Lonkhuyzen, J. van

Een belangrijk boek, een nieuw geval en een reeks onhoudbare argumenten, benevens een inleiding II

Genre: Tijdschriftartikel

|449|

Een belangrijk boek, een nieuw geval en een reeks onhoudbare argumenten, benevens een inleiding

II.

 

Een reeks onhoudbare argumenten.

Al eer ik tot de officieele argumenten, namelijk die door de synode van Assen in haar „Open Brief” genoemd kom, en die, als officieele argumenten, ook wel de meest gewichtige zullen wezen, kom ik tot enkele laat ik zeggen private argumenten die men niet zoo in de „Open Brief” vindt. Dat er zulke argumenten zijn is al teekenend. Men zou zoo zeggen de officieele argumenten door de synode genoemd moesten zóó overtuigend, zóó hout-snijdend zijn, dat er geen speld tusschen, te krijgen was, beter gezegd dat ze algemeen overtuigend waren. En in geen geval nog een andere categorie van argumenten noodig hadden. Inderdaad het treft mij hoe weinig die synodale argumenten gebruikt worden. En geen wonder! Als we straks zullen zien.

Eerst dus enkele niet-officieele argumenten.

Daartoe behoort allereerst wat volgens het mij toegezonden nummer van „Woord en Geest” van 4 Dec. 1931 ook door Ds. K. Schilder gebruikt zou zijn als het hoofdargument in zijn antwoord aan een vrager in de Delfshavensche Kerkbode bij gelegenheid van zijn redevoering in Delfshaven op 12 Nov. 1931. Dit argument komt hier op neer. We bestrijden

|450|

de afzetting van de Haagsche synode, omdat dat een onwettige synode was, maar bij ons deed het een wettige synode waarin al de kerken vertegenwoordigd waren. Om Ds Schilder’s woorden te gebruiken „De Hervormde Synode was een bestuurscollege, dat van boven af maatregelen oplegde, de gemeenten dwong, niet zuiver vertegenwoordigde, deugdelijk beroep tegen haar besluiten afsneed door reglementen. De synode der Geref. Kerken was vergadering van die kerken zelf, daarin was ook de kerkeraad van Amsterdam-Zuid vertegenwoordigd, en heel de kerk van Amsterdam-Zuid. Voorts is er nog altijd een kerkenorde, die niet een deugdelijk beroep afwijst door reglementen”. Dus „als twee hetzelfde doen is het nog niet hetzelfde”. Ook de schrijver van het artikel in „De N. Rott. Cour.” van 28 Nov. j.l. zegt in hoofdzaak hetzelfde. „Men (bedoeld worden „de verdedigers van Assen”) brengt dan inzonderheid naar voren, dat wat wel juist was tegenover de algemeene synode der Herv. Kerk niet kon gelden ten opzichte der generale synode van de Geref. kerken, omdat de laatste „Christus koningschap over de kerk” erkent en daarmee een geestelijk en kerkelijk „wettige” synode wordt.” 1)

Hier hebben we dus van onderscheidene zijden wat blijkbaar als het hoofdargument van de „verdedigers van Assen” aangemerkt wordt.

Om te beginnen. Laat ons de Haagsche synode laten rusten. Ze heeft genoeg op haar rekening. Wat heb ik met haar te doen? En men moet bewijzen waar men van uitgaat, dat n.l. onze synoden zulk eene bevoegdheid hebben. Dàt ontken ik. Ik heb het over onze synode, die te Assen, waar de kerken wettig vertegenwoordigd waren. En ik zeg, dat zij in de door mij gewraakte methode te volgen een „onwettige” (tegen de K.O. en de Belijdenis) en een on-Schriftuurlijke stap gedaan heeft. Zie mijn gronden in beide brochures


1) Hetzelfde argument ook in Noord-Holl. Kerkblad 9 Oct. 1931, Heraut 18 Oct. 1931.

|451|

(E.E.F. en „In eigen rechte lijn” en hier). Ik zeide vroeger immers reeds dat al zou de kerk het zelve goedvinden1) (hier ook mede in synode vergaderd) dan kan het nog niet. Zoo iets wordt niet door goedvinden van die kerk noch door dat van alle kerken beslist, maar door de K.O., Belijdenis en Schrift. Rechtens door de K.O. En ik behoef niet te herhalen wat ik gezegd heb waarom ik deze methode in strijd acht met art. 84 der K.O. En met het geheele karakter van ons kerkverband, zoo helder uitgelegd in het bovenaangehaalde van Hoornbeek. Neen, de eigen kerk wordt niet en mag niet worden beroofd van haar eigen macht door de saamgebrachte macht in synode. Zij legt niet „zonder eigen goedvinden” het hoofd op het blok. En zij mag het niet doen ook zelfs met eigen goedvinden.

