Hoofdstuk 3

Het werk van de kerk

III. Herderlijke zorg

1. De kerkeraden zullen aan hen, die uit de gemeente vertrekken, op hun verzoek een getuigenis aangaande hun belijdenis en wandel medegeven, met dien verstande dat, indien zij voorwerp van vermaan of tucht zijn, daarvan in de attestatie mededeling wordt gedaan. Van die afgifte zullen zij bericht zenden aan de kerkeraad van de gemeente, waartoe de vertrekkenden in het vervolg zullen behoren. Van degenen, die zonder attestatie aan te vragen vertrokken zijn, zullen zij eveneens opgave verstrekken.
2. Indien zij, die uit de gemeente vertrekken, nog geen openbare belijdenis des geloofs afgelegd hebben, zullen de kerkeraden een doopattest toezenden aan de kerkeraad van de gemeente, waartoe de vertrekkenden in het vervolg zullen behoren. Daarbij zal gehandeld worden overeenkomstig de door de generale synode vastgestelde richtlijnen inzake de tucht over doopleden.
3. Attestaties en doopattesten zullen, namens de kerkeraad, door twee van zijn leden ondertekend worden.