|310|

De vragen door Danaeus beantwoord voor de Middelburgsche Synode 1581

 

Eenige vragen,
op last van de Synode van Middelburg door Danaeus
beantwoord, die geen deel uitmaken van de
officieele Acta.

 

Volghen eenighe andere bijsondere vraaghen, de Synoode voorghesteldt, ende D.D. Danaeo ooverghegheeven, omm bij hem beantwoordt te werden; doch en sijn die de Synoode niet voorgheleesen geweest. Aº XVCLXXXI.

 

Vraaghe van die van Weesel voorghesteldt uutt den Naam van de Walsche Kercke alldaar.

Off de Wissel (sonder welcke de koopluuden niet en kunnen hunnen koophandel drijven in deese troublen ende confuusiën) een wettelijck contract sij, ’t welck de gheloovighe moghen ghebruucken met ghoeder Consciëntie: ende soo de voorss. Wissel bekendt werdt voor een wettelijck contract, es de vraaghe, op watt voet.

Antwoordt op de voorghestelde vraaghe.

Soo veel aanghaat de questie van eenen Wisselaar, der selve es tweederleij gheslachte, als ick verstaan hebbe. Een, wanneer de penningen ofte munten van verscheijden landen werden ghewisseldt ende ommeghessett in alsulcke, die ghebruuckelijck es te dier plaatse, daar de Wissel ofte de Taafel gheouffendt werdt. Gelijck als off een munt uutt Vranck-rijck, naamelijck een Fransche Kroone, werde ghewisseldt in Duutsche Daalders, ofte in een andere speecie van Duutsche munte. Ditt gheschiedt ofte van een parsoon, tott

|311|

deessen Wissel van de Ooverheijt opentlijck daar toe ghesteldt: ofte van particuliere parsoonen, die sulcks door middelen van hunne ghoederen vermooghen.

Daaromme antwoord ick, datt hett eerst gheslacht der Wissel, ’t welck men Collybum naamdt, een Christen gheoorlofdt sij; ende datt mett alsulcken wett, datt hij omm der Wissel wille van alsulcken munte, iet profijts ontfange , soo veel als vanden Magistraat sall gheordonneerdt sijn. De oorsaack es, datt dewijle niemandt voor sijnen dienst en behoordt schaade te lijden; ende datt dusdaanighe Wissel es een groot behulp den gheenen die in andere landen verkeeren ende koophandel drijven; ende datt er dickwijls es groote verscheijdenheijt inden prijs der Munten, omm der verscheijden landen wille; soo en es ´t niet billick, datt die gheene, die eenen anderen deesen dienst es doende, daar door schaade lijde. Ten tweeden, datt ghelijck als ’t blijckt Matth. in ’t 21ste, als Christus de Heere bestrafte die inden Tempel de Wisselbanck ouffenden, datt hij se niet en bestrafte, omm dattse alsulcken handel waaren doende, maar datt sij sulcks inden Tempel ghedaan hebben. Ten derden, datt het contract der Wissels es natuurlijck, ende de dingen die natuurlijck sijn, die sijn oock den Christenen gheoorlofdt, want die sijn een deel, dienende tott behoudenisse der societeijt onder den menschen.

Het andere gheslacht der Wissel ofte Taafel es, als men gheldt uutt leendt, omm weeder te gheeven binnen seeckeren tijdt mett woucker. Deese werden τραπηζιται Taafel-houders ghenoumdt, dewelcke eertijts tot Roomen maar een half jaar en saaten. Ditt gheslacht des contracts schijnt naa te volghen de speecie mutui, datts van wisselen ofte omsetten hett eene gheldt voor ’t andere: maar dewijle datt alsulcke des dings datt es des gheldts, in wouker te legghen, oopentlijck handel drijven, soo schijnt hett van de natuere des contracts der Wissel, dewelcke inde civijle Rechten beschreeven es verscheijden te sijn. Hieromme drijven sij deesen handel door publijcke autoriteijt ende bewillighing der Ooverheeden, om des

