Artikel 8

 

Kerkenordening 1905/1933

Artikel VIII.
Men zal geen schoolmeesters, handwerkslieden of anderen, die niet gestudeerd hebben, tot het predikambt toelaten, tenzij dat men verzekerd zij van hunne singuliere gaven: godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders gaven van welsprekendheid. Zoo wanneer dan zoodanige personen zich tot den dienst presenteeren, zal de classis hen (indien het de particuliere synode goedvindt) eerst examineeren, en naardat zij hen in het examen bevindt, hen een tijd lang laten in 't privé proponeeren, en dan voorts met hen handelen, zooals zij oordeelen zal stichtelijk te wezen, volgens de generale regeling, daarvoor door de kerken vastgesteld.

 

Deputatenrapport 1974

Artikel 8.
Toelating zonder theologische opleiding
1. Zij die geen theologische opleiding hebben ontvangen, zullen niet worden toegelaten tot het predikambt, tenzij dat men verzekerd zij van hun singuliere gaven: godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders gaven van welsprekendheid.
2. Zo wanneer dan zodanige personen zich tot de dienst presenteren, zal de classis hen – indien het de particuliere synode goed vindt - eerst examineren naardat zij het examen bevindt, hen een tijd lang laten proponeren in de kerken van het classicaal ressort, en dan voorts met hen handelen, zooals zij oordeelen zal stichtelijk te wezen, volgens de generale regeling, daarvoor door de kerken vastgesteld

Toelichting:
Het noemen van de kerken van het classicaal ressort sluit aan bij de tegenwoordige praktijk. De classicale oordeelsvorming wordt er door bevorderd.

 

