Wierenga, W.

Overwegingen bij enkele bijbelse uitspraken over de relatie man-vrouw in kerk en samenleving 5

Genre: Bladartikel

|176|

Overwegingen bij enkele bijbelse uitspraken over de relatie man-vrouw in kerk en samenleving 5

 

Het vorige artikel zocht rond de vragen over de plaats van de vrouw in de kerk het gesprek met Prof. Van Bruggen en enkele anderen. Dat gesprek liep uit op een verwijzing naar 1 Tim. 2. Daar zou volgens sommigen duidelijk worden wat Paulus bedoelt als hij schrijft dat ook de wet de ondergeschiktheid van de vrouw leert. In dit laatste artikel staat daarom 1 Tim. 2 centraal.

 

19. 1 Tim. 2

Het kon wel eens zijn dat 1 Tim. 2: 11-14 de beste weerlegging is van de opvatting van Huls, Van Bruggen en De Boer over 1 Kor. 14: 34v. In 1 Tim. 2: 11 schrijft Paulus het volgende: ‘Een vrouw dient zich gehoorzaam en bescheiden te laten onderwijzen; ik sta haar dus niet toe dat ze zelf onderwijst of gezag over mannen heeft; ze moet bescheiden zijn’.
Deze passage zegt geen wezenlijk andere dingen dan we al hebben opgemaakt uit 1 Kor. 11 en 1 Kor. 14 en Gal. 3: 28. Paulus spoort Timoteüs aan er voor te zorgen dat de vrouwen van de gemeente waarin hij werkt (Efeze), de patriarchale verhoudingen van die tijd eerbiedigen. Waarom zou hij dat willen? Ik herhaal: omdat anders de naam van de gemeente in de samenleving schade oploopt en dat wil de liefde niet. En omdat verzet tegen die verhoudingen slechte gevolgen zou hebben voor de verhoudingen binnen de gemeente en binnen de huwelijken, en dat wil de liefde niet. Deze redenen vermeldt Paulus hier niet, maar die hebben we opgespoord binnen de context van de reeds behandelde passages.
Duidelijk is dat hier geen sprake is van bescheiden zijn slechts bij een bepaald onderdeel van de samenkomsten. De bescheidenheid die Paulus op het oog heeft, moet zich uiten in het zich gehoorzaam laten onderwijzen, in het afzien van zelf onderwijs geven of gezag (willen) hebben over een man.

 

20. Vertaling van 1 Tim. 2: 11: zeer algemeen gestelde aanwijzing

Ik wil er verder op wijzen dat de NBV in 1 Tim. 2: 11 heeft: geen gezag over mannen. In het Grieks staat niet een meervoud (mannen), maar een enkelvoud. Maar dan een enkelvoud zonder lidwoord. Het dichtst komen we bij wat Paulus hier schrijft als we vertalen: ik sta een vrouw niet toe onderwijs te geven en/of gezag uit te oefenen over een man. Geen vrouw mag onderwijs geven aan een man. Zeer algemeen geformuleerd. Geen vrouwelijke professoren? Geen vrouwelijke leraren? En geen gezag hebben over een man! Geen vrouwelijke managers? Geen vrouwelijke directeurs? Geen vrouwelijke staatssecretaris? Let wel, zo algemeen is het hier door Paulus geschreven. Of moeten we deze woorden beperken tot de samenleving binnen de christelijke gemeente? Of tot de samenkomsten? Voor die beperking lijkt wel iets aan te voeren. Immers, in vers 8 heeft de NBV: bij iedere samenkomst moeten mannen met geheven handen bidden (NBV). De volgende verzen zouden dus ook betrekking kunnen hebben slechts op samenkomsten van de gemeenten. Er staat echter in het Grieks niet iets over samenkomsten. De SV had vertaald: ‘in alle plaatsen’. Andere vertalingen hebben ‘allerwege’, of ‘overal’ of ‘op elke plaats’. Er staat inderdaad een enkelvoud: ‘in, op elke plaats’. De gedachte dat de aanwijzingen in 1 Tim. 2 slechts betrekking hebben op de samenkomsten van de gemeente, ligt niet voor de hand. De bepalingen lijken een veel wijdere strekking te hebben. Immers, Paulus geeft direct aansluitend voorschriften die niet beperkt zijn tot samenkomsten. Over haardracht, sieraden dragen, kleding.

