Artikel 75

 

Kerkenordening 1905/1933

Artikel LXXV.

Van al zulke zonden, die van haar nature wege openbaar, of door verachting der kerkelijke vermaningen in het openbaar gekomen zijn, zal de verzoening (wanneer men genoegzame teekenen van boetvaardigheid ziet) in zulken vorm en manier geschieden als tot stichting van iedere kerk door de kerkeraad bekwaam zal geoordeeld worden. Of zij in bepaalde gevallen openbaarlijk geschieden zal, wordt, wanneer daarover in de kerkeraad verschil is, in kerken, waar maar één dienaar is, met advies van twee genabuurde kerken beoordeeld.

 

Deputatenrapport 1974

Artikel 74. Regeling van de verzoening
Van al zulke zonden, die van haar natuur wege openbaar, of door verachting der kerkelijke vermaningen in het openbaar gekomen zijn, zal de verzoening - wanneer men genoegzame tekenen van boetvaardigheid ziet - in zulken vorm en manier geschieden als tot stichting van iedere kerk door de kerkeraad bekwaam zal geoordeeld worden.

Toelichting
Dit is art. 75 (oud).
Het slot is weggelaten als verouderd.

 

Commissierapport 1975

FH vragen zich af, of het slot van art. 75 (oud) inderdaad verouderd is. Zij wijzen op CGKO, ZAK en HKO (de laatste bindt openbare schuldbelijdenis in elk geval aan het ‘goedvinden van de classis’), en pleiten voor handhaving, mede in het licht van Gal.2:11 vv, waar de publieke vermaning van Paulus aan het adres van Petrus wordt vermeld, “zodat hij openlijk ‘bakzeil’ moest halen”.
KRA meent, dat het raadplegen van twee genabuurde kerken, bij verschil binnen de kerkeraad, werd voorgeschreven omdat een beslissing dikwijls niet kon wachten tot een classisvergadering. Deze kerkeraad vraagt, wat er bij een verschil van mening in de kerkeraad nu wèl moet gebeuren, als de oude bepaling wordt losgelaten. Moet er dan gewacht worden tot de volgende classis, of moet men ook in een kleine kerkeraad dan maar met meerderheid van stemmen beslissen?
Naar de mening van uw comm. is de zin van de slotbepaling gelegen in de bescherming van de berouwvolle zondaar, en van de gemeente tegen zichzelf. Men zie de overwegingen, die Jansen laat gelden t.a.v. de wijze van “verzoening” (p. 326 v.). In de oude kerkorden was bepaald, dat de verzoening van openbare zonden openbaar zou geschieden. Emden 1571 bepaalde reeds (art. 29): “Die sonden welcke van haer naetuere openbaer zijn, ofte die der Ghemeente (om der verwerpinghe der vermaninghen wille) gheopenbaert werden, die salmen opentlijck versoenen, niet nae het oordeel van een ofte twee persoonen, maar nae het ghevoelen der gantscher Consistorie, en dat op sulcker wijze ende forme, welcke men achten sal tot opbouwinghe eener yegelijcker Ghemeente die alderbequaemste te wesen”.
Inzake de geëiste eenstemmigheid van de kerkeraad oordelen deskundigen (Jansen p. 325; F.L. Rutgers, Kerkelijke adviezen II 275), dat deze er moet zijn over het al dan niet openbaar geschieden van de “verzoening”. Rutgers: “de verzoening geschiedt in het openbaar “door het oordeel des kerkeraads” (in het oorspronkelijke staat “ex iudicio”) d.i. wanneer en ingeval de kerkeraad het noodig of nuttig oordeelt ……. Anders , en dus in de regel, geschiedt de ‘verzoening’ ……. niet in het openbaar”.
Zo gezien handelt het artikel dus over de wijze van “ verzoening” als er sprake is geweest van openbare zonde.”Openlijke verzoening” betekent dan, dat de zondaar ten overstaan van de gemeente zijn schuld belijdt, hetzij in een verklaring, hetzij door op vragen te antwoorden of hoe de kerkeraad het meer stichtelijk acht. Deze “ openlijke verzoening” hebben de kerken met steeds meer waarborgen omgeven (1571: eenstemmigheid van de kerkeraad vereist; 1581: ook met advies der classis; 1586: ten platten lande of in kleinere kerken, waar slechts één dienaar is, met advies van twee genabuurde kerken).
Thans stellen depp. voor, de openbare verzoeningsmogelijkheid niet meer te noemen (verouderd), waarmee ook waarborgen komen te vervallen. In feite komt er zo echter een volle vrijheid voor de kerkeraden, om te bepalen of een “ verzoening” al dan niet openbaar, en op welke wijze precies, zal plaats hebben.
Uw comm. heeft zich de vraag gesteld, wat eigenlijk deze “ verzoening” inhoudt. Waarschijnlijk toch de in art. 71 bedoelde. Maar daarvan is gezegd, dat ze in feite niet door het kerkelijk handelen tot stand komt, nu er in art. 71 niet meer staat: “ met de kerk en zijn naaste”, maar: met God en zijn naaste”. Het komt uw comm. voor, dat de kerkelijke handeling in dezen niets anders kan zijn, dan het aanhoren en aanvaarden van de oprechte schuldbelijdenis, waardoor de openbare zondaar weer mag worden toegelaten tot het avondmaal (waarvan hij volgens art. 75 (nieuw) moest zijn afgehouden; de volgorde van de artikelen is hier niet helemaal (chrono)logisch.

