|224|

 

 

V.
De Oud-Hoogleeraar.

 

1. Zijn Emeritaat.

Bij de herdenking van het vijf-en-twintig-jarig Professoraat van Dr. Rutgers wees Professor H.H. Kuyper er op, hoe de Vrije Universiteit ook hierin haar vrijheid handhaafde, dat ze den 70-jarigen leeftijd niet als limiet voor het professoraat gesteld had. En zoo kon dan ook Professor Rutgers, nog vier jaren nadat hij, volgens de usantie aan andere academiën, emeritaat had moeten nemen, zijn krachten aan onze Hoogeschool blijven geven. Toen echter trok hij zich in het otium cum dignilate terug. Bij den ingang van den nieuwen cursus op 21 September 1910 werd hij emeritus.

Wat dit voor de Vrije Universiteit beteekende, drukte Dr. A. Kuyper Sr. treffend uit, toen hij in zijn openingsrede op de 32e jaarvergadering der Vereeniging voor Hooger Onderwijs zeide, dat met Rutgers a pound flesh uit het lichaam onzer Universiteit was uitgesneden. 1) Want hij was nog een theologische hoogleeraar van het echte, oude stempel, die de vergelijking met de beste professoren aan de andere universiteiten glansrijk kon doorstaan. En had Mr. Th. Heemskerk dezen theoloog en jurist, man van strenge wetenschap, maar zoo vriendelijk van hart, eens den père noble van onzen kring genoemd, 2) dan kan het ons ook niet verwonderen, dat zijn aftreden als Hoogleeraar diep werd betreurd en op de jaarlijksche samenkomst der Vereeniging met weemoed doorleefd.

De Voorzitter, Ds. B. van Schelven, herinnerde er toen aan, 3) dat heden, 7 Juli 1910, voor het laatst een der hoogleeraren aan de Vrije Universiteit in zijn gewone qualiteit hier tegenwoordig was.


1) Een geloofsstuk, blz. 31.
2) 26e jaarverslag, blz XIII.
3) 31e jaarverslag, blz. XXIX, XXX en XXXI.

|225|

Een tweetal namen (zoo sprak hij) is sinds dertig jaren in het leven onzer Vereeniging zoo in onzen geest vereenigd, dat wij ze bijna geregeld als in éénen adem hebben genoemd. Het zijn die van de professoren Kuyper en Rutgers. Wel is ons nog daarenboven een tweetal gebleven, dat eveneens zoogoed als van den aanvang af aan deze hoogeschool verbonden is; maar zij zelven zullen het mij ten goede houden, zoo ik de eerste twee nog afzonderlijk als een soort van eenheid vermeld.
Dertig jaren terug denken wij ze ons bij voorkeur, beiden in het stille studeervertrek; de een bezig met het schrijven van de tot een boekwerk uitgedijde brochure, waarin de vraag werd beantwoord, of strikt genomen onze Vereeniging wel tot bet stichten van een hoogeschool bevoegd was; de ander verdiept in het samenstellen van statuten en reglementen en regelingen van allerlei soort, bestemd om het leven zoo van de Vereeniging als van de school te leiden. En wie eenigermate meer dan anderen in de gelegenheid was om de werking van al deze ordonnantiën gade te slaan, heeft een indruk ontvangen van de groote voorzienigheid — dit woord nu genomen in den algemeenen zin van vooruitberekenende wijsheid — waarmede deze regelingen zijn samengesteld. Dit is voornamelijk het werk geweest van Prof. Dr. Rutgers.
Nu is van de twee, die ik noemde, de eerste reeds sinds ettelijke jaren op de lijst der hoogleeraren als emeritus genoemd. De politiek ontvoerde hem ons. Maar de andere is in zijn functie gebleven tot nu toe. Doch zijne jaren zijn geklommen; en hij heeft behoefte gevoeld te verzoeken, dat ook hij mocht worden ontslagen van den actieven dienst. Aan dat verzoek moest gehoor gegeven worden, hoe pijnlijk dat viel; voortaan zal ook hij als emeritus te rekenen zijn. Reeds werd het laatste college door hem aan zijn studenten gegeven. En nu ben ik zeker de tolk van u allen, als ik een woord van dank, uit het hart geweld, tot den scheidenden professor richt.
Hooggeachte broeder, het is ons eene behoefte, in deze ure een woord van hartelijke waardeering tot u te spreken, voor wat gij gedurende dat dertigtal jaren, zoowel voor de Vereeniging als voor hare school, zijt geweest en hebt gedaan. Bij hare oprichting hebt ge uwen naam gegeven, en uwe positie die ge reeds verworven hadt, voor haar over gehad, om haar te dienen met al de kracht van de van God u

|226|

geschonken talenten. Rusteloos hebt gij voor haar geijverd en uwe gaven gesteld in haren dienst. Wij zeggen u daarvoor in oprechtheid dank. Wij billijken uw besluit, al doet het ons leed, dat die ure nu reeds aanbreken moest. U vergelden wat gij door Gods goedheid ons waart, wij kunnen het niet; dat vermag alleen de Heere. Het is onze bede, dat Hij dat doe! Hij geve u in den vereenzaamden toestand, waarin Zijn bestel u bracht, doordien allen, die naast u stonden in huis en familiekring van u zijn weggenomen, toch nog een aangenamen levensavond door de herinnering aan wat gij mocht verrichten, en door de wetenschap, dat zoovelen, ook buiten den kring uwer kinderen, u liefhebben. Onthoud ook ons verder niet, zoolang als de Heere u dat nog zal vergunnen, uw hulp en bijstand in alle omstandigheden, waarin dat noodig zal zijn en mogelijk! (Hartelijke toejuiching).
De vergadering zingt:

Dat ’s Heeren zegen op u daal’, enz.

