Hoofdstuk 4

Het vermaan en de tucht van de kerk

III. Het vermaan en de tucht over de ambtsdragers

1. Zij, die de eer en de naam van een dienaar des Woords behouden hebben en die als lid behoren tot een andere gemeente dan die, waaraan zij nog verbonden zijn ten aanzien van hun ambtelijke positie, zijn onderworpen aan het vermaan en de tucht van de kerkeraden der beide gemeenten, die in voorkomende gevallen zich met elkander zullen verstaan om tot een eenparige belissing te komen.
2. Indien de beide kerkeraden met elkander niet tot overeenstemming kunnen komen, zullen zij de beslissing in handen leggen van de classis, onder welke de gemeente ressorteert, waaraan de dienaar des Woords ten aanzien van zijn ambtelijke positie verbonden is.
3. De maatregel van afzetting zal genomen worden door de in lid 2 bedoelde classis, evenwel niet zonder medewerking en goedvinden van de door haar particuliere synode aangewezen deputaten.
4. Ten aanzien van hen, die de eer en de naam van een dienaar des Woords behouden hebben en geacht moeten worden in dienst van de gezamenlijke kerken te staan, zal de kerkeraad van de gemeente, waartoe zij als lid behoren, zich in voorkomende gevallen wenden tot de classis. Deze zal, na de deputaten onder wier toezicht zij gesteld zijn, te hebben gehoord, het recht hebben de maatregel van schorsing te nemen, evenwel niet zonder medewerking en goedvinden van de door haar particuliere synode aangewezen deputaten. De maatregel van afzetting kan uitsluitend door de generale synode genomen worden.
5. Wanneer zich een geval als in artikel 121 bedoeld voordoet, geldt het aldaar bepaalde eveneens bij toepassing van het in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel bepaalde.