Herziening kerkorde

Art. 174. Namens commissie II brengt ds M. Kamper de vraag in bespreking, op welke wijze de behandeling van de artikelen van de voorlopig vastgestelde kerkorde met alle daarop door de kerken voorgestelde wijzigingen, welke behandeling in de voortgezette zittingen van de synode zal plaats hebben, het meest bespoedigd zou kunnen worden.

De commissie zelf is van oordeel, dat het gewenst is, dat de leden der synode eventuele wensen of amendementen, die zij t.a.v. bepaalde artikelen van de kerkorde mochten hebben, zo spoedig mogelijk, bijvoorbeeld vóór 1 november a.s., bij de commissie indienen, opdat deze bij de opstelling van haar rapport daarmee rekening zal kunnen houden.

Dr D. Nauta en dr R. Schippers achten het wel van belang, dat de behandeling van de kerkorde in de voorjaarszittingen van de synode zo vlot mogelijk verlopen zal, maar zijn van mening, dat het beter is, dat het rapport van de commissie, waarin rekening gehouden wordt met de vanuit de kerken ingediende voorstellen, eerst wordt gereedgemaakt en bijvoorbeeld vóór 1 februari 1358 aan alle synodeleden wordt toegezonden, terwijl dan daarna de leden der synode de gelegenheid ontvangen om hun eventuele amendementen op de voorstellen der commissie schriftelijk in te zenden, zodat de commissie ook daarover, nog voordat de synode in de maand april weer bijeenkomt, zich zal kunnen beraden.

Ook door anderen worden bezwaren tegen de door de commissie voorgestelde werkwijze ingebracht, terwijl sommigen de mogelijkheid aanwezig achten om de gedachte van de commissie met die van de hoogleraren Nauta en Schippers te combineren.

De rapporteur der commissie blijkt na voortzetting der bespreking met de weg, die dr Nauta en dr Schippers hebben aangewezen, wel te kunnen meegaan.

Tenslotte besluit de synode het volgende:
a. aan commissie II wordt opgedragen haar rapport over het rapport van de deputaten voor de herziening van de kerkorde en de daarmee in verband staande door de particuliere synoden en andere kerkelijke vergaderingen ingezonden stukken vóór 1 februari 1058 gereed te maken en aan alle synodeleden toe te zenden;
b. aan de synodeleden tot aan 15 maart 1958 de gelegenheid te geven om hun eventuele opmerkingen en amendementen betreffende het rapport en de voorstellen der commissie schriftelijk bij het Algemeen Kerkelijk Bureau in te dienen, opdat na vermenigvuldiging daarvan en doorzending aan de leden der commissie, de commissie zich daarover, voordat de synode in april 1958 weer samenkomt, beraden kan;
c. bij de behandeling van de artikelen van de kerkorde in de voortgezette zittingen van de synode van de tevoren schriftelijk ingediende amendementen alleen diegene in bespreking te nemen, die door de commissie niet werden overgenomen of die van tegenstrijdige aard zijn, en alsdan de gelegenheid tot het indienen van nieuwe amendementen, afgezien van een hoge uitzondering, niet meer open te stellen. (Zie verder art. 316, 317, 321-357, 362-366, 382-387, 419, 420, 425, 445-451, 473-476.)