En waar is zoo iets overeengekomen door de kerken in haar K.O.?

Het beroep op art. 79 der K.O. geldt niet. Als we aangetoond hebben in ons vorig artikel „In eigen rechte lijn” p. 10, 11. De groote vraag is: Valt bij deformatie van het bijzonder ambt de autoriteit terug op het ambt aller geloovigen, of niet? Moet de reformatie van buiten af komen of van binnen uit? Loopt de lijn van boven naar beneden (vergeef me deze gangbare maar in dit geval minder juiste


1) Iets van dien aard ook bij Jansen „Het Tuchtrecht” (p. 14). „Als de kerkeraad weigert de schorsing en afzetting der meerdere vergadering te erkennen en toch bij het kerkverband wil blijven? Dan heeft de meerdere vergadering het volle recht van schorsing en afzetting. Op welken grond? Antwoord: Op grond van het feit dat zulk een kerkeraad zijn tuchtmacht mede in die meerdere vergadering heeft gebracht en zich aan het verband niet heeft onttrokken. Dan blijft gelden krachtens het kerkverband het tuchtrecht der meerdere vergaderingen”. Ja, om uit te zetten uit het verband, maar niet om af te zetten. Dat moet men bewijzen. En dat kan niet goed gemaakt met den term „saambrengen van de tuchtmacht”. De vraag blijft dan immers welke tuchtmacht? De meerdere vergadering wordt geen opperkerkeraad. Nimmer! En daartegen juist waarschuw ik.

|452|

uitdrukking) of van beneden naar boven in ons Geref. kerkrecht?

Ten tweede. Het argument, zulk afzetten mag niet als de kerk het verband verbreekt, maar wel „als zij zich handhaven wil in het verband”. Het eerste is van zelf. Over die buiten zijn oordeelt God. Al werd zelfs dit vrijwillig mogen verlaten van het kerkverband in Amerika niet toegestemd. Het wordt hier nog toegestemd. Op den collegialen weg voortgaande kan het niet meer worden toegestemd. Dan gaan er alleen eenige personen uit, maar geen kerk. De kerkeraad wordt dan bijtijds afgezet.

Maar dit argument heeft met de zaak niet uit te staan. Het gaat er over of het kan of niet kan. Of het ding bestaanbaar is naar ons Geref. kerkrecht, of niet.

Overigens is dit argument van weinig beteekenis, daar indien aan de kerk in de procedure van te voren aangezegd is, dat het niet vervullen van de opdracht der meerdere vergadering een door haar de facto breken is met het kerkverband, met de foederatie (welk aanzeggen zeker geschieden moet), dan weet zij wat ze te wachten heeft en is het moeilijk denkbaar dat het veel voorkomen zal, dat men zich toch in het kerkverband zal willen handhaven. Een persoon die met de kerk breekt — zal zich niet licht willen handhaven als lid der kerk. Zoo hier. Maar dit alles gaat buiten de kwestie om, het is niet de vraag wat de kerk doet of zou doen, maar wat de meerdere vergadering mag doen.

En als het nu eens waar was, dat men een kerkeraad van een kerk die in het verband blijven wilde afzetten kon, wat beteekent dan heel de redeneering, toch ook gevonden bij Voetius, Hoornbeek en Rutgers, van „excommuniceeren zoover het kerkverband aangaat”, of „afsnijden van het kerkverband”? Want dan bestonden er maar twee mogelijkheden: of de kerk verlaat het kerkverband, of als ze er blijven wil wordt de kerkeraad afgezet. Als b.v. te Schore en Vlake. Voor dat excommuniceeren was dan geen plaats.