Deze schuldbelijdenis zal in 99 van de 100 gevallen geschieden ten overstaan van de kerkeraad, en niet in het openbaar (Rutgers). De comm. is van mening, dat een gegroeide praktijk in dezen toch geen zekerheid biedt, dat een kerkeraad niet, zonder enig advies in te winnen, tot een openbare schuldbelijdenis zal besluiten.
Uw comm. meent ook, dat het in geval van openbare zonde, waardoor aan de gemeente ergernis is gegeven en de naam van de zondaar in opspraak is, zeer gewenst kan zijn dat de gemeente ook kennis krijgt van de bekering. Zij acht het daarom juist, in dit artikel te spreken over eventuele bekendmaking aan de gemeente, door de kerkeraad, van schuldnelijdenis en gebleken boetvaardigheid van de zondaar. Haar voorstel is:
Artikel 74.
Indien iemand zich bekeert van zonde, die krachtens haar aard openbaar is, of die door verachting van de kerkelijke vermaningen openbaar geworden is, zal de kerkeraad van de zondaar schuldbelijdenis (vorderen en) aanvaarden, waarbij voldoende bewijzen van boetvaardigheid gezien moeten worden. Of van deze schuldbelijdenis aan de gemeente kennis zal worden gegeven, staat aan het oordeel van de kerkeraad.

 

Synodebehandeling 1975

Na een brede discussie en een kleine wijziging wordt dit artikel door de Synode aanvaard in de tekst van de commissie.
74.  Indien iemand zich bekeert van zonde, die krachtens haar aard openbaar is, of die door verachting van de kerkelijke vermaningen openbaar geworden is, zal de kerkeraad van de zondaar schuldbelijdenis aanvaarden, waarbij voldoende bewijzen van boetvaardigheid gezien moeten worden. Of van deze schuldbelijdenis aan de gemeente kennis zal worden gegeven, staat aan het oordeel van de kerkeraad.

 

Deputatenrapport 1976

Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.

