Artikel 56

 

Kerkenordening 1905/1933

Artikel LVI.

Het verbond Gods zal aan de kinderen der christenen met den Doop, zoo haast als men de bediening deszelven hebben kan, verzegeld worden, en dat in openbare verzameling, wanneer Gods Woord gepredikt wordt.

 

Deputatenrapport 1974

DE SACRAMENTEN

Artikel 58.
Dit is artikel 56 (oud) onveranderd.
Bediening van de doop aan de jonge kinderen
"Zij spreekt uit, dat gezien het onderricht der Schrift, aan de door gelovigen geadopteerde jonge kinderen, die tevoren niet in Gods verbond waren opgenomen, van Godswege de bediening van de doop als teken en zegel van de verbondsbelofte toekomt". (Hattem, 1972/73).

 

Commissierapport 1975

58.59.
KRA heeft bezwaren tegen 'aanhangsels' in het algemeen maar in het bijzonder tegen het aanhangsel dat depp. bij art. 58 opnemen. "Wie toch dìt aanhangsel zou toevoegen aan de tekst van het betrokken artikel, ondermijnt daarmee de zakelijke inhoud van het synode-besluit inzake de bediening van de doop aan geadopteerde kinderen; zo iemand doet dan nl., alsof geadopteerde kinderen tóch geen 'kinderen der christenen' zouden zijn in de zin van dit artikel van de kerkenordening". Waarvan acte.
Cn heeft uit combinatie van art. 56 en 57 (oud) een nieuw artikel gesmeed: "De kerkeraden zullen toezien dat de leden der gemeente hun kinderen zo spoedig mogelijk ten doop presenteren in een openbare samenkomst van de gemeente, opdat aan hen het verbond Gods wordt verzegeld".
Cn merkt op, dat hij een verdediger is van de zogenoemde vroegdoop. Uit art. 57 (oud) heeft hij practisch alleen het woord "presenteren" behouden, omdat "na de opheffing van het tweede deel van art. 57 (oud) door de synode van Enschede 1955/56" het eerste deel in feite in de lucht is komen te hangen. De zin van dit eerste lid was, dat men af wilde van het "ten doop presenteren door peetouders. Aan een uitsluiten van de moeder is bij het maken van deze bepaling niet gedacht". Art. 57 (oud) zoals het er nu staat (bij depp. art. 59) kan "alleen maar dienen om een gewelddadige oplossing te geven in het zeer middelmatige geschil wat gedaan moet worden inzake het ten doop houden van het kind in de meest letterlijke betekenis van het woord, wanneer zowel de vader als de moeder bij de doopbediening aanwezig zijn"…
KRA begrijpt niet hoe depp. in hun toelichting bij art. 59 kunnen zeggen: "Het tweede lid is na de synode van Enschede weggelaten". De gs Enschede (Acta art. 105 b) heeft nl. geen onderdeel van art. 57 (oud) opgeheven. Zij nam een uitspraak van gs Amsterdam 1908 weg, inzake het optreden van bepaalde doopgetuigen, mede op grond van art. 57 tweede lid, waar van geheel andere getuigen sprake was. Amsterdam 1908 had nl. een uitspraak gedaan, volgens welke de doop kon worden bediend aan een kind van ouders, die zelf nog doopleden waren. Er moesten dan maar "getuigen" uit de kring der familie gevorderds worden om een waarborg te geven voor de juiste opvoeding van de dopeling.
Uw comm. wijst er op, dat depp. niet stellen dat gs Enschede de art. 57 deel 2 (oud) heeft laten vervallen, maar dat zij dit gedeelte "na Enschede" hebben weggelaten. En terecht. Want Enschede nam het enige geval weg, waarin nog per analogie aan art. 57 deel 2, gebruik gemaakt wordt van "gevaders of getuigen".
Uw comm. deelt de mening van Cn, dat het nu overgebleven deel van art. 57 (oud) ook geen functie meer heeft. Tenzij depp. willen stipuleren, dat niet de moeder, maar de vader de doop moet aanvragen en de doopvragen beantwoorden. Dat zou een extra betekenen naast het "zo haast als" ten gunste van de vroegdoop.
Wat deze zaak betreft, vraagt de comm. zich af, of de zgn. vroegdoop nog langer kerkordelijk moet worden voorgeschreven. Ondanks de bepalingen vanaf 1574 (Dordrecht 1574 noemde zelfs met name de "affectie der ouderen, die den doop harer kinder begheeren wt te stellen ter tijdt toe dat de moeders selue haer kinderen presenteren"), en ondanks pleidooien als van Jansen (p. 255) en vele anderen heeft het dopen op de eerste zondag na de geboorte een aparte naam gekregen (vroegdoop), moet het 'verdedigd' worden, en accepteren de kerkeraden in grote delen van het land, dat de doop wordt aangevraagd tegen dat de moeder het (normale) kraambed achter de rug heeft. Het is wel aardig, als hier en daar een ambtsdrager zich aandient als voorstander van de vroegdoop, maar een wezenlijke strijd wordt er toch niet gevoerd in de kerken. Men kan merkwaardig genoeg ook niet stellen, dat de gangbare practijk voortkomt uit onverschilligheid of ondankbaarheid bij de ouders.
Uw comm. legt u ter overweging het volgende voorstel voor:
Het verbond Gods zal aan de kinderen der gelovigen met de Doop verzegeld worden, in openbare samenkomst, wanneer Gods Woord gepredikt wordt. De kerkeraden zullen er op toezien, dat de ouders met het ten doop presenteren van hun kinderen niet achteloos of onzorgvuldig wachten.
In dit voorstel ziet 'achteloos' op een uitstel uit onverschilligheid, waar vermaan op zijn plaats is; en 'onzorgvuldig' op een uitstel wegens niet aanvaardbare redenen, bij overigens oprechte ouders; daar is onderwijzing op zijn plaats.
Indien de synode dit voorstel niet aanvaardt, geeft de comm. de voorkeur aan art. 58 van depp. boven het voorstel-Cn, omdat de (kostbare) zaak van art. 56 (oud) is, dat het verbond Gods aan de kinderen met de Doop verzegeld moet worden, terwijl in het voorstel-Cn het tijdstip en de plaats van de Doop zoveel accent krijgen,. dat de zaak waar het om gaat in een bijzin achteraan terecht komt. Art. 59 wil de comm. in elk geval laten vervallen.

