Artikel 42

 

Kerkenordening 1905/1933

Artikel XLII.

Waar in eene kerk meer predikanten zijn dan één, zullen ook zij, die niet volgens het voorgaande artikel afgevaardigd zijn, in de classis mogen verschijnen en adviseerende stem hebben.

 

Deputatenrapport 1974

Zie artikel 43.

 

Commissierapport 1975

Zie voor de toelichting artikel 43.

Artikel 47.
Waar in een kerk meer predikanten zijn dan één, zullen ook zij die niet volgens het voorgaande artikel afgevaardigd zullen zijn, in de classis mogen verschijnen en adviserende stem hebben.

 

Synodebehandeling 1975

De commissie stelt in haar artikel 47, in overeenstemming met artikel 42 van de vigerende kerkorde, voor om de predikanten van een gemeente, die meer dan één predikant hebben, die niet ter classis afgevaardigd zijn, adviserende stem ter classis te verlenen. Deputaten stellen voor dit artikel te laten vervallen in de vigerende kerkorde. Bij een proefstemming blijkt ter synode zulk een gebrek aan eenparigheid, dat besloten wordt deze zaak ook ter nader advies aan het nieuwe deputaatschap over te geven.

 

Deputatenrapport 1976

9. ARTIKEL 42 Vigerende Kerkorde.
Depp. g.s. Hattem stelden voor, dit artikel te doen vervallen. Aangezien heel wat stemmen opgingen om het te handhaven kregen depp. deze zaak opnieuw te bezien.
De zaak in geding is de aanwezigheid van niet afgevaardigde predikanten ter classis en hun bevoegdheid aldaar.
In de historie is de classisvergadering aanvankelijk een aangelegenheid geweest van voornamelijk predikanten. De franse kerkorde van 1559 bepaalde, dat de dienaren een of meer ouderlingen of diakenen van hun kerken mee moesten brengen. Blijkbaar gingen de gedachten zich meer bewegen in de richting van afvaardiging en vertegenwoordiging van de kerken.
In de nederlandse kerken werden de predikanten wellicht ook beschouwd als vertegenwoordigend hun kerken, maar ze kwamen meer naar voren als de gezamenlijke dienaars van hun classis. Zo bepaalde Dordrecht 1574 X slot: "Sullen doch de Dienaers van allen Classen ghehouden sijn bij een te comen telcken datse om eenighe nootsaecken beroepen worden". Vgl. Emden 1571, "Eenige Statuten van de Classische Verzamelingen" art. 1 en 2.
Dordrecht 1578 legde het accent op de afvaardiging en verbond daaraan de keurstem: "Wt een yeghelicke ghemeynte sal een Dienaer des woordts met een Ouderlinck op de classicale versamelinghe verschijnen. Ende hoewel alle Dienaers dier classe, als oock alle Ouderlinghen der plaetse  daer de versamelinghe ghehouden wordt in den classen moghen koemen, soo en sullen nochtans niet meer dan twee van de kerckenraet daertoe vercoren wt een yeghelicke ghemeynte kuerstemmen hebben" (art. 27).
Middelburg 1581 en Den Haag 1586 regelden alleen de afvaardiging en de keurstem (resp. art. XXV/XXX en XXI/XXXvIII), waarbij de mogelijkheden van 1578 uiteraard van kracht bleven.
Practijk werd dat alle predikanten in de classisvergadering aanwezig waren en meespraken. "De nood der tijden drong er toe. Op schier iedere classe moesten gewichtige besluiten genomen, regelingen getroffen, en critiek op de korte predicatie van onervaren en slecht gevormde predikanten geoefend worden" (Korte Verklaring van de K.O., Joh. Jansen p. 192).
Meningsverschil rees alleen over de beperking van het stemrecht tot de afgevaardigde predikanten. Bouwman (Geref. Kerkrecht II p. 137) meldt dat op de synode van Tholen 1602 twee tegengestelde rapporten dienden. Het ene verdedigde de reeds geldende bepaling, dat elke kerk slechts één predikant en één ouderling met keurstem kon afvaardigen, omdat in feite de kerkeraden de leden waren van de classisvergadering. Het andere beschouwde de predikanten als "lidmaten der classis" (zij ondertekenden immers ter clássis de belijdenis) en verdedigde, dat zij daarom zitting behoorden te hebben met beslissende stem.