|312|

publijcken profijts wille sulcks toelaatende: ofte sij drijven deesen woucker utt eijghen raadt, om eijghen profijts wille in ’t particulier aanghenoomen; ende heeft mett sick bijghevougdt oneijndelijcke, soo well oopenbaare publijcke, als particuliere privee schaadelijckheeden. Want hett maackt de menschen leuij tot arbeijden, dewelcke hoopen dattse altijdt gheldt sullen bereijdt hebben. Hett maackt de Wouckeraars selfs onbarmhartich. Het neemt wech ’t effect der liefde, daar inn gheleeghen, datt wij uutt ghoedtdaadichheijt de eene den anderen helpen. Ten laatsten hett strijdt teeghen Christus gebodt: leendt niets daar van hoopende. Maar soo veel de handel der Woucker, die oopentlijck es bij de autoriteijt der Ooverheijt, aanghaat, sommighen toeghelaaten sijnde; seghghe ick alsoo: Dewijle hett es hett ambt der Ooverheijt, naa de verscheijden gheleeghenheijt der tijden, plaatsen, ende parsoonen etc., sorghe te draaghen oover datt gheselschap der menschen, oover de welcke sij van Ghodt ghesteldt es, dattse mach ofte verscheijden gheslachten van contracten bedencken, ofte die bedacht sijn, toe te laaten, voor soo veel als de conversaatie van alsulcken societeijt, daar oover datt sij ghesteldt es, ende oock datt publijcke profijt vereijscht; hieromme kannse oock ditt gheslacht des Wouckers toe laaten: nochtans alsoo, datt de selve Maagistraat besluut eenmaal, ofte doorghaans tott aller tijdt, datt van den tijdt des uuttleenens des gheldts, watt ende hoeveel ghegheeven sall werden; ende de Wisselaar sulcks sonder den naame van Woucker, daar toe van de Ooverheijt ghesteldt sijnde, ontfangen mooghe; booven welcke taxaatie ofte besluut van profijt, datt hij onder den naam van profijt, alsulcken Wisselaar niet gheoorlofdt en es met ghoeder conscientie te eijsschen; ghelijck ook niet een krijgs-man, booven sijn soldije ende rechte, hem besteldt sijnde, oock gheen toelaatinge te gheschieden rechtelijck ghehouden werdt. Maar oock in deesen es deese reeghel te volghen, dattmen niet alsoo daar op en sie, watt de Edicten der

|313|

Ooverheijt in alsulcken Woucker te eijsschen, toelaaten, als watt de Christelijcke liefde vereijscht; naamelijck datt de Wisselaars niet onder den naam van profijten, van hem eijsschen, alsoo oock andere iemandts uuttleenende, die niets profijts, ende datt sonder hunne schuldt met hunn gheldt ghedaan hebben: jaa de Wisselaars selfs, ende andere, die eenen anderen uutleenen sullen bereijdt sijn, hett deel oock selfs quijt te laaten den gheenen, die ghebreck lijden inden kost voor henn ende hunn huusghesin.

 

Een andere Vraaghe.

Hoemen handelen sall mett den gheenen, de welcke wettelijck ondertrouwdt sijnde, niet willen voortvaaren tott hett houwelijck.

Ant.: als beijde de partijen mett ghemeijne bewillighinge te rugghe treeden van ’t beloofde houwelijck, sallmen komen tott den Artijckel des Corporis Disciplinae. Indien datt beijde de partijen volherden in ’t breecken des houwelijcks, sall de Klassis oordeelen watt straffe dattse beijde waardich sijn. Ende want hett de Kercke ergherlijck es, moetmen hier op ghoede achtinge neemen, wanneer beijde de partijen, de trouwe diese als Ghoode selfs ghegheeven hebben, breecken. Proverb. 2: 17.

 

Een andere Vraaghe.

Offmen die partije, die gheen schuldt en heeft, in ’t achterblijven des beghonnen houwelijcks sall vrijstellen, doch naa approbaatie der Ooverheijt, indien de schuldighe partije sonder wettelijcke redenen te hebben in haar voorneemen persisteerdt, van niet te willen verstaan tott hett volbrengen des beghonnen houwelijcks.

Ant.: De partije, door welckes schuldt hett niet bij en komt, datt hett houwelijck niet volbracht en werdt, kann alsoo van den Kercken-raadt vrij te sijn verklaardt worden, dattet die gheoorlofdt sij een ander houwelijck aan te vangen, soo wanneer de andere partije datt beloofde houwelijck te volbrengen weijgherlijck es.

