|63|

Artikel 7
1. De beroeping van een dienaar des Woords zal geschieden met inachtneming van de door de generale synode vastgestelde bepalingen omtrent de beroepbaarheid van degenen, die andere dan de Gereformeerde Kerken in Nederland gediend hebben, alsmede van de bepaling inzake het meer dan eenmaal beroepen van dezelfde dienaar des Woords in dezelfde vacature. In geheel vacante kerken zal de beroeping niet geschieden zonder het raadplegen van de consulent.
2. Ingeval de beroepene reeds als dienaar des Woords een andere gemeente gediend heeft, zal zijn naam aan de gemeente worden voorgedragen. Voorts zal de bevestiging niet geschieden, dan nadat de classis, waaronder de vacante kerk ressorteert, op grond van het overgelegde wettige getuigenis van zijn vertrek uit de kerk en de classis, waaraan hij tevoren was verbonden, en van de overgelegde goede kerkelijke attestatie van zijn leer en leven, haar approbatie verleend heeft.
3. Ingeval de beroepene tevoren niet in het ambt van dienaar des Woords gestaan heeft, zal de approbatie van de classis niet worden verleend dan na een met goed gevolg ingesteld onderzoek naar zijn leer en leven, welk onderzoek zal geschieden overeenkomstig de door de generale synode vastgestelde bepalingen omtrent het peremptoir examen. De classis zal geen beslissing nemen dan met medewerking en goedvinden van de door de particuliere synode aangewezen deputaten, althans van hun meerderheid. De bevestiging zal geschieden met oplegging der handen van de dienaar des Woords, die de beroepene in zijn ambt bevestigt.

 

De beroeping van predikanten

In de artikelen zeven en acht krijgen wij te maken met enige regelen, die gelden voor de wijze, waarop de dienaren des Woords worden beroepen. Natuurlijk moet bij dit beroepen ook rekening worden gehouden met de bepalingen, die zijn vastgesteld voor het beroepen van ambtsdragers in het algemeen. Deze bepalingen komen voor in artikel vier. Het spreekt vanzelf, dat zij niet ten opzichte van de dienaren des Woords nog eens afzonderlijk behoefden herhaald te worden. In de officiële uitgave van de kerkorde zal er aan worden herinnerd door middel van een verwijzing aan de rand of aan de voet van het bedoelde artikel. Maar behalve die algemene bepalingen zijn er nog andere nodig, speciaal met betrekking tot de beroeping van dienaren des Woords. Deze zijn het, die hier staan opgenomen.

Wanneer een gemeente in het geheel geen predikant heeft, mag de kerkeraad niet overgaan tot beroeping zonder vooraf de consulent te hebben geraadpleegd. Over de taak van de consulent handelt artikel 41. Wel is het nodig stil te staan bij de vraag waarom een kerkeraad verplicht wordt het advies van de consulent in te winnen. Wordt door een dergelijke bepaling

|64|

niet tekort gedaan aan de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk? Op zichzelf zou het niet ondenkbaar zijn, dat een kerkeraad de bedoelde taak zonder advies van buitenstaanders vervulde. Maar wij hebben nu eenmaal te maken met een gemeente, die opgenomen is in en deel uitmaakt van het kerkverband. Dan ligt het voor de hand, dat uit deze relatie verschillende verplichtingen voortvloeien. Het is inzonderheid de taak van de consulent er op te letten, dat die verplichtingen in acht worden genomen.

