|106|

4.3.7 Streekgemeente

Een streekgemeente (ord. 2-17) is een tussenvorm tussen combinatie en samenvoeging. Bij de vorming van een streekgemeente ontstaat een nieuwe gemeente (met een eigen streekkerkenraad, met een streekcollege van kerkrentmeesters en een streekcollege van diakenen), die ook rechtspersoonlijkheid bezit (ord. 11-5-1). Maar de gemeenten die in de streekgemeente zijn samengebracht, behouden hun eigen kerkenraad, hun colleges en hun rechtspersoonlijkheid. Deze gemeenten behouden, in de bewoordingen van ord. 2-17-3, ‘een beperkte zelfstandigheid’. Afhankelijk van de situatie kan er een sterker accent gelegd worden op de gezamenlijkheid (zodat men een groot aantal taken door de streekkerkenraad en de streekcolleges laat behartigen), of meer overgelaten worden aan de gemeenten die van de streekgemeente deel uitmaken. In elk geval heeft de streekkerkenraad als taak de coördinatie van het missionaire, diaconale en pastorale werk in de gemeenten.

In ord. 2-17-1 wordt bepaald dat de predikanten in elk geval verbonden zijn aan de streekgemeente als geheel. Dat brengt met zich mee dat de streekkerkenraad gehouden is tot uitbetaling van het traktement en de vergoedingen van de predikanten (vergelijk ord. 3-16-5). De streekkerkenraad vertrouwt de verzorging van deze taak toe aan het streekcollege van kerkrentmeesters. Het beroepen van de predikanten in de streekgemeente geschiedt dan ook door de streekkerkenraad (ord. 3-5-1). Het aanhangsel bij de beroepsbrief dient ondertekend te worden door de preses en de scriba van de streekkerkenraad en door de voorzitter en de secretaris van het streekcollege van kerkrentmeesters (vergelijk ord. 3-5-3).

Het is zaak dat over het verkiezen en beroepen van de predikanten in de plaatselijke regeling waarin de vorming van de streekgemeente wordt vastgelegd, duidelijke afspraken worden gemaakt. Daarbij valt te denken aan de inbreng van de afzonderlijke kerkenraden bij de kandidaatstelling (vergelijk ord. 3-4-4) en aan de wijze waarop de stemgerechtigde leden van de streekgemeente en/of de afzonderlijke gemeenten bij de verkiezing van de predikanten worden betrokken (vergelijk ord. 3-4-5 en 7). In die regeling moet in elk geval de verdeling van taken tussen de streekkerkenraad en de streekcolleges van kerkrentmeesters en diakenen enerzijds en de kerkenraden en de colleges van kerkrentmeesters en diakenen van de afzonderlijke gemeenten anderzijds worden vastgelegd (ord. 2-17-7). Daarnaast moet een regeling worden getroffen met betrekking tot de samenstelling en de bevoegdheden van de streekkerkenraad en de streekcolleges.

In de regel wordt een streekgemeente gevormd door de classicale vergadering op verzoek van de kerkenraden van de betrokken gemeenten. In bijzondere omstandigheden kan de classicale vergadering ook op eigen initiatief gemeenten samenbrengen in een streekgemeente, als een gemeente geen andere mogelijkheid meer heeft om zelfstandig te blijven functioneren. In dat geval is goedkeuring van de generale synode nodig.

|107|

Een bijzondere regeling is die van de huisgemeente (ord. 2-17-4). Soms is een gemeente zo klein geworden dat ze de taken die de kerkorde voorschrijft niet meer kan vervullen. Men kan bijvoorbeeld geen kerkenraad van de vereiste samenstelling meer vormen, zelfs niet met toepassing van ord. 4-6-4. Meestal zal dan de oplossing gezocht worden in het vormen van een combinatie of in een samenvoeging. Maar binnen een streekgemeente bestaat daarnaast ook de mogelijkheid de gemeente aan te merken als huisgemeente. De gemeente blijft als zodanig bestaan, zelfs als ze geen eigen kerkenraad of eigen colleges meer heeft. Er wordt een regeling opgesteld waarin wordt vastgelegd welke taken nog door (de leden of ambtsdragers van) de huisgemeente zelf kunnen worden uitgeoefend. Dat gebeurt dan steeds in overleg met en onder verantwoordelijkheid van de streekkerkenraad. Alle overige taken betreffende de huisgemeente worden door de streekkerkenraad en de streekcolleges uitgeoefend. De eigen rechtspersoonlijkheid van de (huis)gemeente vervalt, zodat de rechtshandelingen ten behoeve van de huisgemeente altijd door de streekcolleges moeten worden verricht (ord. 11-5-1). De streekkerkenraad wijst tenminste één ambtsdrager aan om het contact met de huisgemeente te onderhouden. Als de huisgemeente nog een eigen ambtsdrager heeft, ligt het voor de hand deze ambtsdrager met deze taak te belasten.

In de streekgemeente vaardigen de kerkenraden van de afzonderlijke gemeenten (en niet de streekkerkenraad) ambtsdragers af naar de classicale vergadering. Omdat er in een huisgemeente niet langer sprake is van een eigen kerkenraad, kan er ook geen sprake zijn van een reguliere afvaardiging naar de classicale vergadering.