Professor Rutgers dankte daarna voor de hartelijke woorden, hem door den Voorzitter toegesproken, en voor de zegenbede, hem door de vergadering toegezongen. Spreker was er nu toe gekomen, emeritaat aan te vragen, wijl zijn levensjaren klommen en jongere krachten in het werk moesten ingaan. Toch zou hij niet allen arbeid opgeven, integendeel hoopte hij nog te blijven werken en strijden, ook voor de Vereeniging en haar school (applaus).

___

 

2. Zijn Levensavond.

Stil was het geworden in het eertijds zoo drukke gezin van Professor Rutgers. De vroolijke kinderschaar was opgegroeid tot een reeks van volwassen zonen en dochteren, die nu, tot een eigen levenspositie gekomen, de een na den ander het ouderlijk huis verlieten. En een donkere schaduw was over dat huis gevallen door het overlijden van Mevrouw Rutgers, 22 October 1908. Gelukkig was zijn oudste dochter uit Indië toen tijdelijk met verlof in het vaderland, en kon zij eenigermate de ledig geworden plaats innemen.

Op het intieme huiselijke leven uit dien tijd gaf zij ons een eigenaardig kijkje door deze woorden ter inleiding van enkele

|227|

gegevens uit het leven van haar vader: „In December 1908 was mijn Vader gevraagd enkele gegevens te verstrekken over het leven van mijn Grootvader. Vader dicteerde die ’s middags in het theeuurtje, en toen het klaar was, vroegen we Vader, het nu ook op dezelfde wijze van zich zelf te doen. Dit stuk volgt hier, enz.”

Dat theeuurtje wekt bij de oudstudenten de herinnering op aan nog andere theeuurtjes, als Professor Rutgers de vriendelijke gastheer was, toch professor blijvend, en Mevrouw Rutgers vol lieve zorgen van studenten-moeder; of aan de gezellige avondjes, als Professor Rutgers den deftigen lezenaar met Staten-Bijbel plaatste in het midden van de gasten en dan door het Woord en gebed de ververschingen heiligde, die werden aangeboden. (W.H. Gispen Jr.)

Na den dood van Mevrouw Rutgers hielden die gezellige avondjes op. En met het aftreden van Professor Rutgers als Hoogleeraar vervielen ook vanzelf de studenten-theeuurtjes. Toch waren het niet weinigen, die ook daarna nog meermalen als vrienden des huizes onder dit gastvrije dak werden opgenomen, o.a. de vrienden van zijn zoon, den heer H.C. Rutgers, die toen nog thuis was, en als secretaris van de Nederlandsche Christen-Studentenvereeniging dikwijls gasten ontving. Zij denken met groote dankbaarheid terug aan de uren, die zij in de warme huiskamer aan den maaltijd, in de woonkamer, een enkele maal ook in de studeerkamer, in de nabijheid van Professor Rutgers mochten doorbrengen. Een hunner, Dr. M. van Rhijn, schreef:1)

Wie het voorrecht had Professor Rutgers persoonlijk te mogen ontmoeten, werd onweerstaanbaar geboeid door geheel zijn verschijning, die eerbied afdwong, maar tegelijk tot een vertrouwend zich geven noodigde. Men was het zich aanstonds bewust, dat het hem ernst was met zijn overtuiging, dat de souvereiniteit van God op elk levensterrein moest worden gehuldigd. Er ging van zijn persoonlijkheid wijding uit. Hoe menigmaal heb ik het van N.C.S.V.-leden vernomen, dat zij alleen reeds hierom een middagmaaltijd in het huis aan de Keizersgracht op prijs wisten te stellen, omdat zij dan in de gelegenheid zouden zijn Prof. Rutgers in den familiekring uit den Bijbel te hooren voorlezen. Wat lag daar een eigenaardige bekoring in de wijze, waarop hij de huiselijke


1) Eltheto, Mei-Juni 1917, jaarg. 71. no. 8.

|228|

godsdienstoefening wist te leiden! En verder, welk een genot was het, hem zijn gedachten over allerlei vragen van religieus-kerkelijk, wetenschappelijk of maatschappelijk, ook van N.C.S.V.-belang, te hooren uiteenzetten! Dan trof het ons, hoe hij telkens gewoon was, eerst die meeningen waarin hij zich niet kon vinden, volkomen recht te laten wedervaren, en er het zijns inziens juiste in aan te wijzen, om eerst daarna zijn beschouwingen tegenover die van anderen te plaatsen.