Enkele van deze verplichtingen worden in het eerste lid met zovele woorden genoemd. Men zal bij het eventueel beroepen van iemand, die tevoren een andere kerk dan de Gereformeerde Kerken gediend heeft, moeten rekening houden met de bepalingen, welke de generale synode daarvoor heeft vastgesteld. Deze bepalingen zelf staan niet in de kerkorde opgenomen. Er kunnen zich in dat opzicht verschillende gevallen voordoen, die moeilijk onder één noemer zijn te brengen. De mogelijkheid dat er zich van tijd tot tijd nog weer een geval opdoet, dat van de vroegere gevallen onderscheiden is en dat dus een eigen voorziening zou vergen, moet niet uitgesloten worden geacht. Aan de andere kant is het ook weer niet zo, dat dergelijke gevallen dikwijls voorkomen. Het heeft daarom weinig zin dienaangaande een algemene regeling te ontwerpen en in de kerkorde zelf op te nemen. Het is veel gemakkelijker de regeling er van over te laten aan de generale synode, die dan telkens bij de door haar te geven bepalingen rekening kan houden met de eigenaardige omstandigheden van de diverse gevallen. Uit de bestaande bepalingen worde als voornaamste element aangestipt, dat de nodige waarborgen moeten worden gezocht dat de predikant die zich aanbiedt, globaal voldoet aan dezelfde eisen die gelden voor degenen die de theologische opleiding in Nederland hebben gevolgd. Steeds moet er ook een onderzoek worden ingesteld, door middel van een colloquium, of er een voldoende kennis aanwezig is aangaande de gereformeerde leer en kerkregering.

Een andere bepaling van algemene aard is, dat een predikant, die voor een beroep naar een gemeente bedankt heeft, niet terstond in dezelfde vacature opnieuw beroepen mag worden, zonder dat hiertoe opzettelijk vergunning is gevraagd en verkregen. Deze bepaling is door de synode van Dordrecht (1893) opgesteld, zodat zij niet kan steunen op ervaringen, in de Gereformeerde Kerken sedert de totstandkoming van de Vereniging van 1892 opgedaan. Blijkbaar heeft men gedacht aan mogelijke misstanden, die in de praktijk, bij een herhaaldelijk beroepen van dezelfde predikant in dezelfde vacature, zich licht voordoen en die men gaarne wilde voorkomen.

Soms, zoals in perioden van een tekort aan predikanten, hebben synoden het nuttig geacht bijzondere aanwijzingen te verstrekken over het beroepen van predikanten. Zo werd uitgesproken dat kerken geen beroeping zullen uitbrengen op dienaren des Woords die nog geen vier jaren in een gemeente hebben gestaan. Blijkbaar is men er daarbij van uitgegaan dat een periode van vier jaren op zijn minst vereist is, zal een predikant geacht worden met vrucht in een gemeente te hebben gearbeid.

|65|

Wat voorts de beroeping van predikanten betreft, wordt er onderscheid gemaakt tussen degenen die voor het eerst als zodanig dienst gaan doen, en degenen die reeds langer als zodanig werkzaam zijn in de kerken. Over de eerstgenoemde groep handelt het derde lid. Het betreft met andere woorden de proponenten. Zij moeten zich, voordat tot de bevestiging in het ambt kan worden overgegaan, nog aan een examen onderwerpen. Dit is het peremptoir examen, waarvoor de eisen door de generale synode zijn vastgesteld, die dan ook de bevoegdheid heeft deze eisen, indien nodig, te wijzigen. Peremptoir, beslissend, heet dit examen in onderscheiding van het praeparatoir examen, dat slechts een voorbereidend karakter draagt. Men heeft wel eens de gedachte geopperd, dat dit examen beter kan worden afgeschaft, omdat het na het aan de Theologische Hogeschool of de Vrije Universiteit afgelegde examen weinig zin zou hebben. Niettemin is het ook bij de herziening van de kerkorde gehandhaafd gebleven. Naar mijn mening is dit terecht gebeurd. Want het peremptoir examen draagt niet een wetenschappelijk karakter, gelijk wel het geval is met het candidaatsexamen, maar een zeer bepaald kerkelijk stempel. Dit behoort ook uit te komen bij het afnemen van dit examen, zodat niet alleen gestudeerde mensen, maar ook anderen, zoals er onder de afgevaardigden in de classicale vergadering gewoonlijk verscheidenen zijn, in staat zijn het te volgen en zich een oordeel te vormen over de uitslag. De proponenten moeten immers worden toegelaten tot het ambt in de kerken. De beslissing over de toelating behoort dan ook door de kerken in een hiervoor gekwalificeerde vergadering te worden genomen.