In zijn „De beginselen van ons Geref. Kerkrecht in de

|453|

zaak Geelkerken” zegt Ds Jansen (p. 50), dat Rutgers in de door mij uit „De rechtsbevoegdheid” aangehaalde plaats zou zeggen, dat „zoolang een kerk nog in het kerkverband is mag een classe of synode de tuchtwaardige kerkeraadsleden afzetten”. Ik zeide (E.E.F. p. 64), dat schijnt er op het eerste gezicht te staan, MAAR let er op dat Rutgers dit zegt in een „Resumptie”, dan had hij er toch vóór die resumptie van gesproken moeten hebben. Waar? Nergens! En ten tweede, dat Rutgers hier een noot bij zet. En die noot verwijst naar Voetius’ citaat dat de daad geschiedt door de gemeente. „Ze kan door de gemeente aan dienaren en ouderlingen weer ontnomen worden”. Die noot moet toch verwijzen naar de uitvoeriger bespreking? Waar dient ze anders voor? Waarvoor staat ze daar? En die uitvoeriger bespreking was: door de gemeente (ambt der geloovigen).

En eindelijk, waarom zich krampachtig vast gehouden aan enkele, in elk geval zeer twijfelachtige uitdrukkingen van Rutgers, want, als vroeger gezegd, indien zoo iets volgens Rutgers bestond, dan had Rutgers ter plaatse waar zulks behoorde over afzetting van kerkeraden door meerdere vergaderingen gesproken moeten hebben èn in zijn collegedictaten èn in „De Rechtsbevoegdheid”. Dat deed hij niet en de geheele leer van Rutgers aangaande het foederatief verband der kerken gaat er tegen in. Als men hem als één geheel beschouwt is de zaak niet twijfelachtig. En boven Rutgers staat K.O., Belijdenis en Schrift. En daar leidde hij ons steeds heen. En daar kies ik ook hier mijn hoofdstelling.

Jansens opmerking (a.w. p. 43) alsof ik met nadruk te leggen op de voorlezing van het formulier der afzetting in de gemeente in de dagen der Remonstranten een „eenzijdigheid” bega, beantwoord ik met de opmerking: het formulier zelf zegt het, dat de daad der afzetting daarbij het voorlezen en aannemen daarvan door de gemeente geschiedt („mits desen”), en Voetius, die het zelf mee opstelde en uitvoerde, zegt het (zie E.E.F. p. 45, 46). Het andere was voorbereiding.

|454|

Nu komen we tot de officieele argumenten. Tot de „Open Brief”. We gaan de argumenten stuk voor stuk na, en bespreken ze voorzoover in mijn voorgaand artikel (In eigen rechte lijn) nog niet behandeld.

De „Open Brief” noemt allereerst het feit dat de kerkeraad van A. (de meerderheid der leden van dien kerkeraad1) zich door zijn handelwijze zich de afzetting waardig had gemaakt. Aangezien hij niet een besluit door de meerdere vergadering genomen had willen uitvoeren en dies inging tegen de kerkenordening welke verklaart, dat hetgeen door de meeste mannen goedgevonden is voor vast en bondig zal worden gehouden. Dat is geheel juist. Maar de vraag waar het om gaat is door wien deze afzetting moest geschieden. Tegen de opmerking dat dit door de gemeente moest geschieden voert de synode dan aan, dat de gemeente niet mocht afzetten of de synode moest in dit geval dan toch eerst uitgesproken hebben, dat de kerkeraad moest afgezet worden. „Er zou dus noodig zijn geweest een besluit der synode dat de gemeente die kerkeraadsleden moest ontzetten uit het ambt, een besluit dat zooals alle besluiten der meerdere vergadering een bindend karakter droeg en dat de gemeente van Amsterdam-Zuid gehouden was uit te voeren. Heel groot is het verschil tusschen zulk een besluit en de afzetting zelve zeker niet” (Open Brief p. 28, 30). — Nu laten we hier voor het oogenblik buiten bespreking allerlei vragen die in deze redeneering doorloopend zich voordoen. Een gemeente moet een aantal kerkeraadsleden afzetten? Ze moet dus op een of andere manier zien te weten te komen welke kerkeraadsleden dat zijn? Een gemeente zou dan opdracht krijgen van de meerdere vergadering daartoe? En waar is het adres van de gemeente onder zulk een weerbarstigen kerkeraad?