De helderheid van zijn geest ook als Oud-Hoogleeraar wekte de hoop, dat hij in de jaren van zijn emeritaat nog een deel van zijn college-arbeid in blijvenden vorm zou uitgeven. Maar die hoop werd niet vervuld. Zijn niet al te sterke gezondheid veroorloofde hem geen inspannenden arbeid meer. Wel echter bleef hij met zijn keurige adviezen de kerken nog geregeld dienen. Verder hield hij zich onledig met het nazien en ordenen van zijn aan waardevolle documenten zoo zeldzaam rijk archief. Ook stelde hij nog levendig in alles belang. De literatuur van den dag hield hij vrij geregeld bij. 1) En ’s Zondags ging hij getrouw naar de Bloemgrachtkerk, waar hij zijn vaste hoekje in de kerkeraadsbank had.

Zoo vierde hij nog in tamelijk goede gezondheid op 26 November 1916 zijn tachtigsten verjaardag. Omdat hij dien dag liefst stil in den huiselijken kring wilde doorbrengen, werd er echter


1) Persoonlijk mocht ik het bewijs daarvan ontvangen in de zeer gedetailleerde opmerkingen, waarmee hij schriftelijk de toezending van mijn drie kerkhistorische werkjes beantwoordde. En hoe nauwkeurig hij tijdschriften bleef lezen, bleek mij uit het volgende. In de Leestafel van Stemmen des Tijds, Dec. 1915, besprak ik kortelijk de Volledige lijst der boeken en geschriften van Dr. A. Kuyper, waarbij ik o.m. opmerkte, dat in deze bibliografie m.i. ten onrechte was opgenomen het „Kort Verhaal van den kerkdijken strijd te Amsterdam in de eerste dagen van Januari 1886”. Deze brochure toch, staat niet op den naam van Dr. Kuyper, maar van de niet-geschorste kerkeraadsleden C.A. Renier, J.A. ter Wolde, J. Ingwersen en M. Eichelberg. En voorzoover anderen in dit geschrift de hand hebben gehad, was het toch, zoo schreef ik, niet Dr. Kuyper, maar Jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohman en misschien ook Dr. F.L. Rutgers. — Een paar dagen na de verschijning van dit nr. van St. d. T. kreeg ik van Prof. R. in een brief, die overigens over geheel andere zaken liep, aan het slot ongevraagd deze inlichting; „Uwe opmerking over het „Kort Verhaal” (in eene aankondiging van „Stemmen des tijds”) is volkomen juist. Dr. A. Kuyper is daar geheel buiten. Het is opgesteld door Jhr. de Sav. Lohman en door mij; waarbij, als ik mij goed herinner, het grootste deel van zijn hand is; maar wat ik zelf er aan bijdroeg, kan ik nu natuurlijk niet meer aanwijzen.”

|229|

geen openlijk huldebetoon aan verbonden. Slechts de meer intieme vrienden kwamen hem bij die gelegenheid gelukwenschen. Daags tevoren kwam Dr. Kuyper uit Den Haag over, om als oude vrienden nog eens rustig van hart tot hart met elkander te kunnen spreken.

In zijn laatsten brief aan zijn kinderen in Indië, schreef Professor Rutgers zelf nog over zijn tachtigsten verjaardag:

Ik was die dagen heel wel en ook niet oververmoeid. En voorts ook dankbaar voor al wat ik, in 80 levensjaren, van Gods goedertierenheid en genade in Christus heb mogen ondervinden.

Deze schriftelijke mededeeling van Prof. Rutgers zelve heeft dubbele waarde, omdat ook van hem geldt, wat hij in zijn levensbericht van Keuchenius schreef: „Hij was in den vollen zin des woords een nederig man, en dit openbaarde zich bij hem o.a. hierin, dat hij, ook in vertrouwden kring, uiterst zelden van zich-zelven sprak.” 1)

___

 

3. Zijn Sterfbed.

Dr. Rutgers was van een sterk geslacht. En al scheen hij zelf zwak, toch had zijn gezondheid in den loop der jaren eer gewonnen dan verloren. Maar op zijn 80sten verjaardag deed de toenemende verzwakking van het lichaam reeds vreezen, dat zijn einde niet zoo heel verre meer zou zijn. Toch overviel dat einde hem nog eerder dan men verwachtte. De strenge winter van 1916/17 greep hem te veel aan. Een zware verkoudheid ontaardde in een aandoening der borstvliezen. En al genas de krankheid, de krachten kwamen niet terug. De levensvlam doofde allengs uit. Hoe geestelijk sterk ook, physisch was hij reeds te ver ingezonken om nog merkbaren weerstand te kunnen bieden.