 

21. Als tussen haakjes

Let er op dat Paulus in dit verband de aanwijzing geeft dat mannen overal (‘op elke plaats’) met geheven handen moeten bidden, vol toewijding, zonder wrok of onenigheid (1 Tim. 2: 8). Natuurlijk moeten wij hier en nu ook vol toewijding en zonder wrok of onenigheid bidden. Wij houden echter ook wat deze aanwijzing betreft rekening met de tijd- en cultuurgebondenheid van dergelijke aanwijzingen. Voor zover ik weet, wordt dit bevel (‘ik wil...’)

|177|

nergens als een apostolisch gebod voor alle tijden opgevat en opgevolgd voor zover het gaat over bidden met geheven handen. Niet voor de samenkomsten van de gemeente, én ook niet voor thuis of ter vergadering. Af en toe bekruipt mij de gedachte dat we wel heel selectief met aanwijzingen in Paulus’ brieven omgaan. Waarom deze aanwijzing over het bidden van mannen niet opgevolgd, en waarom een aanwijzing die even later volgt wél opgevolgd? De aanwijzing n.l. dat een vrouw zich gehoorzaam en bescheiden dient te laten onderwijzen (1 Tim. 2: 11).

 

22. 1 Tim. 2:12 opgevat als kerkelijk beperkt

Beperken we het onderwijs dat een vrouw niet mag geven tot onderwijs in de kerk, over leer of moraal, dan mag een vrouw dus wél lerares zijn en onderwijs geven aan een klas waarin ook jonge mannen van bv. 20 jaar zitten. Maar ook lerares godsdienst? Mag een vrouw naar 1 Tim. 2: 11-12 kerkelijk onderwijs (!) geven aan bijv. een groep catechisanten, waarin jonge mannen zitten van bv. 18 jaar? Of verbiedt Paulus dat in die verzen? Naar mijn oordeel verbood Paulus dat voor toen en daar duidelijk. En we houden ons er vandaag niet meer aan. Het lijkt me overigens toe dat Paulus hier niet twee zaken verbiedt aan de christinnen toen en daar, maar slechts één (dit tegen De Boer, p. 90). Hij spreekt wel over onderwijs geven of gezag hebben over mannen, dus twee uitdrukkingen. Maar onderwijs geven impliceert een zeker gezag. En om dat gezag gaat het Paulus. Het gezag ligt in een patriarchale samenleving bij de mannen. En zolang het evangelie nog niet voldoende greep heeft gekregen op de moraal in de gemeente en in de samenleving zullen mannen in die samenleving, ook al zijn ze christenen, zich verzetten tegen gezagsverschuiving. Het gaat Paulus om de gezagsverhoudingen van die tijd. Waarom zou hij anders ‘het niet onderwijs mogen geven’ parallel zetten met ‘geen gezag hebben over een man’? Paulus is tegen onderwijsgevende vrouwen omdat hij er tegen is dat in naam van het evangelie op een ongewenst tijdsmoment de patriarchale verhoudingen ondersteboven worden gekeerd, met alle negatieve gevolgen daarvan die we boven onder ogen zagen. Er mag wel aan die verhoudingen worden getornd, zeker wel, maar niet in een stadium waarin de eigenlijke reden voor de verwerping daarvan nog niet zal worden begrepen. Die verwerping moet organisch voortkomen uit het aanvaarden van het evangelie. Anders is het revolutie.

 

23. Christelijk relativisme op dit punt

En op de keper beschouwd: voor een christen is vrij zijn of slaaf zijn en blijven, nu ook weer niet een zaak van leven of dood. Paulus schrijft aan de gemeente van Korinte (1 Kor. 7: 21): ‘Wanneer U als slaaf geroepen bent (= als u als slaaf christen bent geworden), moet u dat niets kunnen schelen (hoewel u de kans om vrij te worden zeker moet benutten)’. Je maatschappelijke positie is niet het belangrijkste in het leven. Veeleer is je religieuze positie het belangrijkste. Vandaar dat Paulus in 1 Tim. 2: 15 zegt: je kunt als vrouw ook behouden worden in een patriarchale samenleving, waarin je rol beperkt is tot het voortbrengen van kinderen (dat is een opdracht van Godswege), als je tenminste volhardt in het geloof.