1) Kortheidshalve spreek ik voortaan alleen van afzetting van den kerkeraad. De synode zelve maakt ook geen verschil, want in margine staat in het officieele stuk der synode „De afzetting van den kerkeraad”. En zoo ook gedurig in den tekst.

|455|

En zoo kunt ge meer vragen. Ik zeg, dit alles laat ik thans rusten en bepaal mij bij het argument, dat het besluit dat zulk een kerkeraad waardig is afgezet te worden, „van de afzetting zelve zeker niet veel verschilt.” En wederom geloof ik mijne oogen bijna niet als ik dit lees! Daar zou geen groot verschil zijn tusschen een besluit van een meerdere vergadering dat een kerkeraad waardig is om afgezet te worden (door de gemeente) en de afzetting door de synode! Daar is een hemelsbreed verschil tusschen deze twee. Had de Asser synode niet anders gedaan dan het eerste uitspreken, we zouden haar niet van een ernstige fout aangeklaagd hebben. Het eerste is een principieele uitspraak, men laat het aan de gemeente verder over zulk een kerkeraad af te zetten, men breekt het verband met die gemeente, zoo zij weigert, men erkent haar autonomie — het tweede daarentegen is een daad, en in dit geval een ingrijpen in wat taak en roeping en recht van die gemeente is, een daad die een flagrante schending is van haar autonomie. In zulk een geval deed niet de gemeente de daad van afzetting, maar onderwond een meerdere vergadering zich om dat te doen. Tegen dat laatste gaat mijn bezwaar. Ik meen in mijn vorig artikel „In eigen rechte lijn” uitvoerig aangetoond te hebben, dat een meerdere vergadering noch naar de H. Schrift, noch naar onze Belijdenis, noch naar onze Kerkenordening tot zulk een daad de bevoegdheid heeft. Is daar geen groot verschil?

2. In de noot op de bladzijde waar evengenoemde redeneering in den „Open Brief” begon (p. 28) lees ik nog iets dat zich als argument voor zulk een „bevoegdheid” aandient. Het heet daar toch „Wel staat er in art. 31 bij „Tenzij dat het bewezen worde te strijden tegen het Woord Gods of tegen de artikelen in deze generale synode besloten, zoo lang als dezelve door geen andere generale synode veranderd zijn”. Betoogd wordt dan verder in die noot, dat dit niet wil zeggen, dat de kerkeraad van Amsterdam-Zuid maar uitspreken zou, dat de haar gegeven opdracht in strijd is met Gods Woord en daarom niet zou behoeven uit te voeren.

|456|

Maar dat deze opdracht bewezen moet worden te strijden met een uitgedrukt woord Gods. Tot zoover de argumentatie. Toegegeven. De kerkeraad moet dit voor het kerkverband duidelijk maken wil hij in het verband gedragen worden, of als hij dit niet voor het kerkverband duidelijk maken kan, maar voor eigen consciëntie toch na alles zóó overtuigd is, dan moet hij het op een breuk met het kerkverband laten aankomen. Maar — dat alles heeft niets met de bevoegdheid van een meerdere vergadering te maken om een verkeerde daad te doen. Dat overtuigen ligt voor den kerkeraad — is zijn roeping — maar of dit overtuigen al of niet geschiedt dit geeft de synode geen recht om iets te doen wat niet in haar bevoegdheid ligt, in dit geval een kerkeraad af te zetten. Wat een kerkeraad doet moet hij weten, maar de synode, of de meerdere vergadering, moet weten wat zij doen mag, wat hare bevoegdheid is, welke methode zij gebruiken moet. Ik kan een onwelkome gast verzoeken heen te gaan, of tenslotte met de politie uit het huis laten zetten, maar dit onwelkomzijn geeft mij nog geen bevoegdheid hem dood te slaan. En op die bevoegdheid van afzetten kwam het ook hier aan.