Artikel 62.
Het verbond Gods zal aan de kinderen der gelovigen met de Doop ( ) verzegeld worden, in openbare samenkomst, wanneer Gods Woord gepredikt wordt. De kerkeraden zullen er op toezien, dat de ouders met het ten doop presenteren van hun kinderen niet achteloos of onzorgvuldig wachten.

 

Synodebehandeling 1975

Inzake de artikelen 58 en 59 van de deputaten (= artikel 62 van de commissie) over de tijd voor de bediening van de doop aan de jonge kinderen en de presentatie door de vaders wordt na korte bespreking door de synode bij meerderheid van stemmen beslist ten gunste van de artikelen 58 en 59 van de deputaten in overeenstemming met de vigerende kerkorde.

56. Het verbond Gods zal aan de kinderen der christenen met de Doop, zo haast als men de bediening deszelven hebben kan, verzegeld worden, en dat in openbare verzameling, wanneer Gods Woord gepredikt wordt.

 

Deputatenrapport 1976

Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.

 

Deputatenrapport 1977

57. Artikel 56 (acta)

R. Een drietal kerkeraden schrijft, dat in dit artikel de zgn. vroegdoop wordt voorgeschreven. Zij merken op dat over deze zaak verschil van inzicht bestaat in de kerken en er ook wel zal blijven. Is het dan niet beter, de mogelijkheid open te houden dat in normale gevallen (bedoeld is dat het herstel van de moeder normaal verloopt) gewacht kan worden tot de moeder erbij kan zijn? Een kerkeraad stelt voor, de zinsnede 'zo haast als men de bedoening deszelven hebben kan' geheel weg te laten.
M. Depp. achten het de veiligste weg, de tijdsbepaling te laten staan. Onnodig uitstel van de doop is ook in kerken waar men wel wachten wil tot de moeder hersteld is, een kwaad dat licht kan insluipen en waartegen beter een wat forse dan helemaal geen bepaling kan bestaan. Bovendien worden hier naar de mening van depp. niet alleen de ouders aangesproken. Ook de kerkeraden mogen de doop niet uitstellen, bijv. tot een aparte 'doopzondag'.

Voorstel:

De kinderen van de gelovigen zullen de doop ontvangen als zegel van Gods verbond. Zodra dit mogelijk is zal de doop bediend worden in een eredienst waarin het Woord gepredikt wordt.

 

Commissierapport 1978

Art. 56.
Een kerkeraad stelt voor, gezien de praktijk, de tekst wat milder te redigeren; aldus: "De kerkeraden zullen erop toezien dat de ouders met het ten doop presenteren van hun kinderen niet achteloos of onzorgvuldig wachten".  Of: "zo spoedig als men de bediening ervan hebben kan zal de doop plaats vinden".
Uw commissie wijst erop dat de argumentatie bij dit kerkeraadsvoorstel geheel ontbreekt; terwijl toch de nieuw voorgestelde tekst geheel in de lijn ligt van de vigerende tekst en van de in Kampen 1975 voorlopig vastgestelde. Zie verder "bruin", pag. 68; uw commissie gaat met het daar gestelde accoord.
Een broeder vraagt of het niet gewenst is hier ook de doop van wettig geadopteerde kinderen te noemen. Het oordeel van uw commissie is 'neen': zij verwijst naar de besluiten van de g. s. Kampen 1975 met betrekking tot de doop van wettig geadopteerde kinderen; deze kinderen behoren toch tot "De kinderen van de gelovigen".
Tenslotte vraagt een kerkeraad of er misschien ook andere erediensten zijn dan die waarin Gods Woord wordt verkondigd.
Al zijn zulke erediensten er niet, uw commissie is toch blij met de redactie, door depp. voorgesteld: schoon wordt uitgedrukt de enheid tussen Woord en sacrament.

 

Synodebehandeling 1978

Over art. 56 wordt een korte discussie gehouden. Deputaten zeggen toe, de formulering nog nader te bezien (zie artikel 206 van deze Acta).

Ds. T. Dekker deelt de nieuwe lezing van art. 56 mee, welke deputaten voorstellen. Deze nieuwe lezing luidt: 'Aan de kinderen van de gelovigen zal de doop als zegel van Gods verbond zo spoedig mogelijk bediend worden in de openbare eredienst'.
De vergadering stelt art. 56 aldus vast.

 

Kerkorde 1978

Artikel 56
Bediening van de doop aan de kinderen
Aan de kinderen van de gelovigen zal de doop als zegel van Gods verbond zo spoedig mogelijk bediend worden in de openbare eredienst.