|314|

Ten eersten, de partije die ghoedtwillich es, sall de weijgherighe partije tott den Kercken-raadt roupen; ende indien datt de selve van den Kercken-raadt vermaandt sijnde, niet bewooghen en werdt, sall de ghoedtwillighe partije tott de Ooverheijt ghesonden werden; ende der Ooverheijt sall van de selve bij requeste vertoondt werden, hoe dattse bereijdt es te staan haar belofte; ende sal sick beklaaghen vande onwillighe partije sick verbonden sijnde, als van een desertrijce, ofte die sijn houwelijck verlaaten heeft. De Ooverheijt sall soo verre haar ampt tusschen beijden stellen, datt die verklaare, indien d’ onwillighe partije binnen seeckeren tijdt van de Ooverheijt ghesteldt, hett houwelijck niet en sal volbrengen, datt hij een verlaatende des houwelijcks sall ghehouden werden. Welcke sententie van de Ooverheijt verkreeghen hebbende, als dann sallse bijden Kercken-raadt vrij ghesproocken werden van haare beloften, om mett een ander ’t houwelijck te beghinnen, uutt kracht des datt de Apostel schrijft 1 Kor. 7: 15 ende Proverb. 30: 21. Ende alsoo es oock ’t ghebruuck te Geneeven.

 

Een andere Vraaghe.

Vande selve persoonen, die tott hett Ouderlingschap ofte Diaackenschap verkooren sijnde eenmaal, om doorghaans altijdt te continueeren.

Hoewell datt inde Dordrechtsche Synode, ende inde Middelburchsche daar naa, bevestichdt es, eenen seeckeren tijdt den Ouderlingen ende Diaackenen te dienen, naamelijck twee jaaren: tewijle nochtans deese exceptie daar bij ghevoughdt es, datt de Kercken naa de gheleeghenheijt der stichtinge ende der persoonen sick mooghen voorsien.

Antwoorde ick, datt uutt de H. Schriftuere niet en kan ghedefinieerd werden, datt de Ouderlingen ende Diaackenen eenmaal van den Apostelen verkooren, altijdt in datt beroup, ofte in een ander de Kercke aanghaande, ghebleeven sijn; dewijle datt in deese

|315|

saacke verscheijden plaetsen ende verscheijden arghumenten kunnen voortghebracht werden: soo schijnt hett nochtans raadsaamer, omm te schouwen alle weeghen der Kerckelijcker tijrannije te ghebruucken, soodaanighe daar naa in ’t Paausdom es inghekroopen, datt de selve parsoonen eenmaal tott dien dienst verkooren, niet altijdt ghecontinueerdt en werden; hoewell datt wellicht andere bequaame parsoonen naauwelijcks kunnen ghevonden werden. De reeden es, datt lichtelijck (hoedaanich daar es de verkeerdtheijt der menschen) de menschen tott andere dingen, meer dan tott Ghodts Woordt gheneeghen (hoedaanich sijn de Ouderlingen ende Diaackenen die wij ghebruucken, ende die uutt Kooplieden, Medeçijns, Advocaaten, ende andere vocaatien van ons verkooren werden) dattse tott tirannije ende eerghierichheijt aankeeren, all ’t gheene datt henn voor anderen als een voordeel ende uuttneemenheijt toeghelaaten werdt. Uutt deesen es ’t gheschiedt datt de Cleresije in ’t Paausdom sick alder eerst de Privileegien, Vrijheeden, Digniteijten, ende dierghelijcke hebben toegheeijghent, die voormaals waaren Ouderlingen ende Diaackenen inde Kercke, ende hebben ghewildt daarna sick sulcks van den Princen bevestighdt te werden. Daar beneffens soo sijnder meer van de reeden ende ’t regiment der Kercke t’ onderwijsen, die bij ghebreck van andere in hunn plaatse mooghen ghesteldt werden; ende indien datt de selve parsoonen die eenmaal verkooren, inden dienst altijdt ghecontinueerdt werden, sullen die alleen verstandt hebben de Kercke te regieren. Daaromme schijnt hett wel, datt veele bij tijdts tott deesen dienst sijn van te vooren bereijdt ghemaackt te werden. Ten laatsten, dewijle datt deese vraaghe meede behoordt tot een deel der Kerckelijcke disciplijne, dewelcke naa ’t profijt van een ijghelijcke Kercke kan veranderdt werden mett wijsheijt; soo en will ick daaromme niet twisten. Maar datt van den Dienaaren kann voorgheworpen werden, indiense de selve inde selve Kercke altijdt in hunnen dienst ghecontinueerdt

