|280|

e. Dienst der barmhartigheid

 

Artikel 78
1. Voor de dienst der barmhartigheid zullen naar vaste orde in de kerkdiensten gaven worden ingezameld.
2. De ingezamelde gaven kunnen worden bestemd voor diakonale hulpverlening aan andere kerken, alsmede voor instellingen, welke de leniging of bestrijding van bepaalde maatschappelijke noden nastreven.

 

Diaconale inzamelingen

Het in dit artikel bepaalde sluit min of meer aan bij wat elders in de kerkorde wordt gezegd over de taak van de diakenen. Volgens artikel 25 moeten de diakenen immers, tot het bewijzen van de christelijke barmhartigheid, de gaven der gemeente inzamelen en beheren. Ook is er aansluiting bij de oude kerkorde, wanneer artikel 25 daarvan bepaalt dat tot het eigen ambt der diakenen behoort de aalmoezen en andere armengoederen naarstig te verzamelen. Hier gaat het nu over het inzamelen van de bedoelde gaven, die voor het bewijzen van de christelijke barmhartigheid nodig zijn. Er wordt bepaald, dat gaven voor dit doel naar vaste orde in de kerkdiensten moeten worden ingezameld. Ik laat in het midden, of men voor deze regel zich op de Heilige Schrift kan beroepen. Gewoonlijk wordt in dit verband de vermaning van de apostel Paulus in 1 Corinthiërs 16: 2 in herinnering gebracht: elke eerste dag der week legge ieder uwer naar vermogen thuis iets weg, en hij spare dit op, opdat er niet eerst na mijn komst inzamelingen moeten gehouden worden. Het lijkt mij niet mogelijk op overtuigende gronden aan te tonen, dat in die vermaning een stelregel is gegeven voor de inrichting van alle kerkdiensten. In de kerkorde wordt dan ook terecht deze Bijbelplaats of een andere niet in geding gebracht. Wij hebben te maken met een kerkelijke bepaling, welke als zodanig behoort te worden in acht genomen.

Het is in dit verband onontwijkbaar, iets te zeggen over het gebruik, dat onder de benaming van het ene offer in diverse kerken ingang heeft gevonden. De benaming welke voor deze zaak pleegt gebruikt te worden, is niet een gelukkige. Ik wil niet ontkennen, dat wij ten aanzien van de gaven die voor kerkelijke doeleinden worden ingezameld, kunnen spreken van offers. Maar men zal daarbij dan altijd in het oog hebben te houden, dat zulks niet anders dan tegen de achtergrond van een meer algemene levenshouding kan gebeuren. Ik denk aan het apostolisch vermaan in Romeinen 12, dat wij onze lichamen zullen stellen tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer, waarin dan onze redelijke eredienst gezegd wordt te bestaan. Het is in het licht hiervan wat vreemd, van onze gaven speciaal als van het ene offer te spreken.

|281|

Er komt nog een bezwaar van andere aard bij. Is het wel juist ten aanzien van die gaven die in de kerkdiensten worden ingezameld, als van één offer te gewagen? Het is toch zo, dat er onderscheid moet worden gemaakt. Een gedeelte van de bedoelde gaven heeft tot kenmerk, dat wij daarmee het aandeel in gezamenlijk op ons genomen verplichtingen trachten op te brengen, al is het dat deze verplichtingen ten dele langs andere weg worden nagekomen, zoals door middel van betaling van kwitanties en van giro-overschrijvingen. Van de vorenbedoelde gaven moeten worden onderscheiden de giften, waartoe een christen zich uit liefde wel verplicht zal weten, maar die toch niet berusten op een te voren aangegane verplichting tot het storten van een overeenkomstig aandeel in de kosten van de kerkelijke samenleving. Voor het minst zal men daarom tussen de in de kerkdiensten in te zamelen gaven twee groepen moeten onderscheiden. Vandaar dat het spreken van het ene offer aanleiding moet geven tot misverstand.

Voor het overige kan men alle waardering hebben voor het streven, dat de voorstanders van het ene offer leidt. Terecht hebben zij bezwaar tegen een praktijk, waarbij het aantal collecten in dezelfde kerkdienst steeds wordt uitgebreid, zonder dat precies rekening wordt gehouden met de bestemming van de diverse collecten; een praktijk ook, waarbij weinig wordt gevraagd naar de welbewuste bereidheid van de gevers. Terecht is men gaan zoeken naar een andere en betere wijze om de gaven van de gemeenteleden in te zamelen, zodat zij het zouden verstaan daarin — bij wijze van spreken — werkelijk zichzelf te geven. Eerst wanneer dit gebeurt, kan men zeggen dat die gaven tot hun recht komen.

