Artikel 22
1. Om in de behoefte aan dienaren des Woords te voorzien, zullen de kerken, voor zoveel nodig, aan daarvoor in aanmerking komende studenten en dienaren des Woords financiële steun verlenen, met inachtneming van de door de generale synode vastgestelde bepalingen.
2. Voor de behartiging van deze zaak zal de generale synode een aantal deputaten benoemen en wel één uit elk van de in haar bijeenkomende particuliere synoden in Nederland, zulks op voordracht van deze synoden.

|98|

 

Financiële steun aan personen in theologische opleiding

Dit artikel spreekt over financiële steun, die aan hulpbehoevende studenten wordt verleend. De formulering van dit artikel is enigszins anders dan van het analoge artikel in de oude kerkorde. Daar is er sprake van, dat de gemeenten zullen arbeiden, d.w.z. moeite doen, dat er studenten in de theologie zijn, die door haar onderhouden worden. Een dergelijke stellige bepaling werd thans niet meer nodig geacht, in overeenstemming trouwens met de praktijk, die zich langzamerhand heeft ontwikkeld. De kerken hebben tegenwoordig niet meer die vrij intense bemoeienis, gelijk vroeger wel gebeurde, met het zoeken naar jongemannen, die bereid zijn theologie te gaan studeren en daarna de kerken als predikant te dienen. Men kan van mening zijn, dat wij in dat opzicht er niet op zijn vooruitgegaan en dat het aanbeveling zou verdienen naar de vroegere toestand in dezen terug te keren. Maar de feitelijke toestand is nu eenmaal een andere geworden. En zo heeft de nieuwe bepaling zich aangesloten bij de huidige werkelijkheid. Deze is, dat men het aan de vrije keuze der opgroeiende jeugd overlaat, of zij aandrang gevoelt tot de studie van de theologie. De kerken bepalen er zich toe om aan een aantal hunner, die op een of andere wijze het verlangen daartoe kenbaar maken, financiële steun te verlenen. De grond voor het verlenen van die steun wordt hierin gezocht, dat in de behoefte aan dienaren des Woords behoort te worden voorzien.

Ik mag er wel aan toevoegen, dat tegenwoordig die financiële steun slechts voor een klein deel van de zijde der kerken komt. Ook op allerlei andere wijze kunnen hulpbehoevende studenten voorziening ontvangen. Ik stem toe, dat dit eveneens in vroegere tijden het geval is geweest. Zo kwam het voor, dat een of ander gilde de zorg voor de opleiding van een student op zich nam. Maar in dit opzicht is er toch veel veranderd. De hulpverlening aan studenten geschiedt tegenwoordig in een veel breder kader, en dit geldt niet alleen studenten in de theologie. Het hangt samen met de gewijzigde structuur van de maatschappij. De Overheid heeft in dat opzicht allerlei voorzieningen getroffen.

Toch is er nog altijd plaats voor een financiële hulpverlening van de zijde der kerken. Het merkwaardige daarbij is dat nu die steun in belangrijke mate ten goede moet komen aan degenen, die hun studie achter de rug hebben. Vandaar dat in de bepaling in het eerste lid naast studenten ook dienaren des Woords worden genoemd. De reden ervan ligt in de omstandigheid dat aan diverse studenten renteloze voorschotten verstrekt worden en zij na het voltooien van hun studie verplicht zijn het geleende bedrag terug te betalen.

Zo kan het voorkomen dat de in dit artikel bedoelde te verlenen steun wordt uitgekeerd aan dienaren des Woords.

De behartiging van deze aangelegenheid is, blijkens het tweede lid van dit artikel, toevertrouwd aan deputaten van de generale synode. Dit

|99|

deputaatschap wordt samengesteld op eendere wijze als het curatorium der Theologische Hogeschool, gelijk in artikel twintig is geregeld.

Deze opzet wijkt af van de regeling, welke lange tijd in de praktijk werd toegepast. Toen was de aangelegenheid geheel in handen van de respectieve particuliere synoden, die onafhankelijk van elkander financiële steun verleenden aan hulpbehoevende studenten. Het gevolg was dat daarbij nogal eens uiteenlopende maatstaven werden aangelegd. Aan die toestand is naderhand een einde gekomen, doordat de er bij betrokken deputaten meer voeling met elkander gingen zoeken. En door de thans geldende regeling mag men wel zeggen dat in dat opzicht een algehele uniformiteit van gedragslijn kan worden doorgevoerd en toegepast.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 22