 

24. Scheppingsgegevens en paradijsgegevens

Sleutelpassage
En dan komen we bij de passage die vanouds geacht wordt de woorden te bevatten die een sleutelfunctie hebben in het debat over de positie van de vrouw in de gemeente. Deze woorden: (een vrouw moet niet onderwijs geven of gezag over mannen hebben; ze moet bescheiden zijn, want...) ‘Want Adam werd als eerste geschapen, pas daarna Eva. En niet Adam werd misleid, maar de vrouw; zij overtrad Gods gebod’. (1 Tim. 2: 13-14)
Dat is nu volgens Van Bruggen het scheppings- en paradijsonderwijs waarop Paulus zou doelen in 1 Kor. 14: 34, waar hij spreekt over het ondergeschikt moeten blijven van de vrouw, zoals ook de wet zegt. Dat onderwijs van de wet (= de Thora, heel Gods onderwijs aan zijn volk) luidt dus: zij, de vrouw, moet bescheiden zijn. ‘Want Adam is eerst geschapen, pas daarna Eva. En niet Adam werd misleid, maar de vrouw, zij overtrad Gods gebod’. Het heeft mij altijd bevreemd, dat Paulus in 1 Tim. 2: 13 zegt: ‘Want Adam werd als eerste geschapen, pas daarna Eva. En niet Adam werd misleid, maar de vrouw; zij overtrad Gods gebod’.

 

Vragen
Bij het lezen en overdenken van die woorden, komen steeds weer enkele vragen bij mij op.
a. Adam werd niet misleid en Eva overtrad Gods gebod? Wat zegt Paulus in Rom. 5: 12 betreffende de persoon die verantwoordelijk is voor de afschuwelijke toestand waarin Gods schepping zich bevindt? Hij schrijft daar: door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood. Er is in dat verband sprake van de overtreding van Adam (Eva wordt niet genoemd, zie vs. 14). In 1 Kor. 15 schrijft hij: zoals de dood er is door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een mens, en evenals in Rom. 5 gaat

|178|

hij verder met te zeggen: zoals wij in Adam (Eva wordt niet genoemd, zie vs. 22) allen sterven... Waarom geeft Paulus hier in 1 Tim. 2 alle schuld aan Eva? Hij zegt immers: ‘Want niet Adam werd verleid, maar de vrouw; zij overtrad Gods gebod’. Dat is toch vreemd.
b. In de tweede plaats: is het wel juist dat Paulus zegt dat Adam niet misleid is? Hij is toch ook door de slang of anders door zijn vrouw misleid? Hij was er toch bij toen Eva van de vrucht at (Gen. 3: 6)! En dan schrijft Paulus er nog bij: zij overtrad Gods gebod? Adam dan niet?
c. Dan nog dit: is uit het feit dat Adam eerst en daarna pas Eva is geschapen logisch af te leiden dat een vrouw geen onderwijs mag geven in een christelijke gemeente? Of is dat geen goede vraag? Moet de vraag luiden: is uit het feit dat Adam eerst en pas daarna Eva is geschapen logisch af te leiden dat een vrouw in de christelijke gemeente geen onderwijs mag geven of gezag hebben over een man? Ik vind dat beslist geen logische conclusie. Die conclusie gaat er van uit dat volgorde rangorde impliceert. Maar dat spreekt toch niet vanzelf? Paulus doet ook geen moeite om dat aan te tonen. Wat te denken van deze redenering: Johannes de Doper werd eerst geboren, daarna pas Jezus van Nazareth; Jezus van Nazareth mag dus geen gezag hebben over Johannes de Doper? Stel dat Petrus ouder was dan Jezus, mocht Jezus dan geen gezag hebben over Petrus? Leeuwen zijn evenals mensen op de zesde scheppingsdag geschapen, maar leeuwen wel eerder op de dag. Mogen mensen daarom geen gezag hebben over leeuwen? Als een man getrouwd is met een oudere vrouw, mag hij dan om die reden geen gezag over haar hebben? Als men dan er op wijst dat Jezus toch uniek is en dat leeuwen van een andere orde zijn dan mensen, geeft men al toe dat volgorde in tijd op zichzelf geen rangorde impliceert.

