Artikel 5

 

Kerkenordening 1905/1933

Artikel IV.
De wettelijke herroeping dergenen, die tevoren in den dienst niet geweest zijn zoowel in de steden als ten platten lande, bestaat:
Ten eerste, in de verkiezing, dewelke na voorgaande gebeden geschieden zal door den kerkeraad en de diakenen, met onderhouding van de regeling, die daarvoor plaatselijk in gebruik of door den kerkeraad vastgesteld is, en van de kerkelijke ordinantie, dat alleen diegenen voor het eerst tot den dienst des Woords kunnen beroepen worden, die door de classis, waarin zij wonen, praeparatoir geëxamineerd zijn; en voorts in kerken met niet meer dan één dienaar ook met advies van de classe of van den hiertoe door de classe aangewezen consulent, waar zulks tot nog toe gebruikelijk is geweest;
ten andere, in de examinatie of onderzoeking beide der leer en des levens, dewelke staan zal bij de classis, aan welke de beroeping ter approbatie is voor te stellen, en geschieden zal ten overstaan van de gedeputeerden der particuliere synode of eenige derzelven;
ten derde, in de approbatie en goedkeuring van de lidmaten der gereformeerde gemeente van de plaats, wanneer, de naam des dienaars den tijd van veertien dagen in de kerk afgekondigd zijnde, geen hindernis daartegen komt;
ten laatste, in de openlijke bevestiging voor de gemeente, dewelke met behoorlijke stipulatiën en afvragingen, vermaningen en gebed en oplegging der handen van den dienaar, die de bevestiging doet (en van de andere dienaren, die mede tegenwoordig zijn), toegaan zal, naar het formulier daarvan zijnde.

 

Deputatenrapport 1974

Artikel 4.
Voor de toelating tot de dienst des Woords en der sacramenten van hen die dit ambt nog niet hebben bekleed, wordt vereist:
ten eerste: de beroeping, welke onder aanroeping van de naam des Heren geschieden zal door de kerkeraad en de diakenen met medewerking van de gemeente en met inachtneming van de plaatselijk vastgestelde regeling en van de bepaling dat alleen zij voor het eerst tot de dienst kunnen beroepen worden die door de classis waaronder zij ressorteren preparatoir geëxamineerd zijn; en voorts in kerken met niet meer dan één dienaar ook met advies van de door de classis aangewezen consulent;
ten tweede: de examinatie of onderzoeking, die zowel de leer als het leven betreft, welke staan zal bij de classis aan welke de beroeping ter approbatie is voor te stellen, en geschieden zal ten overstaan van de gedeputeerden der particuliere synode of enige derzelven;
ten derde: de approbatie en goedkeuring van de lidmaten der gereformeerde gemeente van de plaats, wanneer, de naam des dienaars de tijd van veertien dagen in de kerk afgekondigd zijnde, geen hindernis daartegen komt;
ten laatste: de openlijke bevestiging voor de gemeente, dewelke met behoorlijke stipulatiën en afvragingen, vermaningen en gebed en oplegging der handen toegaan zal, naar het formulier daarvan zijnde.

Toelichting:
1. Het woord 'beroeping' in de oude tekst dekt niet het geheel van  het artikel.
2. Het speciaal noemen van steden en platteland is niet meer nodig
3. De praktijk is meestal dat de gemeente een aandeel heeft in het verkiezen. Dit is in de voorgestelde tekst verwerkt als een winstpunt.
4. Alleen de consulent is genoemd, in aansluiting aan de huidige praktijk.
5. De oplegging der handen is een schriftuurlijk gegeven. De kerkrechtelijke regeling ervan blijft beperkt tot art. 4. Men kan denken aan afzondering voor het ambt van dienaar des Woords gedurende het hele leven. Ook in andere opzichten krijgt de intrede in dit ambt een zwaarder accent dan bij ouderlingen en diakenen. Bovendien stuit handoplegging bij de jaarlijkse bevestiging van vaak meer dan één ambtsdrager op liturgische bezwaren en kan dit leiden tot zinverlies.
6. Om elk hiërarchisch element te weren zijn mede tegenwoordige dienaren niet meer genoemd.