Evenwel bleef hij, ofschoon bedlegerig, nog lang door lezing van zijn Standaard, op de hoogte van wat er gebeurde. En zoo kon de familie voorshands nog geen berichten aangaande zijn toestand in de bladen publiceeren. Maar eindelijk moest hij ook


1) Zie Levensbericht van Mr. L.W.C. Keuchenius, door F.L. Rutgers. Overgedrukt uit de Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1894-1895, blz. 4.

|230|

het zelf-lezen van de krant opgeven, en nu las men in De Standaard van 13 Maart 1917 de volgende mededeeling:

Niet zonder toenemende bezorgheid verneemt men de laatste berichten omtrent den gezondheidstoestand van den hoogleeraar Rutgers van de Vrije Universiteit. Hoe wakker zijn geest nog moge zijn, toch blijkt wel, dat zijn physieke krachten op bedenkelijke wijze afnemen, en dat men zich op het naderend einde heeft voor te bereiden. Temeer zal dit in breeden kring in het kerkelijk leven teleurstelling wekken, daar hij tot het laatste toe, ook al kon hij niet meer de pen hanteeren, de Kerken nog altoos diende met zijn zoo op prijs gestelde consistorale adviezen. Het blijkt, dat deze noodlottige winter ook van hem te veel gevergd heeft.

De daarop volgende dagen nam de zwakte toe, maar het verstand bleef helder. Hij wist, dat hij sterven ging. En in den morgen van Maandag 19 Maart ontsliep hij, zonder smart of lijden, in vertrouwen op het dierbare bloed van Christus.

Had zijn voorgeslacht geleefd uit het verbond der genade, en gepleit op de verbondsbelofte, „die met het bloed des Zoons geteekend, nooit kan falen”, 1) in dat geloof stierf ook Dr. F.L. Rutgers. En zoo ging in vervulling, wat zijn vader hem had toegebeden bij zijn bevestiging te Soesterberg, 24 Juni 1860, in een predikatie over 1 Cor. 3: 9a:

Hij geve U een lange loopbaan, en doe U eens uit dit leven scheiden, voorafgegaan en gevolgd van velen die door Uwen dienst behouden werden. Hij plaatse U eens in den hemel, naast zoovele waardige voorgangers, wier naam gij draagt, onder onze voorvaderen, in wie Christus gewoond heeft, en doe U daar het loon der genade ontvangen, dat Hij aan zijne getrouwe medearbeiders heeft toegezegd, Amen. 2)

De rouwbrief dien de familie aan vrienden en bekenden toezond, luidde aldus:


1) Zie blz. 10.
2) De geschreven bevestigingspreek van Prof. A. Rutgers, waaraan deze woorden ontleend zijn, werd mij, met vele andere documenten, welwillend ter inzage gezonden door den heer F.L. Rutgers Jr., doctorandus in de plant- en dierkunde te Dedemsvaart, bij wien het familie-archief berust.

|231|

Het rouwbericht in verschillende bladen noemde onder den naam. behalve het Oud-Hoogleeraarschap, nog den titel: Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw. Die ridderorde was hem in 1901 door H.M. de Koningin geschonken. Kort daarop werd hem een plaats gegeven in de Staatscommissie voor de uitgave van Nederlandsen-Historische Oorkonden, alsook in de Commissie tot onderzoek van de adspiranten tot toelating lol de Indische studiën. Voorts was Professor Rutgers lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde en van het Historisch Genoot schap te Utrecht.

___

 

4. Zijn Uitvaart.

In stillen eenvoud, geheel overeenkomstig het leven van Professor Rutgers, vond ook zijn begrafenis plaats.

|232|

Onder groote belangstelling van den wetenschappelijken en kerkelijken kring, waarin de ontslapen emeritus-hoogleeraar zoo zeer bemind en gezien was, werd de lijkbaar door theologische studenten der Vrije Universiteit naar de groeve gedragen. Nadat voorts het stoffelijk overschot in het familiegraf was bijgezet, nam de heer A.W.F. Idenburg het woord en sprak: 1)

Het is in den geest van Prof. Rutgers, dat aan deze groeve niet gesproken wordt van zijn publieke leven. Indien iemand dan was wel hij afkeerig van alles wat lijkt op grootmaking van den mensch, was wel hij bezorgd dat van elke gave, van elk werk, van elke vrucht Gode en Gode alleen de eer werd gegeven.
Op deze plaats worde dit inzicht geëerbiedigd en wordt dus gezwegen van zooveel dat ons gereformeerde volk — en daaronder ook velen buiten de gereformeerde kerken — door zijn gemis met rouw vervult, maar dat het tevens met groote dankbaarheid gedenkt.
Gezwegen wordt van zijn arbeid als dienaar des Woords; als medestichter der Vrije Universiteit; als hoogleeraar aan die school van wetenschap; als reformator der kerken; gezwegen wordt van velerlei arbeid op het terrein der wetenschap, der liefdadigheid, der zending; gezwegen wordt ook van zijn scherp verstand, zijn groote geleerdheid, zijn diepgaande kennis; gezwegen ook van zijn warme liefde voor de gereformeerde beginselen en voor het gereformeerde volk.
Dat volk kent die liefde en geniet de vrucht er van ook in zijn kerkelijk leven; met de velen, die een deel hunner vorming aan Rutgers te danken hebben; met de talloozen die hij diende uit den schat zijner kennis: dankt het God den Heere voor wat ons zoovele jaren lang in prof. Rutgers werd geschonken.
Van dit alles wordt dus hier niet gesproken; slechts een enkel woord werd mij als vriend gegund. Rutgers heeft gedurende zijn lange leven vele goede, beproefde vrienden gehad. Velen zijn hem voorgegaan; sommigen staan aan deze groeve; anderen — en daaronder de oudste — zijn verhinderd om persoonlijk hier tegenwoordig te zijn, maar hebben vooral deze laatste weken veel in den geest bij hem vertoefd en