 

Eerder geschapen
Strack-Billerbeck (deel III, pg. 645-646; commentaar op 1 Tim. 2: 13) heeft uit de Joodse geschriften opgediept dat men tegen iemand die te trots was zei: de mug is je bij het scheppingswerk voorgegaan (werd eerder geschapen, is daarom groter of belangrijker dan jij, wat wil je met je hoogmoed? WW). Ook werd gezegd: de vlieg is eerder geschapen, de mug is eerder geschapen, de worm is eerder geschapen dan jij! Om iemand op zijn plek te zetten. Maar ook werd gezegd: al het eerdere werd geschapen om het latere, dus het later-geschapene heerst over het eerder-geschapene: het eerder-geschapene moet het later-geschapene dienen. Dus Adam moet Eva dienen. Met dat laatste zal Paulus geenszins instemmen. Maar is het niet duidelijk dat de uitspraken (ook die in 1 Tim. 2: 13) op een speelse wijze iemand op zijn of haar plek willen zetten? Duidelijk lijkt me in elk geval dat volgorde in de tijd niet rangorde in positie impliceert.
Vele uitleggers van Gen. 1 hebben opgemerkt dat er een zekere opklimming ligt in de volgorde van het werk op de scheppingsdagen. Eerst een aantal levensvoorwaarden (licht, scheiding van vaste land en water, vegetatie), daarna de hemellichamen, daarna de waterdieren en de vogels, en dan, op de zesde en laatste scheppingsdag de landdieren (wilde dieren en vee) en op dezelfde dag, maar later: de mens. En dan weer (even?) later, volgens Gen. 2, de vrouw. Wat speels zou je kunnen zeggen: daar loopt de hele schepping op uit; zij, de vrouw, is het summum.
In het Joodse boek Jezus Sirach (ook wel genoemd Ecclesiasticus), hoofdstuk 25, 29 staat: ‘Van de vrouw stamt het begin der zonde en om harentwil sterven wij allen’ (De Apocriefe boeken, J.H. Kok, Kampen, 3e druk, z.j., dl 1, pg. 206. Deze vertaling is van de Statenvertalers). In het Joodse boek 2 Henoch (ook wel de Slavische Henoch genoemd), hoofdstuk 31, staat dat de duivel neerdaalde naar het paradijs, ‘and corrupted Eva. But Adam he did not contact’ (‘bedierf Eva. Maar met Adam had hij geen contact’, vertaling in het Engels van J.M. Charlesworth (ed.): The Old Testament Pseudepigrapha, Doubleday, New York e.a.p., verschenen in de Anchor Bible Reference Library, 1983, dl 1, p. 154). In hetzelfde boek 2 Henoch staat in hoofdstuk 30: ‘And I (God) created for him a wife, so that death might come (to him) by his wife’ (‘God schiep een vrouw voor hem zodat de dood via zijn vrouw tot hem zou kunnen komen’; vertaling Charlesworth, idem, p. 152).

 

Geen rangorde
Uit deze Joodse geschriften blijkt dat mannen de houding van Adam (niet ik, maar de vrouw die U mij gegeven hebt) steeds opnieuw hebben aangenomen. En allerminst speels. Blijkens onder meer Rom. 5 (boven al genoemd) moet Paulus van dat wegschuiven van de schuld naar de vrouw niets hebben. Toch schrijft hij in 1 Tim. 3: 13-14 dingen die lijken op wat geciteerd werd uit die Joodse boeken. Adam was eerder en dus zijn mannen meerder. Eva heeft de zonde toegang verleend in deze wereld en dus mogen vrouwen geen onderwijs geven in de christelijke gemeente. Ik denk, in tegenstelling tot De Boer (p. 93: ‘Toch duidt Paulus die volgorde van toen (bij de schepping, WW) nu als een rangorde’) dat Paulus hier geen rangorde bedoelt te bewijzen. Het gaat Paulus om de uitdrukking die hij tweemaal gebruikt: bescheiden. Een vrouw moet zich bescheiden laten onderwijzen (vs. 11). Ze moet bescheiden zijn (vs. 12 slot). Tot die bescheidenheid roept hij de vrouwen op. Dames, zusters, luister eens: jullie zijn als

|179|

tweede geschapen en hebben als eerste gezondigd. Jullie hoeven dus ook weer niet te denken dat wanneer het patriarchale karakter van de samenleving is afgeschaft en jullie als vrouwen je evenwaardige positie hebben herkregen, de zaken weer goed zullen zijn en blijven. Dat is bij de zondeval toch wel gebleken, nietwaar, dames? Een beetje bescheiden, alstublieft. Die bescheidenheid moet nader ingevuld worden met in rekening te brengen wat in die tijd en die streken bescheidenheid en onbescheidenheid geacht werd mee te brengen. Paulus' ogen zullen wel wat ondeugend geglommen hebben toe hij dit neerschreef. Paulus is een te groot man om niet serieus genomen te worden, maar hij is ook een geestige man. Lees zijn briefje aan Filemon maar.