 

Commissierapport 1975

Art. 4.
Bij dit artikel zijn opmerkingen gemaakt, die enigszins taalkundig kunnen aandoen, en het nochtans niet zijn.
Toelating of beroeping: KrA heeft bezwaar tegen het voorstel van depp. Toelating is passief, reactie op de begeerte van wie tot het ambt wil komen; beroeping legt nadruk op Degene, die in het ambt stelt. De Koning der Kerk "stelt aan in de gemeente" (1 Cor. 12:26) door zijn krachtige "roeping" (Hebr. 5.4). Toelating ziet op wat mensen doen, beroeping is Gods werk. Aldus deze kr, die ook bezwaar heeft tegen het vervallen van de term "verkiezing”, daar deze aan de H.S. ontleend is (Hand. 5:6). KrH acht de keuze van depp. voor "toelating" niet gelukkig. Wat de verkiezing betreft, wil KrH verdisconteerd zien, dat niet de kerkeraad, maar de gemeente verkiest (Calvijn, Inst. IV.3.13-15; Bavinck, Geref. Dogm. IV 363v).
CIA wil niet langer onderscheiden tussen "beroepen" (predikanten) en "benoemen" (ouderl, en diakenen), maar in beide gevallen spreken van "roepen tot het ambt".
Verdere opmerkingen: KrA en FH willen de mogelijkheid behouden, dat de classis zelf advies kan geven, naast of in de plaats van de consulent.
F (alleen) wenst één kerkelijk examen i.p.v. twee.
CIM wil uitgedrukt zien, dat de handoplegging alleen geschiedt door de bevestiger. CIA wil bij élke bevestiging van ambtsdragers (en bij openbare belijdenis des geloofs), dat de dienaar óp de kansel de hand opheft bij het uitspreken van de zegenbede: een veralgemening dus van de handoplegging. Br. Huttenga te Groningen wenst, dat terzake van de plaatselijke regeling aldus wordt geformuleerd: “met inachtneming van de plaatselijke regeling, die door de Kerkeraad is vastgesteld"; zo ook in art. 5 en 20.
KRHW doet een voorstel: terwille van de vereenvoudiging en overzichtelijkheid art. 4 algemeen te maken, evenals art. 3, voor toepassing op alle ambten. In art. 5 zouden dan de overblijvende speciale bepalingen betreffende het beroepen van predikanten samengenomen kunnen worden.
Tekst van het voorstel:

Art. 4.
1. De roeping tot het vervullen van een ambt (of: van één der diensten) wordt uitgebracht, onder aanroeping van de naam des Heren, door het oordeel van de kerkeraad met de diakenen en met medewerking van de gemeente.
2. Hierbij zal in acht genomen worden de plaatselijk vastgestelde regeling, waarin dient te worden opgenomen:
a. dat de gemeenteleden in de gelegenheid gesteld worden om de aandacht te vestigen op voor het ambt geschikte personen.
b. dat de kerkeraad een dubbelgetal aan de gemeente zal voorstellen om het door haar gekozen halve deel te benoemen, of te beroepen.
c. of eventueel zoveel ambtsdragers als er nodig zijn aan do gemeente voor te stellen ter benoeming of ter beroeping.
2. De kerkeraad zal de namen van de benoemde of beroepen ambtsdragers op twee achtereenvolgende zondagen aan de gemeente voordragen, om die - tenzij er enig beletsel voorviel- na haar approbatie en goedkeuring verkregen te hebben, met openbare gebeden en stipulatiën in de dienst te bevestigen in de Dienst des Woords, met gebruikmaking van het daartoe vastgestelde formulier.

Art. 5.
Voor de beroeping tot de dienst des Woords en der sacramenten is, behalve het in art. 4 bepaalde, vereist:
1. In kerken met niet meer dan één dienaar, ook het advies van de door de classis aangewezen consulent.
2. voor de toelating van hen die dit ambt nog niet hebben bekleed:
a. inachtneming van de bepaling dat alleen zij voor het eerst tot de dienst kunnen beroepen worden, die door de classis waaronder zij ressorteren preparetoir geëxamineerd zijn;
b. de examinatie, die zowel de leer als het leven betreft, welke staan zal bij de classis aan welke de beroeping ter approbatie is voor te stellen, en geschieden zal ten overstaan van de gedeputeerden der partikuliere synode of enigen van hen;
c. handoplegging bij de bevestiging.
3. Aangaande die dienaars, die reeds in de dienst des Woords staan en tot een andere gemeente geroepen worden:
a. inachtneming van de door de generale synode vastgestelde bepalingen over de beroepbaarheid van hen, die buiten de Gereformeerde Kerken In Nederland gediend hebben en over het meer dan eenmaal beroepen van dezelfde dienaar in dezelfde vacature;
b. in alle kerken de approbatie van de classis, aan welke de beroepenen vertonen zullen goede kerkelijke attestatie van leer en leven".