1) Deze grafrede werd letterlijk opgenomen in het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, jg. 18, afl. 1, Mei 1917, blz. 2-6.

|233|

in hunne gebeden hem gedragen. Eén hunner — Dr. Kuyper — verzocht mij het hier uit te spreken, dat Rutgers de vriend is geweest, die in de groote worsteling van zijn leven het naast bij hem heeft gestaan; en dat het hem zoo zeer heeft gesmart, dat zijn gezondheidstoestand hem heeft belet, om Rutgers nog de hand te komen drukken.
In dien kring van zijne vrienden ben ik misschien een der jongste; maar zeker een van hen, die het meest de hartelijkheid en de bestendigheid van zijne vriendschap mochten genieten. Nimmer zullen wij vergeten wat wij en de onzen te danken hebben aan hem, die ontsliep en aan zijn zorgzame gade, die hem in heerlijkheid voorging. Doch al heeft God in latere jaren onze wegen wel zeer dicht bij elkander gebracht, toch is in het wezen der zaak onze ervaring van Rutgers’ vriendschap geen andere als van allen, welke het voorrecht genoten van meer intiem met hem te verkeeren.
Mondelinge uiting van teederder gevoelens viel hem niet gemakkelijk; daarentegen getuigden zijn daden en zijn gansche wezen van eene liefde en trouw, als op aarde zelden worden gevonden. Hoe zeer velen gedenken met groote dankbaarheid de blijken van zijn oprechte vriendschap, waarvoor nooit iets te veel was; die altijd aan anderen dacht, nooit zich zelf zocht, maar integendeel zich zelf achterstelde bij den lust om anderen te helpen en te dienen.
Wij zien hem in dit oogenblik vóór ons: die trouwe vriend, zoo eenvoudig; met zulke beminnelijke vormen; met zulk een zacht oordeel over anderen — zij die hem jaren dienden herinneren zich van hem niet één hard woord of onverdiend verwijt —; met zulk een scherpen blik; zoo aandachtig luisterend; zoo belangstellend antwoordend; zoo rustig sprekend; zoo opgewekt soms vertellend; wij gevoelen dien warmen handdruk; we herinneren ons bovenal zijn eenvoudig, rotsvast geloof, voor welks eisch hij onvoorwaardelijk boog.
En zóó als hij thans voor ons geestesoog staat met het teedere vriendenhart, met die krachtige geloofsovertuiging, met die volkomen overgave aan datgene wat eisch van beginsel was — zóó zal hij voor ons blijven leven. Van zijn geloofskracht toch en van zijn beginselvastheid gingen Kracht uit en invloed op zijn vrienden — een invloed, dien wij gaarne ondergingen en waar wij God voor dankten.
Zóó als hij leefde zóó is hij gestorven.

|234|

Het is bekend dat Rutgers van jongs af den Heere heeft gediend. 1) Zijn leven wijst geen periode aan van zware geloofsbestrijding of van afdwaling van het geloof.
Van zijn geloof gaf zijn leven overvloedig blijk; het was het leidend en verklarend beginsel er van; van zijn geloof getuigde niet minder zijn sterfbed.
Van zijn leven en sterven beide gaat een roepstem uit tot ons allen; een roepstem tot een volkomen, onwankelbaar zich gevend geloofsvertrouwen; tot een eenvoudige, onwankelbaar zich gevende geloofsgehoorzaamheid.
Toen het duidelijk werd dat hij zijn ziekbed niet meer verlaten zou, was hij niet levensmoede. Hij heeft dit wel uitgesproken, en zij die hem goed kenden, wisten dat hij voor dit leven nog verwachtingen had van terugzien en ontmoeten van geliefden, die ver zijn. Maar van het oogenblik af dat hij verstond, dat God hem zou wegroepen, van datzelfde oogenblik af was hij volkomen overgegeven. Zijn eerste woord was toen een woord v.m dank aan God, dat Hij hem niet deed lijden; zijn tweede: de wensch dat hem het eerste hoofdstuk uit den eersten brief van Petrus zou worden voorgelezen; het hoofdstuk waarin de geloofsverzekerdheid juicht in de wetenschap, dat wij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, zijn verlost van onzen ijdelen wandel maar door het dierbaar bloed van Christus als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam; de geloofsverzekerdheid, die weet, dat alle vleesch is als gras en alle heerlijkheid des menschen als een bloem van het gras — maar dat het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid.
En die overgegevenheid aan Gods wil, dat gewillig, haast zou ik zeggen blijmoedig berusten, is gebleven al dien tijd van de stage voortgaande slooping van zijn lichaamskracht.
Zijn voorlaatste woord was de betuiging dat alles goed was: dat al wat God doende was goed was; zijn laatste de begeerte naar Schriftlezing en gebed.
Ik doe deze korte mededeelingen, omdat ik weet, dat zij