 

Wanhopigheid
Een collega schreef me dat je de uitdrukking ‘als eerste’ (Adam werd als eerste geschapen) weer moet invoegen in het vervolg. Zodat er zou staan: Adam werd als eerste gevormd, Adam werd niet als eerste misleid, en de vrouw overtrad als eerste Gods gebod. Dat staat er niet en het was voor Paulus een kleine moeite geweest om dat in het Grieks zo te schrijven. Twee keer dat woordje er bij denken is naar mijn oordeel een uiting van een soort wanhopigheid: anders zou Paulus hier immers onjuiste dingen schrijven. Ik denk dat je hiermee de grenzen van de mogelijkheden van de taal ontoelaatbaar zou uitrekken. Zelfs wanneer je van mening bent dat vs. 13 en vs. 14 niet twee zinnen bevat, maar één zin. Waarom zou Paulus niet eens een geestigheidje mogen uithalen in wat hij schrijft. Lees zijn briefje aan Filemon en je krijgt een indruk van de manier waarop Paulus, ook als het over belangrijke zaken gaat, speels met de taal kan omgaan, een beetje spelen met namen, wat subtiele ironie en goedmoedige manipulatie.

 

25. Conclusies

1. De hoofdstukken Gen. 1 en 2 spreken niet van een ondergeschikte positie van de vrouw ten opzichte van de (haar) man. Ze zijn partners in de uitvoering van het cultuurgebod.
2. De zondeval is de diepste oorzaak van het feit, dat vrijwel overal ter wereld de vrouwen een ondergeschikte positie hebben gekregen: ‘Hij zal over je heersen’ Gen. 3: 16. Dat heersen heeft altijd weer disharmonie gebracht en verzet opgeroepen. Strijd.
3. Het optreden van Messias Jezus ten opzichte van vrouwen betekent een breuk met de patriarchale samenleving.
4. De uitspraak van Paulus dat er in Christus geen slaven of vrijen, mannen of vrouwen meer zijn (Gal. 3: 28) betreft primair een religieuze positiebepaling.
5. Zoals de uitspraak dat er in Christus geen slaven of vrijen meer zijn maatschappelijke implicaties heeft, zo heeft ook zijn uitspraak dat er in Christus geen mannen of vrouwen zijn, maatschappelijke implicaties.
6. De meest wezenlijke implicatie van de uitspraak van Paulus in Gal. 3: 28 over mannen en vrouwen betekent de terugkeer tot de ordening van de schepping: gelijkwaardige partners die elkaar zonder een rangorde en zonder onderscheid in leiderschap aanvullen.
7. Paulus wil niet dat deze implicaties van Gal. 3: 28 over slaven of vrijen, mannen of vrouwen op een ontijdig moment worden geëxpliciteerd in het doorbreken van de patriarchale ordening in de wereld waarin hij gemeenten stichtte. Het evangelie moet werken als een zuurdesem en niet als een breekijzer.
8. Wat in conclusie 7 staat, is de reden dat Paulus de christenvrouwen van die tijd en in die cultuur gebiedt te zwijgen in de samenkomsten, geen onderwijs te geven of gezag te hebben over welke man dan ook.
9. Paulus’ verwijzing in 1 Tim. 2: 13-14 naar de schepping en het verslag van de zondeval zoals te vinden in Gen. 1-3, is niet bedoeld om te verordineren dat een vrouw nooit mag leren, en zich alleen maar mag laten onderwijzen. In die verzen roept Paulus op speelse wijze de vrouwen op tot bescheidenheid. Dat speelse blijkt uit de manier waarop hij volgorde en rangorde laat impliceren en uit de manier waarop hij het aandeel van Eva in de zondeval onhistorisch uitvergroot. Paulus kende zulke opmerkingen uit Joodse geschriften.
10. Er is in de besproken Paulinische uitspraken geen reden te vinden waarom vrouwen niet de werkzaamheid van de prediking en die van het pastoraat en van het leiding geven, zouden mogen verrichten.