Uw comm. heeft zich afgevraagd wat de zaak is van art. 4 (en annex art. 5). Aansluitend aan art. 3 regelt art. 4 de "wettelijke beroeping" of het "op wettige wijze beroepen" worden. Het gaat erover, hoe met name een a.s. predikant komt tot het moment, dat hij krachtens wettige roeping zijn ambtsdienst in de praktijk mag gaan vervullen. Het 'wettige geroepen zijn" sluit méér in, dan wat wij tegenwoordig verstaan onder het "beroepen zijn' Wie een beroep ontvangen heeft, is dáárom nog niet gerechtigd de ambtsdienst ter plaatse in de praktijk te gaan vervullen.
De betekenis van "beroeping" is in art. 4 en 5 niet helemaal gelijk. Volgens art. 4 bestaat de beroeping in vier onderdelen: Verkiezing, examinatie, approbatie en bevestiging. Dit sluit goed aan op art. 3: niemand mag de dienst des Woords betreden, dwz ambtswerk gaan doen, voordat hij de complete beroeping van art. 4 bezit.
In art. 5 is de beroeping "smaller". Ze omvat alleen de werkzaamheid van kerkeraad en gemeente op de beroepingsvergadering, daarna komen approbatie en bevestiging. In ons spraakgebruik heeft "beroeping" de beperkte betekenis uit art. 5. Daarom kunnen depp. opmerken, dat dit woord niet het geheel van art. 4 dekt, en zetten zij het op de plaats waar eerst de verkiezing stond (ongetwijfeld met de gedachte, dat bij een beroeping de gemeente altijd via van stemming wordt ingeschakeld).
Nu hebben depp. "beroeping" vervangen door "toelating'. Zonder de redenering van KrA over te nemen, acht uw comm. deze vervanging wat ongelukkig. Op grond van ons spraakgebruik is immers evenzeer te stellen, dat "toelating" niet het geheel van art. 4 dekt. Want de toelating is onder ons het (gewenste) resultaat van de examinatie, en vindt plaats door de classis ten overstaan van de depp. der P.S. Dwars door dit geheel heen speelt het onderscheid, dat er gegroeid is tussen beroepen en geroepen worden. Alle ambtsdragers worden geroepen (art. 3 nieuw); maar alleen (a.s.) predikanten worden beroepen, en dat is niet alleen een andere term: het is ook een andere zaak.
De oude bevestigingsformulieren laten de predikanten verklaren, dat zij geroepen zijn; maar de ouderlingen en diakenen dat zij beroepen zijn. Vroeger hoorde men daar blijkbaar niet het verschil in dat wij kennen. Vandaag zouden wij in beide gevallen het woord "geroepen" gebruiken. En daarnáást hebben we de term "beroepen" in een beperkte en speciale betekenis: de uitslag van de verkiezing, die in een kerkeraadsbesluit is vastgelegd, bekend maken aan de betrokkene (bij ouderlingen en diakenen spreken we dan van benoemen).
Het komt uw comm. voor, dat we het gegroeide spraakgebruik niet geforceerd moeten ombuigen, door bijv. te gaan spreken van beroepen ouderlingen of verkozen predikanten. Er zijn twéé termen, die we Inzake de predikanten ook vandaag nog gebruiken. Roepen en beroepen.
De zaak van art. 4 is nu de roeping tot het predikambt. Dat is een éénmalige roeping, die geldt voor het leven. Iemand die deze roeping heeft ontvangen, kan via beroeping elders gaan dienen, maar hij hoeft niet opnieuw beroepen te worden.
Uw comm. geeft zich hier rekenschap van wat Cn in de toelichting op zijn art. 12 heeft gesteld. Cn wil bij de bevestiging van een predikant in een volgende plaats opnieuw de handoplegging. Hij schrijft: "In feite treedt de predikant, die in een andere gemeente bevestigd wordt, opnieuw in de dienst des Woords. We geloven immers niet een "algemene zending". En ook niet in een onvernietigbaar karakter van het ambt als zodanig in de ambtsdragers. Maar wel daarin dat het dienen in het ambt gebonden is aan de beroeping van een bepaalde gemeente".
 Dit is wel in flagrante strijd met wat depp. opmerken over de handoplegging. "Men kan denken aan afzondering voor het ambt van dienaar des Woords gedurende het hele leven". Vgl. ook het begin van art.12 dat Cn onveranderd laat. K. Deddens schreef in De Reformatie (jaarg.50 nr. 39). "A.F.N.Lekkerkerker heeft er o.i. terecht op gewezen dat een bevestiging in een volgende gemeente ook niet het karakter van ordinatie, maar van introduktie draagt, zodat dan ook de oplegging der handen achterwege blijft.
Nu gaat het niet om een ‘onuitwisbaar merkteken', zoals Rome het ten aanzien van de priesterwijding stelt. Maar het gaat wel om een levenslange verbintenis, die aan totaalinzet van de persoon en van zijn arbeid vergt".
Uw comm. kan zich in deze gedachten van depp. en van Dr. K. Dedddens vinden. Cn maakt de fout, dat hij als het ware tijd en ruimte door elkaar haalt. Immers, hij ziet een roeping tot het ambt voor heel het leven (tijdsduur) onmiddellijk uitmonden in een "algemene', dwz een aan geen bepaalde plaats gebonden "zending" (een ruimtelijke bepaling). Elke consequentie in de richting van zo'n algemene zending wordt afgesneden door art. 4 KO, omdat tot de wettige roeping altijd behoort, dat men door een plaatselijke kerk beroepen is. Alleen de losgemaakte predikant (art. 11) zou hierop een uitzondering kunnen vormen, ware het niet dat bij door zijn losmaking juist zijn concrete zending heeft verloren: ook hij is geen predikant met algemene zending.
Uw comm. is van oordeel, dat de inhoud van art. 4 gedekt wordt door de term: wettige roeping. Zij is ook van oordeel; dat als onderdeel van de wettige roeping de beroeping kan worden genoemd. De verkiezing is door depp. toch voldoende ondergebracht in de term "met medewerking van de gemeente". Zou men de verkiezing weer 'hoorbaar' willen maken, door aldus te redigeren: de beroeping, die  ..... tot stand komt door verkiezing van de gemeente onder leiding van de kerkeraad, dan maakt men een interpretatie mogelijk waarbij de kerkeraad niet meer hoeft te zijn dan ordebewaarder in de vergadering van de beroepende gemeente. Wat dit betreft mag Bavinck in de gang van zijn betoog wel zeggen, dat de (uitwendige) roeping "geschiedt door de gemeente in Jezus' naam". Want hij specificeert de zaak even verder aldus: "Christus regeert in haar, en de keuze der gemeente heeft geene andere beteekenis dan dat zij de gaven opmerkt en de personen aanwijst, welke Christus voor het ambt heeft bestemd. Vandaar dat de gemeente wel kiest, maar die keuze staat onder leiding van hen die reeds in hun ambt zijn" (Geref. Dogm. 363), Het beroep op Calvijns Institutie kan niet beslissend zijn, vanwege de omstreden exegese en vertaling van de kerntekst (bij hem): Hand.14: 23 (men vergelijke Statenvertaling en vertaling NGB). Uw comm. zal u voorstellen, de aanhef van art. 4 in dezer voege te redigeren: "de wettige roeping tot de dienst van het Woord en de sacramenten ..... omvat”.
Wat betreft het advies van consulent of classis: gewezen wordt op de mogelijkheid, dat er moeilijkheden rijzen tussen kerkeraad en consulent. Voor dat geval moest het mogelijk blijven dat de classis ook rechtstreeks zelf adviseert.
Nu het gebruik algemeen is geworden (en wellicht in de KO geregeld zal worden) dat elke vacante kerk een consulent vraagt en verkrijgt van de classis, is naar het oordeel van uw comm. de betreffende passage overbodig geworden. Een kerkeraad zal toch niet naar keuze advies kunnen vragen, hetzij bij de consulent, hetzij bij de classis. Zijn eerste adviseur is de consulent. Bij geschil komt de zaak vanzelf op de classis (cf. Jansen p.20).
Ook wat betreft d. - handoplegging kan uw comm. zich vinden in het voorstel van depp. De betekenis van deze ceremonie zal wel niet "hard gemaakt" kunnen worden. Maar het is inderdaad een schriftuurlijk gegeven. Verbetering is, dat geen mede tegenwoordige dienaren meer genoemd worden. Uitdrukkelijk vast te leggen, dat alleen de bevestiger de handoplegging verricht, is niet nodig. Dit gaat bij het fungeren van de herziene KO meer en meer vanzelf spreken.