1) Hieromtrent vond ik in de preek, waarmee zijn vader hem te Soesterberg bevestigde, nog deze merkwaardige woorden tot de gemeente gesproken: „Gij verkrijgt in hem een voorganger, die door Gods genade van zijn jonkheid af den Heer voor oogen gehouden en gediend heeft, en die vele van zijne tijdgenooten tot opwekking, allen ten voorbeeld is geweest. Hij heeft ook onder vele afleiding het geloof behouden en is in de waarheid en in de liefde door des Heeren gunst staande gebleven.” J.C.R.

|235|

het hart zullen verheugen van die talloos velen, die zich geestelijk met Rutgers verbonden gevoelen, maar vooral, omdat zij luide verkondigen den roem van Gods genade, die zijn kind als in vaderarmen uit dit aardsche en tijdelijke in het eeuwige en hemelsche overdroeg.
Met diepen weemoed hebben wij aan het ziekbed gestaan en staan wij thans aan deze groeve; maar ook met rijke vertroostingen.
Ook gij zijne kinderen.
Hoe zwaar is het verlies van zulk een vader; zóó zorgzaam, zóó zich gevend, zóó belangstellend, zóó deelend in uw aller lief en leed; met zulk een oneindige liefde voor zijne kinderen; maar toch ook welk een voorrecht, welk een zegen, dat God zulk een vader u gaf; dat Hij hem u zoo lang spaarde; dat Hij door hem u zooveel schonk. En welke versterking moet uw geloof hebben ondervonden deze laatste weken. Althans zóó ging het mij. Neen waarlijk, gij zijt „niet onwetend” omtrent hem, die ontslapen is; gij zijt naar het apostolisch woord „niet bedroefd als die anderen, die geen hope hebben”. Gij weet, dat uw vader een levenden Heiland had; dat hij is ingegaan in het Vaderhuis daarboven, waar hem plaats was bereid; waar ook wij zullen ingaan voor zooveel wij dezelfde hope met hem deelachtig zijn. Daarom blijft uw blik niet op deze groeve gevestigd, maar richt God zelf hem opwaarts van de aarde naar de hemelen, vanwaar wij ook onzen Heiland verwachten.
God de Heere, die u troosten kan „als eenen, die zijne moeder troost” zij u nabij en tot steun! Ook hun uit uw kring, die thans niet hier kunnen zijn, maar die op grooten afstand in diepen rouw zijn gedompeld; die daar hun vader beweenen en die zich in hun smart zoo nauw met u voelen verbonden.
Uit hun naam aan deze groeve een woord van innige dankbare kinderlijke liefde aan dien teederen, zorgzamen vader, die ook voor hen nog zoo heel veel was.
Moogt gij allen ervaren, dat God zelf elk ledig wil vervullen; dat bij Hem balsem is voor elke wonde. Moogt gij het verstaan dat deze scheiding tijdelijk is; maar dat eeuwig zijn de banden die in Christus zijn geheiligd.
Trooste Hij u — en allen, die met u treuren — met het heerlijk getuigenis van den Apostel, dat uw vader op zijn sterfbed tot zijn belijdenis heeft gemaakt: ik heb den goeden

|236|

strijd gestreden; ik heb den loop geëindigd; ik heb het geloof behouden. Voorts is mij weggelegd de Kroon der rechtvaardigheid, welke de Heere de rechtvaardige Rechter mij in dien dag geven zal — en niet alleen mij maar ook allen, die zijne verschijning liefgehad hebben.

Daarop sprak Mr. V.H. Rutgers namens de kinderen nog een woord van dank voor den zegen, dien God hun in dezen vader geschonken had. Met groote zorg en liefde waren zij door hun vader omringd, maar die liefde en zorg heeft hem niet weerhouden zonder aarzeling zijn toestemming te geven tot vertrek van sommige zijner kinderen naar Java, in dienst van den Koning der Kerk. Spreker dankte den heer Idenburg voor zijn hartelijk woord, voor alle liefde en vriendschap, waarmede velen Dr. Rutgers bij zijn leven hadden verkwikt en voor de belangstelling aan het graf.

___

 

5. Zijn Nagedachtenis.

Daags na het overlijden van Professor Rutgers schreef De Standaard in een asterisk:

Wie Rutgers niet persoonlijk gekend heeft en hem niet van nabij in zijn werkkring gadesloeg, kan zich niet voorstellen, wat dit droeve afsterven voor geheel den Gereformeerden volkskring, zoo in de Hervormde als in de Gereformeerde groep, te betreuren geeft.
Hij was zulk een lange reeks van jaren, zoo op allerlei wijs, der Gereformeerden voorganger en wetenschappelijke leider geweest. Er ging op de samenkomsten der Gereformeerden zulk een machtige impuls van zijn warm en bezield woord uit. En bovenal, zijns was zulk een stiptheid bij het wetenschappelijk onderzoek, en zulk een juistheid in zijn uitingen, dat wat hij zei of schreef, nimmer herroeping of wijziging van noode had.
Of ook hem de ongunstige temperatuur, die dezen winter zoo talrijke slachtoffers maakte, te sterk aangreep, durven we niet zeggen, maar wel mag ’t uitgesproken, dat onder de zoo talrijke verliezen, die schier elke groep, en zoo ook de onze, dit jaar treffen, het heengaan van den Hoogleeraar

|237|

Rutgers voor ons in de heugenis der historie vooraan zal blijven staan.
Anderen zijn nog te vervangen.
Een tweeden Rutgers vindt ge niet meer.