|316|

werden, dattmen als dann de selve perijckelen van tirannije ende weijnichheijt hebbe te bevreesen: Antwoorde ick, hoewell, datt soo veel de Dienaaren menschen sijn, ’t selve van henn kan ghepresumeerdt werden; nochtans dewijle datt weinighe onder henn sijn die gheroupen werden tott hett regiment der Kercke, ende in ’t woordt Ghodts te handelen, leesen, ende ooverleghghen sij sick ouffenen altijdt, dattmen de selve perijckelen soo lichtelijck in henn, uutt de Christelijcke liefde, niet en heeft te bevreesen. Daarbeneffens soo verre veranderdt werden de Ouderlingen ende Diaackenen, sall de selve veranderinge den Dienaaren beneemen allen toeghang, datt sij hunn eijghen tirannije oover de Kercke ghebruucken: dewijle datt indien sij daar van eenige raadtslaaghen bij sick ofte mett den anderen Ouderlingen ende Diaackenen mochten ghecommuniceerdt hebben, daar meede needervallen als de parsoonen veranderdt werden; want alle tesaamen rottinge ende verbindinge lichtelijck uutt de veranderinge der parsoonen ofte bemerckt werdt, ofte affghehouden werdt. Maar indien datt eenighe sijn te continueeren, die sullen weederomme op een nieuw de Kercke voorghesteldt werden mett andere, die nieuw verkooren werden tott den selven dienst, op datt van henn hett oordeel ende de wille der Kercke vereijscht ende verwacht werde, niet anders dann offse nooijt van te vooren in dien dienst gheweest en hadden.

 

Een andere Vraaghe.

Offmen den Diaackenen ende Ouderlingen seeckere belooninge sal bestellen.

Ant.: Hett sij dattmen vraaghe van den Ouderlingen ende Diaackenen die altijdt behouden werden in den dienst, ofte van die, die daarnaa metter tijdt veranderdt werden, houde ick raadsaamer te sijn, datt henn gheen belooninge ordinaarlijcken werde toegheleijdt. De Reeden es, dewijle datt menschen lichtelijck tott misbruuck ende ghierichheijt trecken alle occaasien

|317|

van profijt te hebben, oock de alderminste waarneemende, ende alsoo lichtelijck all ’t gheene ’t welck lichtelijck soude schijnen inghesteldt te sijn, te bevreesen soude sijn, indien eenighe ordinaaris stipendia den Ouderlingen ende Diaackenen bestemdt werden, datt de selve meer souden dienen om sulck een ampt te begheeren, dann te sien op ’t waarachtichste ooghenmerck desselfs. Daarbeneffens soo sijn deese ampten dusdaanighe, dattse om niet behooren ghedaan te werden. Daar toe komt oock, datt de gheene, die deese diensten aan neemen, van hunne beroupingen, diese anders hebben om sick ende hunn huusghesin t’ onderhouden, niet ophouden; datt es dattse niet op en houden eevenwell Kooplieden ofte Medeçijns etc. te sijn, ’t welck sij te vooren waaren. Datt soude oock mooghen in dispuute ghetrocken werden, hoe veel beloonings dan eenen ijghelijcken soude bestemdt werden, dewijle datt hunne vocaatien verscheijden sijn, die tott dat Ouderlingschap ende Diaackenschap gheroupen werden, ende de eene meer, ende d’ ander minder profijts doen uutt hunne handelingen. Maar datt hier kann teeghengeworpen werden van den Pastooren der Kercken, dewelcken belooninge bestemdt es, Antwoorde ick, dewijle datt sij sick onthouden van alle andere hanteeringen te ouffenen, ende dat noodtwendelijck, op datt sij tott stichtinge der Kercke hunnen dienst bedienen (want dewijle dat de inghestorte miraackeloose ende buutenordinaarissche ghaaven den menschen ghegheven, ophouden, ende heedensdaechs niet in swang en ghaen, soo moeten sij ghestaadichlijcken Ghodts woordt leesen ende ooverdencken, ende in ditt alleen sick bekommeren), soo es ’t billick datt hunn onderhoudt tott kost ende kleederen henn noodich, van de Kercke, dewelcke sij dienden, besteldt werde: 1 Tim. 6 ende 1 Kor. 9. Maar soo veel de Ouderlingen ende Diaackenen, die op dattse recht hunn ampt bedienen, alsoo moeten sick onthouden van hunn eijghen saacken ende ambachten te versorghen ende te ouffenen, datt

|318|

hun huusghesin een merckelijcke schaade daar bij soude lijden, ende mett ghebreck daar oover soude beswaardt werden; soo ghebiedt de Christelijcke liefde, dattmen henn te hulpe koome uutt de Kerckelijcke ghoederen; hett sij eenmaal, ofte alle maanden, ofte jaaren: ’t welck henn als uutt een vrije schenckaage ende tott een vereeringe te geeven es; ghelijck den gheenen die vande Republijck wel verdiendt hebben, de Republijck ghewoonlijck es, ende datt mett reedenen, eenighe schenckaagen aan te bieden.