Artikel 4.
De wettige roeping tot de dienst van het Woord en de sacramenten van ben die dit ambt nog niet hebben bekleed omvat:
ten eerste: de beroeping, welke onder aanroeping van de naam des Heren geschieden zal door de kerkeraad () met medewerking van de gemeente en met inachtneming van de plaatselijk vastgestelde regeling en van de bepaling dat alleen zij voor het eerst tot de dienst kunnen beroepen worden die door de classis waaronder zij ressorteren preparatoir geëxamineerd zijn en voorts in kerken met niet meer dan één dienaar ook met advies van de door de classis aangewezen consulent
ten tweede: examinatie of onderzoeking, die zowel de leer als het leven betreft, welke staan zal bij de classis aan welke de beroeping ter approbatie is voor te stellen, en geschieden zal ten overstaan van de gedeputeerden der particuliere synode of enige derzelven;
ten derde: de approbatie en goedkeuring van de lidmaten der gereformeerde gemeente van de plaats, wanneer, de naam des dienaars de tijd van veertien dagen in de kerk afgekondigd zijnde, geen hindernis daartegen komt;
ten laatste: de openlijke bevestiging voor de gemeente, dewelke met behoorlijke stipulatiën en afvragingen, vermaningen en gebed en oplegging der handen toegaan zal, naar het formulier daarvan zijnde.