3. Dezelfde redeneering wordt in den tekst voorgezet. „De synode bezit gezag en de kerkeraadsleden die het schorsingsbesluit niet uitvoerden hebben zich daarmede tegen het wettig gezag der synode verzet. Zij pleegden een revolutionaire daad en maakten zich aan openbare scheurmaking schuldig. Derhalve was op hen art. 80 der Kerkenordening van toepassing: „Voorts onder de grove zonden die waardig zijn met opschorting of afstelling van den dienst gestraft te worden, zijn de voornaamste: valsche leer of ketterij, openbare scheurmaking enz. Zelfs moet om deze zonden iemand van het Avondmaal worden afgehouden”. Jawel, maar dat loopt alles weer om de kwestie heen, om de zaak die men zou bewijzen, n.l. dat de meerdere vergadering bevoegdheid had een kerkeraad aftezetten. Dat de synode die afzetting moest doen. Men gaat aldoor uit van wat men bewijzen moest en zeide dat men bewijzen zou. Men heeft het aldoor over

|457|

dat ze een afzetting waard waren of verdiend hadden. Maar het punt dat de synode die afzetting doen mocht laat men onaangeroerd.

Op blz. 29 komt men korter bij huis. Daar heet het: „De synode kan zich hier ook op Prof. Rutgers beroepen”. Dan wordt uit het collegedictaat van prof. Rutgers aangehaald een uitspraak meedeelende dat een kerkeraad die zich tegen een besluit van een meerdere vergadering verzette „zelf in behandeling zou komen en dit tot zijn afzetting zou leiden en de aanstelling van een nieuwen kerkeraad”. Juist. Maar de synode gevoelt zelf dit zegt nog niets. En vraagt daarom: Wie moest de afzetting nu doen? In plaats van Rutgers nu aan te halen gaat de synode nu zelf antwoorden en zoekt een bewijs uit art. 79, uit het artikel dat zegt dat ouderlingen en diakenen door voorgaand oordeel des kerkeraads derzelver en der naastgelegene gemeente geschorst of afgezet worden. Dat geval ging hier niet, zegt de „Open Brief” verder, want de kerkeraad van Amsterdam-Zuid die afgezet zou moeten worden zou niet meewerken aan het afzetten. Precies. En dan komt de conclusie „Nu moest de meerdere vergadering optreden”. Best! Maar hoe? Dan moet uit Rutgers’ verklaring het volgende blijken. Als een ouderling of diaken afgezet moet worden dan moet een genabuurde kerkeraad er bij gehaald. Stemt die niet toe — dan moet, zegt Rutgers, de zaak naar de classis en de afzetting worden uitgesteld. Hier wordt dan uit afgeleid „een kerkeraad kan alzoo medewerken aan het afzetten van een ouderling of diaken in een andere kerk en het kan zelfs zijn dat al de kerken der classis er aan moeten medewerken”. — We hebben dit artikel en wat het bewijst uitvoerig besproken in E.E.F. en wederom in „In eigen rechte lijn” (p. 10, 11). En er op gewezen dat het beroep op dit artikel geheel niet opgaat. In dit artikel is sprake van een kerkeraad die zelf afzetten wil (niet afgezet moet worden) en die nu, naar tevoren gemaakte bepalingen, een anderen kerkeraad daarbij te hulp roept, om geen onvoorzichtigen stap te doen, die zich daartoe, bekennende zijne zwakheid, te voren

|458|

verbonden heeft, en om geen onrecht te doen roept hij nu een anderen kerkeraad er bij en geeft dien kerkeraad naar de gemaakte bepalingen mee keurstem. Het is hier de kerkeraad die optreedt en hulp vraagt. Hij doet het met dien anderen kerkeraad. Die andere kerkeraad niet zonder hem. Veel minder tegen hem. Maar geen kerkeraad legt het hoofd op het blok en roept het verband er bij om hem te onthoofden. En denk het eerst aan Hoornbeek en zijn „vrijwillige toestemming”. En al zou de kerkeraad dit toestemmen dan mocht het kerkverband het nog niet doen.

En het goedwillig deel in een gemeente behoeft geen meerdere vergadering voor zulk afzetten er bij te roepen. Dat deel doet het zelf. Naar de rechten van het ambt der geloovigen in die gemeente. Dat ambt heeft recht, de meerdere vergadering niet.