Commissierapport 1975

Art. 8
Over dit art. is heel wat te doen. ClA wil van dit art. gebruik maken om vooraf te bepalen, dat voor toelating tot het praeparatoir examen het kandidaatsexamen van de Theol. Hogeschool of gelijkgesteld diploma vereist is. Deze cl vraagt ook toevoeging van een nadere regeling voor het onderzoek ter PS van proponenten naar art. 8.
FH zagen graag een bredere omschrijving van de kerkelijke weg, die gevolgd moet worden.
KrH (niet uitdrukkelijk) acht art. 8 verouderd en wil liever dat d gs een reglement maakt over de hele zaak, ook over de te bestuderen stof, evt. in relatie met de gewone opleiding.
T.a.v. de singuliere gaven stellen KrH en FH dat deze niet alleen of in bijzondere mate bij gegadigden ad art. 8 aanwezig moeten zijn, zoals het art. suggereert, maar evengoed en in dezelfde mate bij de alumni van de Theol. Hogeschool. Redactiewijziging wordt gewenst, waardoor dit zal uitkomen.
Vijf ambtsdragers van de kerk te Apeldoorn citeren een uitspraak van H. Bouwman: "De personen, die een kandidaat naar art. 8 onderzoeken, moeten dus zelf wel goede mensenkenners zijn, zullen zij het examen naar de eis afnemen, en zal het aan de kerkelijke vergaderingen duidelijk worden, dat de kandidaat de gaven, vereist voor een Dienaar des Woords. op een bijzondere wijze bezit" (Geref. Kerkr. 1 438v). Zij overwegen "dat bij beoordeling door de verschillende classicale vergaderingen der Geref. Kerken In Nederland, moeilijk een eenheid in beoordeling realiseerbaar geacht wordt"; "dat bij het proponeren - na examen - in eigen classicaal ressort waarin een klein aantal kerken vertegenwoordigd is, het gevaar van subjectiviteit in beoordeling aanwezig geacht mag worden, meer dan wanneer een brede(re) kring van kerken mede in de beoordeling wordt betrokken". Zij verzoeken de synode uit te spreken ad art. 8 K.O. sub 2:
a. dat het praeparatoir examen voor de zodanige, die zich tot de dienst presenteren, dient te worden afgenomen door een college van professoren/lectoren der Theologische Hogeschool der Kerken te Kampen; en naardat het examen bevindt, hen een tijdlang laten proponeren;
b. 1. In de kerken van het classicaal ressort,
b. 2. wanneer in eigen classicaal ressort een klein aantal kerken vertegenwoordigd zijn, in de kerken van particulier (provinciaal) ressort, en dan voorts met hen handelen, zoals zij oordelen zal stichtelijk te wezen, volgens de generale regeling, daarvoor door de kerken vastgesteld”.
Ter toelichting wordt nog gesteld, dat in onze tijd van snel voortgaande ontwikkeling en wetenschap een examen dient te worden afgenomen door ter zake kundige en ervaren examinatoren; en dat voor een eindbeoordeling van het proponeren toch wel minstens een tiental kerken oordelingsbevoegd verklaard moet worden.
Enerzijds valt te constateren dat in deze reacties de neiging naar voren komt, de KO uit te bouwen in de richting van een reglementenverzameling, doordat daarin allerlei bijzondere bepalingen zouden worden opgenomen. Uw comm. meent dat dit geen goede ontwikkeling zou zijn. Allerlei verfijning en detaillering in de bepalingen zou telkens nieuwe (casuïstische) vragen oproepen. De KO zou te zeer het karakter krijgen van een wetboek. Het "naarstigheid doen" van art. 87, dat de vrijwillige goede trouw van de kerken signaleert, zou gemakkelijk buiten het gezichtsveld kunnen raken.
Anderzijds valt te constateren dat er een streven is om de weg van art. 8 wat te normaliseren en te egaliseren. Men wil regelingen met minimum-eisen voor te bestuderen stof, evt. een relatie met de gewone opleiding, en zelfs een praeperatoir examen door hoogleraren en/of lectoren. Het allerlaatst genoemde is, zoals het gemotiveerd is, (onbedoeld) ondermijnend voor de kerkelijke examina als zodanig. Maar afgezien daarvan, er zou op deze wijze een soort neven-opleiding ontstaan, die naar het oordeel van de comm. juist niet bedoeld is door de kerken.
Het centrale in art. 8 zijn de singuliere gaven. FH kunnen wel ge- lijk hebben als ze stellen, dat iemand zonder theologische opleiding naar de bedoeling van dit artikel, dezelfde bekwaamheid of dezelfde bijzondere gaven moet vertonen als een theologisch gestudeerde; zodat geen extra begaafdheid gesuggereerd dient te worden. Hierbij moet echter gewaakt worden tegen misverstand, alsof het alleen zou geen om iemands goede aanleg of begaafdheid om te studeren. Instructief is wat Bouwman schrijft (G.K.I. 435). "De synode van Dordrecht (1618/19, comm.) sloot dus de deur voor de ongestudeerden wel niet geheel, maar wilde alleen mannen met buitengewone aanleg en gaven toelaten. Zij ging uit van de gedachte, dat de geschiktheid voor het predikambt in den regel slechts ontwikkeld wordt door nauwgezette en langdurige studie der talen, der kunsten en der godgeleerdheid, maar dat er ook énkele menschen zijn, bij wie de geschiktheid spontaan opkomt, zonder voorafgaande studie....”
De gs Dordrecht 1893 (Acta art. 175) omschrijft het geval van art. 8 aldus, dat "bij hooge uitzondering de Heere, naar zijn vrijmachtig welbehagen, langs anderen weg de noodige gaven verleent". De gs-Utrecht 1923 (Acta art. 39) verklaart “dat wie zonder gestudeerd te hebben tot het predikambt wenst toegelaten te worden, deze gaven in bijzondere mate bezitten moet". De gs-Groningen 1946 aanvaardde een rapport (Acta- art. 68 bijlage XLI), waarin gesteld wordt: "De bedoeling van eerstgenoemd onderzoek (door de P.S.,comm.) is niet, om te zien of iemand grote kennis bezit, of iemand heel of half wetenschappelijk ontwikkeld is, maar wel, of hij krachtens een bijzondere gave bezit, wat God gewoonlijk slechts in den weg van langdurige en wetenschappelijke voorbereiding geeft". (onderstrepingen ven de comm.).
De gedachtengang is, op een enkele uitzondering na, dat niet de ga- ven op zichzelf zo singulier zijn (men kan ze via de weg van studie ontwikkelen of ook verkrijgen), maar dat ze singulier zijn in bepaalde personen. Omdat die personen ze blijken te bezitten zonder de lange studieweg te hebben gevolgd.
Dit hoofdelement van art. 8 zou uw comm. niet graag zien verdwijnen via regelingen voor een soort nevenstudieweg. Het zal wellicht beter te formuleren zijn, dan thans in art. 8 het gevel is. Deputaten voor taalkundige herziening zullen op dit punt moeten letten.
Overigens is uw comm. van oordeel, dat art. 8 voldoende en juiste inhoud heeft. Zij is ook van mening, dat indien de kerkelijke vergaderingen de bepalingen van de gs-Dordrecht 1893 in het licht van het door de gs-Groningen 1946 aanvaarde rapport zorgvuldig naleven, er geen ernstige moeilijkheden bij de toepassing van art. 8 behoeven te zijn. Eén punt, naar voren gebracht door KRHW, wil de comm. overnemen. In het voorstel van depp. zal art. 20 (oud) vervallen, omdat het proponeren in art. 8 geregeld wordt. Daarmee vervalt ook de formulering van het doel der propositiën, nl. "tot hun oefening". De comm. stemt in met het voorstel van KRHW om in art. 8 deze woorden te bewaren onder 2 en dan aldus “..... hen een tijd lang mede tot hun oefening laten proponeren...". Dit element is waard, genoemd te worden, naast hetgeen door depp. in hun toelichting wordt aangewezen, nl. de classicale oordeelsvorming.

