dit wil niet zeggen, dat het onder het bestel daarvan niet noodzakelijk zou zijn geweest een voorafgaand onderzoek in te stellen. Zulks spreekt eigenlijk vanzelf. Terecht heeft Jansen dan ook op de noodzaak van een dergelijk voorafgaand onderzoek gewezen. Hij doet dit bij de behandeling van artikel 74 van de oude kerkorde, waarin de aangifte bij de kerkeraad ter sprake komt van een door iemand bedreven zonde. Hij staat afzonderlijk stil bij het doel van deze kennisgeving en noemt als doel allereerst het instellen van een onderzoek door de kerkeraad. Met dit al zal het duidelijk zijn dat de oude kerkorde met geen enkel woord rept over een voorafgaand onderzoek, veel minder over de

|366|

noodzakelijkheid van zulk een onderzoek. Het is een goed ding, dat zulks in de herziene kerkorde wel gebeurt. De ervaring heeft geleerd, dat men meermalen verzuimde te handelen naar de regelen, die hier thans met zovele woorden staan uitgedrukt.

Twee elementen maken van deze bepaling deel uit. Het eerste is dat een kerkeraad, die in kennis is gekomen van een bij hem aangebrachte of van een door hemzelf geconstateerde bedreven ergerlijke zonde, verplicht is tot het instellen van een voorafgaand grondig onderzoek. Om een juist en gefundeerd oordeel zich te kunnen vormen, moet men nooit zonder meer afgaan op bepaalde eerste indrukken of op bepaalde mededelingen uit de tweede hand. Het is noodzakelijk van alle omstandigheden en bijzonderheden zich op de hoogte te stellen, zal men zich in zijn oordeel niet vergissen of daarin fouten maken. Het is zelfs niet uitgesloten, dat bij nader onderzoek een aanklacht blijkt op volledig onjuiste gegevens te berusten en dat iemand ten onrechte werd beschuldigd van een door hem bedreven kwaad.

Er wordt terecht van een grondig onderzoek gesproken. Met een oppervlakkig onderzoek is niemand gediend. Juist omdat er een grondig onderzoek noodzakelijk is, en dit uit de aard der zaak veelal nog al wat moeite en tijd vordert, kan het wenselijk zijn het nemen van bepaalde maatregelen niet geheel uit te stellen. Soms zou het niet-treffen van enige voorlopige maatregel zelfs geestelijke schade voor de gemeente kunnen betekenen. Iemand op wie inderdaad ernstige verdenking rust, kan een kerkeraad toch bezwaarlijk de vrijheid laten toe te treden tot de viering van het Avondmaal. Vandaar dat het recht om een dergelijke voorlopige maatregel te nemen uit voorzorg, aan de kerkeraad moet verblijven. Maar dit mag dan niet worden beschouwd en dus ook niet worden aangekondigd als een maatregel van tucht. Zulk een maatregel van beslissende aard zal nimmer mogen worden genomen, gelijk het artikel van de kerkorde duidelijk aangeeft, zonder dat een grondig onderzoek werd ingesteld naar de juistheid van de ingediende aangifte of van de geconstateerde openbaarheid met betrekking tot een ergerlijke zonde. Dit is een eis van eenvoudige rechtvaardigheid, waarvan niet mag worden afgeweken.

Er is nog een tweede element, dat deel uitmaakt van deze algemene bepaling en dat eveneens een eis van eenvoudige rechtvaardigheid moet worden genoemd. Men zou zelfs kunnen zeggen, dat het niet anders is dan een inhaerent bestanddeel van het voorafgaand grondig onderzoek. Maar omdat het laatste blijkens de ervaring niet altijd zo wordt verstaan, is het nuttig dat het bedoelde element hier opzettelijk wordt gememoreerd. Het bestaat hierin, dat de beschuldigde de gelegenheid behoort te ontvangen zich te verantwoorden. Iemand mag, ook in het kerkelijke, nooit onverhoord worden veroordeeld. In de praktijk kunnen ten aanzien van dit punt wel eens vragen rijzen, die niet altijd gemakkelijk tot oplossing zijn te brengen. Dergelijke moeilijkheden ontstaan er, wanneer een beschuldigde blijkt op geen

|367|

enkele wijze te kunnen worden benaderd, hetzij omdat hij elke persoonlijke ontmoeting weigert, hetzij omdat hij voor een onderhoud bepaalde voorwaarden stelt, die door de kerkeraad niet kunnen worden ingewilligd. Ook dan zal men zoveel doenlijk moeten vasthouden aan de regel, dat iemand niet onverhoord mag worden veroordeeld en gestraft. Maar in het uiterste geval kan worden bedacht, dat de bepaling alleen dit inhoudt, dat zo iemand de gelegenheid moet hebben gehad zich te verantwoorden. Wanneer hij van de hem geboden gelegenheid geen gebruik wil maken, om welke reden dan ook, ligt zulks aan hem en kan zulks nooit ten ongunste van de oordelende instantie, van de kerkeraad, worden gebruikt. In de tweede plaats kan dan overwogen worden, dat het bedoelde zich verantwoorden niet uitsluitend door middel van een mondeling onderhoud behoeft te worden bereikt. Ook een verantwoording langs schriftelijke weg behoort tot de mogelijkheden. Eventueel is het zelfs denkbaar, dat de kerkeraad, indien blijkt dat langs normale weg een confrontatie met de beschuldigde niet kan worden bereikt, een onderzoek, buiten de beschuldigde om, door het horen van derden instelt. De kerkeraad doet verstandig ook zulke middelen niet ongebruikt te laten om zoveel mogelijk te voldoen aan de eis, die hier terecht wordt gesteld, dat aan de beschuldigde de gelegenheid wordt geboden zich te verantwoorden.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 108