4. In een noot op blz. 29 wordt gezegd „Uit de zooeven aangehaalde uitspraak van prof. Rutgers volgt dat ook naar zijn oordeel de afzetting van den kerkeraad door de meerdere vergadering moet geschieden. Immers de kerkeraad „zou in kerkelijke behandeling komen” en deze behandeling zou toch zeker van de meerdere vergadering moeten uitgaan. En die kerkelijke behandeling zou toch afzetting kunnen worden”. Wederom verwonder ik mij over den gang dezer redeneering. Dat zou volgen uit Rutgers’ uitspraak: Is het geen kerkelijke behandeling als de classis of synode zulk een kerkeraad rekenschap vraagt? Is het geen kerkelijke behandeling als een classis of synode zoonoodig vermaant? Is het geen kerkelijke behandeling als zulk een classis of synode kerkeraad met zijn kerk van het kerkverband excommuniceert? En het ambt aller geloovigen oproept zulk een gemeente te reorganiseeren ?

En „dat zou tot afzetting van den kerkeraad kunnen leiden”. Zeker! Maar door de gemeente. Rutgers zegt niet dat die afzetting dan door het kerkverband moet geschieden. Dat moest er dan gestaan hebben. Natuurlijk „zou de behandeling van de meerdere vergadering moeten uitgaan”. Maar dit uitgaan zegt nog niet dat deze meerdere vergadering de daad

|459|

van afzetten van den kerkeraad moest doen. Daar zijn velerlei voorbereidende maatregelen. Het is geen willekeur.

Als Rutgers zoo iets in zijn gedachte had, dan had hij dat moeten zeggen bij de behandeling van art. 36 K.O. Daar was het de plaats geweest (zie breeder hierover E.E.F. p. 64). En dat hij er daar van zwijgt dat zegt veel. En wat beteekent dan Rutgers’ instemming met Voetius (E.E.F. p. 59-64) over de afzetting door de gemeente — het afsnijden van het verband enz.? Voetius sprak niet over de Haagsche synode maar over Geref. synoden. Ik spreek niet over wat Rutgers zegt van de Haagsche synode, maar wat Belijdenis, K.O., Hoornbeek, Voetius, Rutgers, enz. zeggen van „wettige” Gereformeerde synoden en haar bevoegdheid.

6. Tegen het afzetten van den kerkeraad door de gemeente, als de synode zou uitgesproken hebben dat de kerkeraad waard was afgezet te worden, voert men in de „Open Brief” p. 30 aan dat „het geval zich had kunnen voordoen, dat de meerderheid der gemeente de uitspraak der synode niet erkende en den kerkeraad niet afzette. Dan zou er niets anders overblijven dan dat de synode het verband met die kerk verbrak. Maar daardoor zouden de getrouwe leden zijn getroffen”. Nu lijkt me dat reeds minder juist toe, wat de synode hier zegt over de getrouwe leden, en wat ik boven aanhaalde waar het heet „er zou dus noodig zijn geweest een besluit der synode dat de gemeente die kerkeraadsleden (cursiveering van mij v. L.) moest ontzetten uit het ambt”.

Dat alles, dat wroeten in de ingewanden eener gemeente, dat uitmaken welke kerkeraadsleden zij af moet zetten (en hoe moet ze dat weten?) — komt mij voor in strijd te zijn met de autonomie van de plaatselijke kerk. Behalve de practische moeilijkheden. Heeft de synode bevoegdheid ja zelfs organen om te onderzoeken wie in een vergadering vóór of tegen een besluit stemde ? Wat de synode te doen heeft is eenvoudig zulk een kerk onder zulk een kerkeraad uit het verband uitsluiten. En haar zich zelve door het ambt aller