Artikel 6.
1. Zij die geen theologische opleiding hebben ontvangen, zullen niet worden toegelaten tot het predikambt, tenzij dat men verzekerd zij van hun singuliere gaven: godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders gaven van welsprekendheid.
2. Zo wanneer dan zodanige personen zich tot de dienst presenteren, zal de classis hen - indien het de particuliere synode goed vindt - eerst examineren, en naardat zij het examen bevindt, hen een tijdlang mede tot hun oefening laten proponeren in de kerken van het classicaal ressort, en dan voorts met hen handelen, zoals zij oordelen zal stichtelijk te wezen, volgens de generale regeling, daarvoor door de kerken vastgesteld.

 

Synodebehandeling 1975

De synode stelt dit artikel direct na eerste lezing vast. Zij gaat uit van de tekst van de commissie.

8.
1. Zij die geen theologische opleiding hebben ontvangen, zullen niet worden toegelaten tot het predikambt, tenzij dat men verzekerd zij van hun singuliere gaven: godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders gaven van welsprekendheid.
2. Zo wanneer dan zodanige personen zich tot de dienst presenteren, zal de classis hen - indien het de particuliere synode goed vindt - eerst examineren, en naardat zij het examen bevindt, hen een tijdlang mede tot hun oefening laten proponeren in de kerken van het classicaal ressort, en dan voorts met hen handelen, zoals zij oordelen zal stichtelijk te wezen, volgens de generale regeling, daarvoor door de kerken vastgesteld.

 

Deputatenrapport 1976

Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.

 

Deputatenrapport 1977

9. Artikel 8 (acta)
T.
1. In de opsomming van gaven is het bijvoeglijk naamwoord 'goed' bij 'verstand' weggelaten. 'Bijzondere gaven van ... verstand' betekent op zichzelf al dat het verstand heel goed is.
2. De uitdrukking 'mede tot hun oefening' kan vervallen. Het voorgaan als proponent, waarbij de classiskerken zich een oordeel kunnen vormen over de gaven van de betrokkene, houdt vanzelf in dat er oefening en ervaring wordt opgedaan.
3. Het woordje 'eerst' bij 'examineren' kan in de voorgestelde redactie niet blijven staan, want liet kan gelezen worden als 'pas', wat niet de bedoeling is. Depp. menen dat het gemist kan worden.

Voorstel:
Wie geen theologische opleiding hebben ontvangen, kunnen niet toegelaten worden tot het predikambt tenzij overtuigend blijkt dat zij bijzondere gaven hebben van godsvrucht, ootmoed, ingetogenheid, verstand, onderscheidingsvermogen en welsprekendheid.
Wanneer zulke personen toelating vragen tot de dienst des Woords, zal de classis hen examineren na toestemming van de particuliere synode. Indien het examen volgens het oordeel van de classis naar wens verloopt, zal deze een periode vaststellen waarin zij als proponent mogen voorgaan in de kerken van het classicaal ressort.
Daarna zal de classis verder met hen handelen zoals naar haar oordeel verantwoord is, volgens de generale regeling die daarvoor door de kerken is vastgesteld.

 

Commissierapport 1978

Art. 8.
In dit artikel werden geen inhoudelijke veranderingen aangebracht vergeleken met de redactie van Kampen 1975; zie "bruin", pag. 17, de daar genoemde punten T. 1-3.

 

Synodebehandeling 1978

De behandeling van dit artikel is niet vermeld in het acta-verslag.

 

Kerkorde 1978

Artikel 8
Toelating zonder theologische opleiding
Wie geen theologische opleiding hebben ontvangen, kunnen niet toegelaten worden tot het predikambt tenzij overtuigend blijkt dat zij bijzondere gaven hebben van godsvrucht, ootmoed, ingetogenheid, verstand, onderscheidingsvermogen en welsprekendheid.
Wanneer zulke personen toelating vragen tot de dienst des Woords, zal de classis hen examineren na toestemming van de particuliere synode. Indien het examen volgens het oordeel van de classis naar wens verloopt, zal deze een periode vaststellen waarin zij als proponent mogen voorgaan in de kerken van het classicaal ressort.
Daarna zal de classis verder met hen handelen zoals naar haar oordeel verantwoord is, volgens de generale regeling die daarvoor door de kerken is vastgesteld.