 

Synodebehandeling 1975

De door deputaten voorgestelde tekst wordt na eerste lezing door de Synode vastgesteld, waarbij het begin terminologisch wordt opengehouden.

4. De wettige roeping tot de dienst van het Woord en de sacramenten van hen, die dit ambt nog niet hebben gekleed, omvat:
ten eerste: de beroeping, welke onder aanroeping van de naam des Heren geschieden zal door de kerkeraad en de diakenen, met medewerking van de gemeente en met inachtneming van de plaatselijk vastgestelde regeling en van de bepaling, dat alleen zij voor het eerst tot de dienst kunnen beroepen worden die door de classis waaronder zij ressorteren preparatoir geëxamineerd zijn; en voorts in kerken met niet meer dan één dienaar ook met advies van de door de classis aangewezen consulent;
ten tweede: de examinatie of onderzoeking, die zowel de leer als het leven betreft, welke staan zal bij de classis aan welke de beroeping ter approbatie is voor te stellen, en geschieden zal ten overstaan van de gedeputeerden der particuliere synode of enige derzelven;
ten derde: de approbatie en goedkeuring van de lidmaten der gereformeerde gemeente van de plaats, wanneer de naam des dienaars de tijd van veertien dagen in de kerk afgekondigd zijnde, geen hindernis daartegen komt;
ten laatste: de openlijke bevestiging voor de gemeente, dewelke niet behoorlijke stipulatie en afvragingen, vermaningen en gebeden en oplegging der handen toegaan zal, naar het formulier daarvan zijnde.

 

Deputatenrapport 1976

Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.

 