In De Heraut van diezelfde week volgde daarop nog een meer persoonlijk woord van Dr. A. Kuyper bij het afsterven van zijn trouwen vriend Rutgers.

Dit artikel eindigde aldus:

Voor mij is Rutgers de rijkste steun in mijn levensstrijd geweest, en ik voel het daarom zoo diep, dat het einde van ons innig saamleven een heengaan was van mijn trouwsten vriend, onderwijl zwakheid mij niet toeliet, hem nog de hand van trouw ten afscheid te drukken.
Ook zijn begrafenis heb ik niet mogen bijwonen.
Maar al roofde dit mij de anders zoo goed doende heiliging van de uitvaart, in mijn hart ligt Rutgers als mijn alter ego besloten, tot de ure komt, dat ook ik hem volgen mag.

In al onze kerkelijke organen werden voorts artikelen gewijd aan de nagedachtenis van dezen ontslapene. 1)

Treffend werd zijn persoon en karakter door een zijner leerlingen, Ds. S. Huismans, als volgt geteekend: 2)

Hij is heengegaan, deze invloedrijkste aller hoogleeraren van de Vrije Universiteit,
deze meest gezochte aller raadslieden van de Gereformeerde Kerken,
deze meest eerwaardige en toch minst eerzuchtige van alle eerwaarde Godgeleerden.
Weinig gehuldigd, maar veel geliefd.
Gaarne vergeten, maar onvergetelijk.
In niets bemoeizuchtig, maar in alles gemoeid.
Als prediker geen Guldenmond of Honinglip, maar Waarheidsgetuige, eenvoudig, zakelijk en daardoor treffend.
Als hoogleeraar man van echte, klare wetenschap,


1) Enkele nam ik op onder het Bibliografisch Overzicht in het Jaarboek ten dienste van de Geref. kerken, voor het jaar 1918, zie blz. 289, 290 en 293.
2) Het stukje werd ook opgenomen in het 37e jaarverslag der Ver. v. H. O. o. G. G., blz. XXII en XXIII.

|238|

belangstelling en studielust bij zijn leeringen opwekkend, wier onbegrensd vertrouwen hij genoot.
Als adviseur ter Generale Synode zich geen gezag aanmatigend, maar gezag-hebbend; in het debat geestig en overtuigend.
Geoefend in den krijg, maar minnaar van den vrede.
Strijdbaar held, maar zonder persoonlijke vijanden. Als een Richter in Israël heeft hij onder ons geleefd.
En hij werd tachtig jaren en hij stierf.

Op de eerstvolgende Jaarvergadering der Vereeniging voor Hooger Onderwijs, 5 Juli 1917 te Zutfen gehouden, verzocht de Voorzitter, Professor Anne Anema, den aanwezigen, van hun zitplaatsen op te staan, en aan te hooren de volgende woorden, die ter nagedachtenis van wijlen Professor Rutgers werden uitgesproken: 1)

Broeders en zusters, toen in Maart de mare door het land ging, dat Prof. Rutgers van ons was weggenomen, toen voelden we allen, dat een verlies was geleden, dat nooit meer kan worden goed gemaakt, dat een plaats was leeg geworden die niet meer vervuld zal worden. Met Dr. Kuyper is hij de man geweest, die de geloofsdaad heeft aangedurfd om onze Universiteit op te richten en wiens ordenende geest heeft gewaakt, dat men niet verliep in een impulsieve gevoelsuiting, maar dat men een welgeordend en weldoordacht geheel verkreeg, dat voor de toekomst duurzaamheid zou bezitten.
Als geleerde was hij een universitair man in den besten zin des woords, die nooit door anderer bril keek, maar steeds zelf uit de bron putte. Door stille persoonlijke Godsvrucht was hij een ieder ten voorbeeld en geestelijken steun. Op onze jaarvergaderingen was hij, hoewel geen redenaar in den gewonen zin van het woord, toch een zeer geliefd spreker, wiens woord beurtelings uitblonk door ernst en tintelde van humor. Hij was ons aller vriend en raadsman, niet alleen voor publieke, maar dikwerf ook voor zuiver persoonlijke aangelegenheden. Zijn hart kende maar één groote liefde en die liefde was gewijd aan de zaak van Gods Koninkrijk.
En dat is dan ook de beste bekroning voor dit leven van


1) Zie 38e jaarverslag, blz. XXVII en XXVIII.

|239|

trouwe toewijding, dat wij, thans op dat leven terugziende, mogen getuigen, dat de vrucht daarvan is geweest onverdeelde eere voor Gods Naam bij vriend en tegenstander.
Laat ons daarom God danken voor wat Hij ons in Prof. Rutgers wilde schenken, en laat ons tevens de nagedachtenis van dezen grooten doode eeren door samen aan te heffen het laatste vers van den 72en Psalm:
„Zijn naam moet eeuwig de eere ontvangen.”

En bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit op den 20sten October 1917 sprak Professor Sillevis Smitt: 1)

Den 19den Maart is Prof. Dr. Frederik Lodewijk Rutgers de eeuwige ruste ingegaan. Wel genoot hij reeds eenige jaren emeritaat, maar, na ruim dertigjarigen dienst, leefde hij met zijn helderen geest en zijn warm hart het leven onzer School nog immer mede. Het is hem nog vergund als tachtigjarige de goedertierenheden Gods te herdenken. En daarom voegt ons, meer dan klagen, innige dankbaarheid, zij ’t ook met weemoed gemengd. Het is moeilijk te zeggen voor wie Rutgers méér geweest is, voor Kerk of voor School. Voor beiden is hij in dagen van spanning en ontluiking een Vader geweest. Van onze Universiteit is hij met Dr. A. Kuyper, die in zijn trouwen vriend zijn alter ego zag, de stichter. Hij bezat daarvoor de onmisbare kwaliteiten van een moedig geloovige, van een overtuigd Calvinist, van een geboren organisator. Hij heeft de Universiteit gediend van haar geboorte af aan, als eerbiedwaardige academische figuur, met een zeldzamen schat van wetenschap en met de gave om breeden invloed te oefenen. Hij heeft haar geleid door al de phasen van haar groei met de kracht van zijn beginseltrouw. En hij heeft haar gesierd, voor het oog van vriend en tegenstander, door zijn hoogstaand karakter, door zijn ongekunstelde godsvrucht, door zijn nobelen, onzelfzuchtigen geest. Het beginsel, de eere Gods boven alles, was in hem verpersoonlijkt. Het dienen in het kleine was hem deswege even groot als het dienen in het groote. Daardoor had hij oor en hart voor ieder, die tot hem kwam om wijzen raad te ontvangen. En hier ligt ongetwijfeld het geheim van groote en stille kracht door hem geoefend, en de oorzaak dat hij meer gehuldigd


1) Ambt en Persoonlijkheid, blz. 35 en 36.

|240|

is in de harten dan in het openbaar. Rutgers blijft voor talloos velen een ideaal exempel, bovenal door de innerlijke kracht zijner persoonlijkheid. Nooit zal het volk, dat de Vrije Universiteit liefheeft, zijn Rutgers vergeten. En moge zijn’ kinderen, nabij en verre, grootendeels reeds van naam in den lande, bij het dienen in Gods Koninkrijk, het beeld van den beminden Vader steeds voor den geest staan.

Mevrouw Jacqueline van Andel-Rutgers had toen reeds in één van haar Brieven uit Solo, gedateerd 24 Juni 1917, geschreven:

Aan het slot van dezen brief een woord van hartelijken dank aan allen, die ons woorden van deelneming en troost zonden bij het heengaan van onzen Vader. Ik heb allen persoonlijk geantwoord, maar het is mogelijk, dat er brieven verloren gingen. Uw meeleven heeft ons goed gedaan. Het is voorons zulk een groot gemis, dat we elken dag voelen, een groote leegte in ons leven, die niet weer aangevuld wordt. Ik kan daarover nog niet veel zeggen. Het is ook niet noodig. Vaders vrienden kunnen aan hun verlies dat van zijn kinderen afmeten.

En hiermee zijn we gekomen aan het einde van onze levensschets

Ten slotte nog dit:

Op het graf van Professor Rutgers is geen monument opgericht. Op de blauw hardsteenen zerk staat niets anders dan de namen met de geboorte- en sterfdagen van Mevrouw Rutgers, Mejuffrouw W.J. Rutgers 1) en Professor Rutgers.

Zóó heeft hij zelf het gewild, geheel in den geest van Calvijn. 2)

Maar gelijk deze, naar het woord van Professor Rutgers, zijn levend monument heeft in dat geheel van Gereformeerde Kerken voor wier bouw en inrichting hij de grondlijnen zoo duidelijk in het licht heeft gesteld, althans voor zooveel dat gebouw in eigen stijl onderhouden is, evenzoo zal ook het aandenken aan Professor Rutgers levend gehouden worden in onze Vrije Universiteit, die hij stichtte, en in onze Gereformeerde Kerken, die hij reformeerde, althans voor zooveel die beide getrouw blijven aan de grondlijnen, die hij voor haar bouw en inrichting heeft getrokken.


1) Zij was de eenige zuster van Professor Rutgers. Na het overlijden van haar vader kwam zij te Amsterdam wonen, ook op de Keizersgracht, slechts ’n paar huizen ver van de woning van Professor Rutgers. Zij leefde in den Amsterdamschen kerkelijken kring van haar broeder hartelijk mee, en was daar bekend en geliefd. Zij overleed 1 Maart 1910.
2) Zie blz. 140 v.v.