|460|

geloovigen (met of zonder minderheid van den kerkeraad) laten reformeeren. Dat is de zaak der gemeente of van het gezonde deel. Dan komt de gereorganiseerde kerk terug. En dit behoeft niet te zijn een onrecht begaan aan de getrouwe leden. Juist zij hebben naar ons kerkrecht de roeping te reformeeren. Zoo deed classis Grand-Rapids East het in de zaak van de meer gemelde gemeente van Ds Hoeksema. Er was op de zelfde classis een verzoek van, ik meen, 97 manslidmaten die bezwaren inbrachten tegen de leer van Ds H. Hoeksema en toen nadat het kerkverband met Ds Hoeksema’s kerk en kerkeraad verbroken was, werden deze protesteerende broeders onmiddellijk tot een gemeente georganiseerd, de voortzetting van de oude. Men zou in zulk een geval het getrouwe deel eerst tot een doleerende gemeente kunnen organiseeren. En had dan het groote voordeel dat tijd gewonnen was om tot nadenken te komen en de breuk zoo mogelijk te herstellen. Jammer dat het zoo in Amsterdam-Zuid niet gebeurd is. Maar de getrouwen behoeven geen oogenblik de dupe te worden. Ze vervullen juist in zulk een gedeformeerde gemeente een heerlijke roeping. Ze zijn als van God daar geplaatst tot die taak. En tot dat voorrecht. En het is het organisch verband door God gelegd breken om ze van buiten af af te zonderen en deze taak niet te doen vervullen.

Vervolgens wordt ook Voetius door de synode aangehaald. Die dan zou zeggen dat het kerkverband door bij wijze van hulp bieden den kerkeraad afzet. We wezen reeds vroeger er op hoe èn Rutgers èn de professoren in kerkrecht aan de V.U. en de Theol. School vroeger Voetius lazen dat de weg was: uitsluiten en dan de gemeente of het trouw gebleven gedeelte, werkzaam doen zijn. We hebben zelf ook vroeger Voetius’ citaat breedvoerig aangehaald. En besproken. Het kerkverband kan hulp bieden? Natuurlijk. Maar in den rechten weg. En wij ontkennen, dat Voetius daar met dat overbrengen naar een andere gemeente de afzetting van een kerkeraad bedoelt. Maar m.i. wel, dat de geloovigen eener gemeente tijdelijk elders in een naburige gemeente in kunnen

|461|

wonen of de kerkeraad van een naburige gemeente bij het wegvallen van een kerkeraad (wat in een kleine gemeente door ziekte of oorlog heel wel kan) geleend kan worden, maar dit alles heeft met het afzetten van een kerkeraad niets te maken. Voetius spreekt voor zulk een opvatting te duidelijk in de door Rutgers, Prof. Dr H.H. Kuyper en schrijver dezer aangehaalde zinnen. Wie aanstelt — zegt Voetius — die zet af. Dat is zegt hij: de gemeente. — En wederom: de weg is ,,excommuniceeren” (uit het kerkverband) „opzeggen van den vrede en de broederschap en de bijzondere correspondentie”. — Zoo dat niet zoo is, dan zeg maar dat Rutgers weinig van Voetius begrepen heeft.

7. Ons betoog wordt te stringenter naar dien de synode verklaart: In het onderhavig geval (Amsterdam-Zuid) komt er nog bij, „dat door het getrouwe deel der gemeente aan de synode gevraagd was hun rechten en belangen te handhaven („Open Brief” p. 31). We antwoorden: Dan had te beter de gemeente (onder den weerbarstigen kerkeraad) kunnen zijn afgesneden van het kerkverband en dit deel in korten tijd, ja aanstonds gereorganiseerd kunnen worden en als de gereformeerde Kerk van Amsterdam-Zuid erkend kunnen worden.

8. Vervolgens komt de historie ter sprake. „Ook de historie pleit voor hetgeen de synode gedaan heeft” zegt de „Open Brief” (p. 31). We hebben dit reeds zoo uitvoerig besproken dat we niet behoeven te herhalen wat we daarvan zeiden.

9. Eindelijk gaat de synode in den „Open Brief” nog spreken over het feit dat naar sommiger meening door de synode een anderen weg had moeten bewandeld worden door de gemeente onder den weigerachtigen kerkeraad „buiten het kerkverband had moeten plaatsen”. Juist!

Nu komen we waar we wezen moeten. Heel kort bij huis.