Deputatenrapport 1977

5. Artikel 4 (acta)
R. a. l. Ten aanzien van de handoplegging meent één inzender dat in de redactie van de g.s. Kampen een enkelvoudige handoplegging wordt voorgeschreven. Dit wordt betreurd omdat het bij de bevestiging van missionaire dienaren des Woords zinvol wordt geacht, dat uit elk van de uitzendende ressorten één predikant aan de handoplegging deelneemt.
2. Een andere inzender mist in de voorgestelde redactie de aanduiding, wie tot handoplegging gerechtigd is: alleen de predikant of ook ouderlingen, diakenen en gemeenteleden.
b. Over de consulent staat in het vigerende artikel, dat hij hiertoe (nl. om te adviseren bij het beroepen) door de classis is aangewezen. De g.s. Kampen liet dit woordje weg. Gevraagd wordt of de omschrijving van werkzaamheden van de consulent niet tot het meest noodzakelijke beperkt moet blijven.
M. a. Depp. constateren dat de redactie van het artikel in de acta alle mogelijkheden van handoplegging open laat, hetzij enkelvoudig of meervoudig, door predikanten of door anderen.
In het formulier voor de bevestiging van missionaire dienaren des Woords wordt een enkelvoudige handoplegging geregeld. Het motief voor meervoudige handoplegging bij de bevestiging van zulke predikanten komt depp. niet sterk voor. Van uitzending door ressorten is in feite geen sprake, ook niet in het ene geval dit twee particuliere ressorten en een classis betrokken zijn bij de samenwerking met één zendende kerk. Het zijn de kerken, die samenwerken bij de vervulling van de zendingsroeping, waarbij ze zich houden aan de indeling in ressorten. Wil men de medewerking van die kerken doen uitkomen in handoplegging,dan ontstaat er een heel gedrang rondom de te bevestigen predikant.
Bovendien heeft de handoplegging niet direct te maken met de uitzending: wie reeds als predikant gediend heeft wordt voor de missionaire dienst zonder handoplegging bevestigd.
Depp. willen hier opwekken tot nuchterheid. Een missionaris wordt beroepen en bevestigt als predikant van de zendende kerk. Enkelvoudige handoplegging (als het een kandidaat is) moet voldoende geacht worden. De opmerking in R.a.2. snijdt volgens depp. wèl hout. Hier is een lacune waarin het formulier voor de bevestiging van dienaren des Woords (in onderscheiding van dat voor de missionaire dienst) niet voorziet. Het formulier vermeldt in de marge alleen ‘Handoplegging’. Aanvulling van dit formulier in overeenstemming met dat voor de missionaire dienst is een mogelijkheid waarover de synode kan beslissen. Depp. menen in hun voorstel wel een beperking te moeten maken: handoplegging door de bevestiger.
Wat de taak van de consulent betreft heeft het woordje hiertoe in art. 4 niet de beperkende betekenis die gewenst wordt. Dan zou er moeten staan: die alleen hiertoe door de classis wordt aangewezen. Depp. zullen bij het betr. artikel voorstellen de term 'bij te staan', die veel kan omvatten, te vervingen door 'met advies te dienen'.
T. 1. In het voorstel van depp. zijn de vier onderdelen in de aanhef bijeengebracht om te voorkomen, dat dit artikel vrijwel geheel uit bijzinnen zal bestaan.
2. 'De dienst van het Woord en de sacramenten' kan verkort worden tot 'de dienst des Woords', omdat hiertoe blijkens art. 16 behoort het voorgaan in de bediening van het woord en de sacramenten.
3. 'één predikantsplaats' geeft duidelijker aan wat bedoeld wordt met 'niet meer dan één dienaar': kerken die tijdelijk slechts één predikant hebben naast een of meer vacatures, vallen er niet onder.
4. De 'behoorlijke stipulatiën en afvragingen, vermaningen en gebed’ vormen een moeilijk te moderniseren stukje Nederlands. In feite worden hier formeel de onderdelen van het bevestigingsformulier aangeduid. Depp. menen dat de aanwezigheid van de door de generale synode  vastgestelde formulieren het mogelijk maakt, te volstaan met de bepaling, dat het vastgestelde formulier gebruikt dient te worden.
5. De handoplegging verdient aparte vermelding als element, waarin de hier geregelde bevestiging zich onderscheid van die in het volgende artikel, waarbij hetzelfde formulier wordt gebruikt.

Voorstel:
De wettige roeping tot de dienst des Woords van hen die het ambt van predikant nog niet hebben bekleed, omvat de beroeping, het examen, de goedkeuring van de gemeente en de bevestiging. De beroeping geschiedt onder aanroeping van de Here door de kerkeraad en de diakenen met medewerking van de gemeente en met inachtneming van de plaatselijk vastgestelde regeling. Alleen zij kunnen voor het eerst beroepen worden, die door de classis waaronder zij ressorteren preparatoir geëxamineerd zijn. In kerken met één predikantsplaats zal beroepen worden met advies van de consulent die door de classis aangewezen is.
Het examen, dat zowel de leer als het leven betreft, zal worden afgenomen door de classis die het beroep moet goedkeuren. Het zal plaats hebben ten overstaan van de deputaten van de particuliere synode of enkele van hen.
De goedkeuring van de gemeenteleden is verkregen, wanneer de naam van de beroepen predikant op twee achtereenvolgende zondagen in de kerk is afgekondigd en er geen wettig bezwaar is ingebracht.
De bevestiging zal plaatshebben in een eredienst, waarbij het daarvoor vastgestelde formulier dient gebruikt te worden, met handoplegging door de predikant die de bevestiging verricht.