Bij dit examen zal ongetwijfeld ook moeten gelet worden op de kennis van de candidaten. Maar het is niet in de eerste plaats er om te doen, zekerheid te verkrijgen ten aanzien van de mate van hun kennis. De kerken willen zich vooral op de hoogte stellen van hun overtuiging. Zij moeten zich een indruk kunnen vormen van leer en leven van degenen, die haar als predikanten gaan dienen.

De beslissing over het bedoelde examen berust bij de classis en niet alleen bij de kerkeraad, die de proponent heeft beroepen. Dit is begrijpelijk, omdat een predikant met het aanvaarden van zijn ambt niet alleen in zijn eigen gemeente, maar tevens in heel de kerk een bepaalde plaats ontvangt. Hij krijgt het recht ook in andere gemeenten die tot het kerkverband behoren, Woord en Sacramenten te bedienen. De classis moet bij het nemen van deze beslissing worden bijgestaan door deputaten van de particuliere synode. Dit zijn de deputaten, die bekend staan als deputaten naar artikel 49 der oude kerkorde. Nu is de bepaling gemaakt, dat de goedkeuring althans van de meerderheid dezer deputaten vereist is, zal de classis een gunstige beslissing mogen nemen. Meermalen kan het gebeuren dat een of meer van de bedoelde deputaten verhinderd zijn te verschijnen, al mag worden verlangd dat zij niet anders dan in uiterste noodzaak verstek zullen laten gaan. Maar dan zal het toch noodzakelijk zijn dat niet enkel de meerderheid der

|66|

deputaten aanwezig is, maar ook de goedkeuring door hun meerderheid, hetzij zij al dan niet aanwezig zijn, blijkt vast te staan.

Het spreekt vanzelf, dat aan het peremptoir examen zich niet behoeven te onderwerpen reeds gevestigde predikanten, die een beroep hebben ontvangen. Want door het afleggen van dat examen wordt men geacht eens en voorgoed te zijn toegelaten. Voor hen geldt echter de bepaling dat zij aan de classis moeten overleggen de nodige getuigschriften, volgens welke zij zonder bezwaar uit hun vorige gemeente en classis afscheid hebben gekregen. Het is niet nodig de bijzonderheden dienaangaande hier te memoreren. Ik wil er alleen op wijzen, dat wij hier niet maar te maken hebben met een formele kwestie. Grote geestelijke belangen van gemeenten en predikanten zijn er welbeschouwd bij betrokken.

Eerst nadat op de aangegeven wijze de goedkeuring of de approbatie der classis is verkregen, kan men overgaan tot de bevestiging van de desbetreffende predikant of proponent. Bij deze bevestiging is er dan nog een bijzonderheid ten aanzien van een proponent, die immers voor het eerst in het ambt van dienaar des Woords moet worden bevestigd. De bevestiging geschiedt in dit geval met oplegging der handen van de predikant, die haar verricht. Deze handeling moet worden beschouwd als de algehele toewijding aan het ambt, dat de desbetreffende persoon vervullen gaat. En deze toewijding behoeft slechts eenmaal in iemands leven plaats te vinden.

Er staat niet bij, dat ook andere dienaren des Woords, die bij de bevestiging tegenwoordig zijn, aan deze oplegging der handen moeten deelnemen, zoals artikel vier van de oude kerkorde zegt. De synode heeft er de voorkeur aan gegeven een dergelijke bepaling niet op te nemen. Persoonlijk ben ik van oordeel, dat er alle aanleiding was om haar in stand te houden. De praktische bezwaren, die men meende te moeten aanvoeren, zijn voor mijn besef niet van overwegende aard. De bedoeling is evenwel niet geweest het deelnemen aan de oplegging der handen door andere predikanten dan door hem die de bevestiging verricht, te verbieden en geheel uit te sluiten. Waar men dit gebruik dus gewoon was te volgen, zal men er niet van behoeven af te wijken. Met dit al is het minder fraai, dat in de kerkorde over deze mogelijkheid niet wordt gerept.


Nauta, D. (1971)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GKN (1971) Art. 7