We hebben reeds vroeger („In eigen rechte lijn” p. 24) onze verwondering uitgesproken over de „bezwaren” welke de synode zegt dat hiertegen bestonden. We willen deze bezwaren voor zoover nog niet genoemd vermelden en bespreken.

|462|

Zij zijn de volgende: 1. De afgezette ambtsdragers zouden dan geen leden meer geweest zijn van eene der Geref. Kerken „terwijl aan de afzetting dit gevolg niet verbonden was”. — Dat gaat al maar weer van dezelfde veronderstelling uit dat de synode bevoegd was tot afzetten van den kerkeraad. Wat we ontkennen. En we hebben ook in het kerkelijke leven in de rechte wegen te wandelen, en niet wijzer willen zijn dan God of barmhartiger dan God, of utiliteitsredenen te gebruiken tegen dien rechten weg. Dat geschiedt in dit argument. Bovendien is het waardeloos. Als de afgesneden gemeente (kerkeraad) er prijs op stelde bij het verband te blijven kon zij (hij) zich reformeeren. En blijven. Men mocht toch niet trachten door onjuiste wegen hen daarbij te behouden. Het doel heiligt de middelen niet!

2. Daaruit (uit het afsnijden van het kerkverband) zou volgen, zegt de synode verder, „dat die ouderlingen die zich niet tegen de synode hebben verzet geen ouderlingen meer bij een onzer kerken zouden zijn”.
Waarom niet? Zij hadden immers de roeping het getrouwe deel tot reformatie te leiden. En bleven ouderlingen bij de gereorganiseerde kerk. (Zie verder „In eigen rechte lijn" l.l.)

3. „Ook zouden dan alle leden van de kerk van Amsterdam-Zuid buiten onze Geref. kerken zijn gesloten” zegt de synode. Terwijl het toch bekend was, dat een deel der leden getrouw wenschte te blijven, zoo zegt zij verder. Hier tegen geldt hetzelfde als daareven gezegd. Die leden konden en moesten de kerk reformeeren. Men moet het organisch-daarbij-behooren erkennen. En hun taak voor dezen kring. En de wetenschap dat er zulke leden waren moest de synode te meer gedrongen hebben hen daartoe de gelegenheid te geven. En van zelf ingrijpen teruggehouden hebben. Ze beroofde daarvoor (behalve dat ze er geen bevoegdheid toe had) deze leden van hun recht en roeping voor hun kring. Alles utiliteitsredenen! Ook hier geldt wat we boven zeiden van het doel en de middelen.

4. „Wanneer deze leden dan toch in het kerkverband

|463|

wilden blijven moesten zij hun lidmaatschap bij de buiten het verband geplaatste kerk opzeggen en een nieuwe gemeente Gereformeerde kerk in A-Zuid oprichten”.

We wezen reeds op dit zeer zonderlinge argument („In eigen rechte lijn” p. 24). Hoe is het mogelijk dat een Gereformeerde synode — dat onze Geref. synode — zoo iets zeggen kan! O, prof. Rutgers, gelukkig dat gij zoo iets niet meer van een synode uwer kerken hebt kunnen lezen! Heeft men dan nooit gehoord van het ambt aller geloovigen en zijn roeping tot reformeering der bestaande Geref. kerk.

En dies van de continueering dezer kerk? —

Tot zoover de „Open Brief”. Moeten we er nogmaals aan herinneren dat onze critiek niet gaat tegen de dogmatische beslissingen der synode? Ik prijs haar, dat ze daarin van geen wijken wist. Maar daarom juist temeer betreur ik dezen stap, waarin zij, wat de kerkrechtelijke methode hier besproken betreft, zich open gaf voor rechtmatige critiek. Een stap, die als ik meen aangetoond te hebben, geen steun vindt in het Woord Gods noch in onze Belijdenis en K.O. Ja, met de beginselen daar geleerd in strijd is. Ik kan het niet anders zien en mag het niet anders zeggen.

Ik twijfel niet aan de goede bedoelingen der synode, maar dat is niet alles.

En waarom de fout niet erkend en daardoor de stap principieel weer goed gemaakt?

Ik zeg deze dingen waarlijk niet uit bedilzucht of uit een soort van oppositie-geest, want ik streed immers voor deze dingen lang voor dat er nog van een synode in Assen sprake was.

Ik strijd er voor, omdat het mijn besliste overtuiging is. Maar ook, omdat ik in de Amerikaansche kerkelijke praktijk het hellend vlak zie waarop deze stap brengt en brengen moet.