De toepassing van de hier bedoelde praktijk brengt met zich mede, dat niet langer in elke kerkdienst een inzameling voor de dienst der barmhartigheid plaats vindt. Dientengevolge kon de oorspronkelijke formulering van deze bepaling, volgens welke de inzameling in elke kerkdienst moest worden gehouden, niet gehandhaafd blijven. De synode van Amsterdam (1967) heeft het artikel daarom gewijzigd en het gebracht in de thans bestaande vorm. De inzameling moet, ook bij toepassing van de nieuwe methode der inzamelingen, toch naar vaste orde plaats vinden.

Het doel waarvoor de bedoelde inzameling in de kerkdiensten is bestemd, staat hier omschreven als de dienst der barmhartigheid. Er is wel eens bezwaar geopperd tegen het gebruik van deze benaming. Toch zou ik geen betere benaming weten te noemen. Wel is het van belang, er op te letten dat het woord niet in een vervlakte betekenis wordt gebezigd. Er is geen sprake van het beoefenen van een algemene filantropie. Wij moeten ook niet denken aan een neerbuigende goedheid, die tegenover ellendigen wordt betracht, min of meer uit de hoogte van mensen die zelf weten het goed te hebben en nu van het hunne iets aan minder bedeelden willen uitdelen. Barmhartigheid moet in de voluit bijbelse zin worden genomen. Deze barmhartigheid is, als het goed is, uitvloeisel van de barmhartigheid die God

|282|

betoont, een barmhartigheid gelijk wij zelf hebben ervaren. Daarom zullen wij ook met het beoefenen van barmhartigheid niet in een of ander opzicht mogen trachten onszelf diets te maken, dat wij een onverplichte handeling zouden verrichten, waarop wij onszelf kunnen laten voorstaan en waarvoor anderen ons buitengewoon erkentelijk hebben te zijn. Barmhartigheid is het verlenen van hulp uit echte bewogenheid der liefde, een liefde die zichzelf niet zoekt en die als wederliefde is geboren uit de onvergelijkelijke liefde welke Christus ons heeft getoond in Zijn overgave tot in de dood. Het is in dit licht, dat de hier bedoelde dienst der barmhartigheid moet worden gezien en beoefend.

Het tweede lid van dit artikel geeft nog een nadere bepaling over de bestemming van de ingezamelde gaven. Men kan de vraag stellen of zij niet zou kunnen worden gemist. Betreft het niet een vanzelfsprekende zaak? De gaven behoeven niet uitsluitend voor de kring van eigen gemeente bestemd te zijn. Ook buiten deze beperkte kring zijn er bestemmingen aan te wijzen. Maar hoe vanzelfsprekend zulks ook mag zijn, de ervaring heeft geleerd dat het uiterst nuttig is daarop de opzettelijke aandacht te vestigen. Er zijn indertijd gemeenten geweest — of zij er nog zijn, kan ik niet zeggen — waar men geen collecten, of anders slechts af en toe, hield voor de dienst der barmhartigheid, omdat er in eigen midden geen noden in dat opzicht te vervullen vielen. Welnu, een dergelijke in zichzelf gekeerde blik op de nood der christenheid laat zich moeilijk met het Evangelie in overeenstemming brengen. Er zijn aan alle kanten tal van noden, waartegenover de barmhartigheid gelegenheid vindt zich daadwerkelijk te betonen. Het komt er slechts op aan, dat de aanwezige gelegenheden worden aangegrepen. Mede daarom kan het geen kwaad, dat het tweede lid opzettelijk enkele mogelijkheden in dat opzicht vermeldt.

Er wordt gezegd, dat de ingezamelde gaven ook besteed kunnen worden voor diaconale hulpverlening aan andere kerken, alsmede voor instellingen, welke de leniging of bestrijding van bepaalde maatschappelijke noden nastreven. De formulering van deze bepaling is misschien wel voor verbetering vatbaar, maar de bedoeling is duidelijk. Er kan hulpbetoon zijn aan andere gemeenten dan de eigene en voorts eveneens aan instellingen, die zich bezighouden met de leniging of bestrijding van maatschappelijke noden. Dit zal zo moeten worden opgevat, dat die noden toch liggen op het terrein van de hier in het algemeen bedoelde noden. Er worde nog aan herinnerd, dat blijkens het in artikel 25 bepaalde de bestemming ook kan en moet worden gezocht in gebieden elders in de wereld, waar in een of ander opzicht nood heerst.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 78