 

Deputatenrapport 1977

74.  Artikel 74 (acta)

R.  Een kerkeraad meent dat iets uit het oude slot van art 75 (vigerend) bewaard moet blijven. De kerkeraad kan beslissen of van een schuldbelijdenis mededeling moet worden gedaan aan de gemeente. Maar het is een zeer gevoelige zaak. Als maar iets openbaar wordt wat bedekt moest blijven kunnen allerlei partijschappen oplaaien. Daarom is voor vacante kerken te bepalen, dat de kerkeraad in zo’n geval het advies van de consulent moet inwinnen.
M. Depp. zijn van oordeel dat de kerkeraad als rechtsprekend college hier ten volle bevoegd is. Als er binnen de kerkeraad verschil van mening rijst (oud art. 75), dan ligt de gang naar de consulent geheel voor de hand gezien het artikel over de consulent, dat wordt opgenomen.
TM. Depp. zelf stuitten bij de taalkundige behandeling op een oneffenheid. Dit betreft het stadium van openbaarheid, waarin een geheime zonde gekomen is en waarvan schuldbelijdenis wordt gedaan.
In het artikel staat: zonde, die door verachting van de kerkelijke vermaning openbaar geworden is.
Dit houdt in dat de zonde niet alleen in die zin openbaar is, dat hij aan de kerkeraad is bekend gemaakt, maar ook dat de kerkeraad zelf vermaand heeft en nu, na gebleken hardnekkigheid, de zonde aan de geméénte bekend gemaakt heeft via de later in de K.O. genoemde afkondigingen. Nu kan het geval zo zijn, dat na de eerste afkondiging het berouw volgt. De naam van de zondaar is dan nog niet genoemd. Maar het kan ook zijn, dat de tweede of derde afkondiging reeds heeft plaatsgehad. De zondaar is dan aan de gemeente bekend.
Ook op deze situatie van volle openbaarheid ziet de bepaling in dit artikel. Maar wanneer de zaak alzover is, past het niet meer om de kerkeraad te laten beoordelen, óf er mededeling gedaan moet worden van de schuldbelijdenis. Dit is dan noodzakelijk geworden.
Depp. menen daarom dat een andere formulering moet worden gegeven: “ een geheime zonde die aan de kerkeraad moest worden meegedeeld”. Dit houdt in dat de kerkeraad zich met de zondaar bezighoudt en dat bij bekering schuldbelijdenis ten overstaan van de kerkeraad wordt gedaan. Maar het laat open, in welk stadium van de kerkelijke vermaning menzich bevindt: vóór elke afkondiging aan de gemeente, of na de eerste, tweede of derde.
Daarbij past dan de bepaling, dat de kerkeraad beoordeelt of mededeling aan de gemeente alof niet op zijn plaats is.

Voorstel:
Wanneer iemand zich bekeert van een openbare zonde of van een geheime zonde die moest worden meegedeeld aan de kerkeraad, zal deze zijn schuldbelijdenis aanvaarden als daarbij voldoende tekenen van berouw gezien worden.
De kerkeraad zal beoordelen of van deze schuldbelijdenis mededeling aan de gemeente gedaan moet worden.

 

Commissierapport 1978

Art. 75. De uitdrukking in de door Kampen voorlopig vastgestelde tekst “…, of die door verachting van de kerkelijke vermaningen openbaar geworden is” is door depp. vervangen door de volgende woorden: “ een geheime zonde die moest worden meegedeeld aan de kerkeraad”.
Uw cie. acht het betoog van depp. in “bruin”, pag 77-78 overtuigend. De slotzin over kerke met één dienaar des Woords, in het oude art. 75 werd reeds door Kampen 1975 weggelaten; depp. hielden dit spoor. Naar het oordeel van uw cie. terecht. Blijkens de oude tekst werd te zeer neergezien op “plattelandskerken” waar men slechts één dienaar des Woords had.
De nieuw voorgestelde formulering neemt dit stukje “discriminatie” uit de K.O. weg.

 

Synodebehandeling 1978

Dit artikel wordt conform het concept van deputaten aanvaard.

 

Kerkorde 1978

Artikel 75
Schuldbelijdenis bij bekering
Wanneer iemand zich bekeert van een openbare zonde of van een geheime zonde die moest worden meegedeeld aan de kerkeraad, zal deze zijn schuldbelijdenis aanvaarden als daarbij voldoende tekenen van berouw gezien worden. De kerkeraad zal beoordelen of van deze schuldbelijdenis mededeling aan de gemeente gedaan moet worden.