 

Commissierapport 1978

Art. 5. Het oude art. 4 treffen we nu uiteraard aan als art. 5. Uw commissie acht de thans door depp. u voorgestelde redactie aanvaardbaar; zij noemt de volgende punten, waarin hetgeen nu wordt voorgesteld afwijkt van Kampen 1975. "dienst van het Woord en de sacramenten" is nu, soberder. "dienaar des Woords"; de vier onderdelen worden nu, terwille van de overzichtelijkheid, in het begin eerst opgesomd; de uitdrukking "onder aanroeping van de naam des Heren" is in de nu voorgestelde tekst terecht vereenvoudigd tot "onder aanroeping van de Here"; uw commissie denkt ook aan het feit dat eerstgenoemde uitdrukking in de Schriften speciaal aanduiding is van het houden van eredienst: Gen. 4:26; Hand. 2:21; de taalkundige vereenvoudiging van de thans voorgestelde tekst spreekt naar het oordeel van de commissie voor zichzelf; dat het examen hier niet uitdrukkelijk peremptoir" examen wordt genoemd - cf. art. 49 - is verstaanbaar: een ander examen  kan niet zijn bedoeld.
Zakelijk werd in de door "Kampen" voorlopig vastgestelde tekst geen enkele wijziging aangebracht. Toe te juichen acht uw commissie de bepaling bij de handoplegging; de argumentatie van depp. acht uw commissie overtuigend; zij maakt daarom ook met instemming melding van een suggestie van depp. in "bruin", pag. 13: "Het formulier vermeldt in de marge alleen ‘handoplegging'. Aanvulling van dit formulier in overeenstemming met dat voor de missionaire dienst is een mogelijkheid waarover de synode kan beslissen”.
Handoplegging dus alleen door de bevestiger.
Naar het oordeel van uw commissie wordt de laatste alinea van Kampen 1975 correct weergegeven In het slot van het door depp. ontworpen concept: “.....  waarbij het daarvoor vastgestelde formulier dient gebruikt te worden..”.
Tenslotte stelt uw commissie u voor in dit art., 2e al., laatste zin, te lezen i.p.v. "in kerken met één predikantsplaats", " in kerken zonder predikant in actieve dienst", dit naar analogie van art. 43.

Uit de bijlage:
5. voorgesteld wordt: "het examen dat zowel een onderzoek ..... Uw commissie verklaart zich tegen dit voorstel; elk examen is toch een onderzoek.

 

Synodebehandeling 1978

Bij de bespreking van art. 5 dient dr. K. Deddens het amendement in, om in plaats van 'op twee achtereenvolgende zondagen in de kerk is afgekondigd' te lezen: 'tweemaal aan de gemeente is bekendgemaakt'.
Ds. A.P. van Dijk dient het amendement in, om in plaats van het woord 'examen' te lezen 'onderzoek'. Beide amendementen worden verworpen. Nadat deputaten een wijziging van commissie II hebben overgenomen, wordt art. 5 conform het concept van deputaten aanvaard.

 

Kerkorde 1978

Artikel 5
Roeping tot de dienst des Woords
De wettige roeping tot de dienst des Woords van hen die het ambt van predikant nog niet hebben bekleed, omvat de beroeping, het examen, de goedkeuring van de gemeente en de bevestiging.
De beroeping geschiedt onder aanroeping van de Here door de kerkeraad en de diakenen met medewerking van de gemeente en met inachtneming van de plaatselijk vastgestelde regeling. Alleen zij kunnen voor het eerst beroepen worden, die door de classis waaronder zij ressorteren, preparatoir geëxamineerd zijn. In kerken zonder predikant in actieve dienst zal beroepen worden met advies van de consulent die door de classis aangewezen is.
Het examen, dat zowel de leer als het leven betreft, zal worden afgenomen door de classis die het beroep moet goedkeuren. Het zal plaatshebben ten overstaan van de deputaten van de paticuliere synode of enkele van hen.
De goedkeuring van de gemeenteleden is verkregen, wanneer de naam van de beroepen predikant op twee achtereenvolgende zondagen in de kerk is afgekondigd en er geen wettig bezwaar is ingebracht.
De bevestiging zal plaatshebben in een eredienst, waarbij het daarvoor vastgestelde formulier dient gebruikt te worden, met handoplegging door de predikant die de bevestiging verricht.