Nadat hier en daar enkele compromis besluiten gevallen waren bracht de nationale synode van Dordrecht 1618/1619 de zaak tot een beslissing ten gunste van de stemlustige predikanten: "Daer in een plaetse meer Predicanten sijn als een, sullen die altesamen in de Classe moghen verschijnen ende keurstemmen hebben, ten ware in saken, die hare persoonen ofte Kercken int bysonder aengaen"(art. XLII).
Utrecht 1905 redigeerde het huidige artikel: geen keurstem meer voor niet-afgevaardigde predikanten, maar oudergewoonte wèl de adviserende bevoegdheid.
Bouwman (a.w. II p. 139) toont zich met deze situatie ingenomen: "Het is voorzeker wenschelijk, dat al de predikanten geregeld op de classisvergadering verschijnen, en deze dienen met hun advies. De beslissende stem kan aan de predikanten, die niet afgevaardigd zijn, niet worden verleend, maar desniettemin blijven de predikanten, die geen keurstem bezitten, grooten invloed oefenen op de vergadering. Een persoon kan door zijn woord veel grooter invloed uitoefenen, dan hij door een stem zou vermogen te doen".
Juist op dit punt werd in het rapport, dat diende ter g.s. Kampen, bezwaar aangetekend. Daarin werden drie argumenten aangevoerd om art. 42 te laten vervallen en dus geen niet-afgevaardigde predikanten meer toe te laten tot de classisvergaderingen met adviserende stem, namelijk:
a. in vergelijking met de ouderlingen wordt aan de predikanten een grotere plaats toegekend;
b. het betreft de grotere kerken;
c. de classis is vrij advies te vragen aan wie zij wil.
Depp. moesten zich nader beraden over de implicaties van een en ander. Het derde argument, hoe waar ook, kan in zichzelf de doorslag niet geven. De beide argumenten onder a. en b. komen overeen met wat eertijds in de "strijd" om de keurstem een rol speelde: de evt. overheersing van ouderlingen door predikanten en van kleine kerken door grotere.
De vraag is wat een "grotere plaats" hier inhoudt.
Als het gaat over stemmingen, dan houdt een grotere plaats onvermijdelijk een groter aandeel bij de beslissing in. Overstemming en overheersing komen dan duidelijk in zicht. Gaat het over de besprekingen, dan oefent men wel invloed (om de term van Bouwman te gebruiken) maar die invloed is toch van andere aard dan bij het stemmen. De invloed via discussie is, als het goed is, gebaseerd op kundigheid en argumentatie. Het is de vraag, of een groter aandeel in de discussie direct samenhangt met een groter áántal predikanten, het is ook de vraag of hun invloed toeneemt evenredig met hun aantal. De relatie: aantal stemmen - beslissing is duidelijk. De relatie: aantal sprekers - beslissing is ondoorzichtig.
Ook lijkt het minder juist de predikanten als groep tegenover de ouderlingen te stellen, als zouden de predikanten een gezamenlijke invloed uitoefenen naast of tegenover die van de gezamenlijke ouderlingen.
Als overheersing via de keurstem uitgesloten is, achten depp. het toch wel zinvol, bij de advisering zoveel mogelijk ervaren raadgevers te betrekken.
Als argument voor de handhaving van art. 42 is aangevoerd de continuïteit in de arbeid van de opeenvolgende classisvergaderingen. Principiële continuïteit wordt bereikt doordat de vergaderingen zich trouw houden aan confessie, kerkorde en classicale regelingen. Practisch wordt continuïteit bevorderd, wanneer althans de predikanten uit elke kerk telkens aanwezig zijn. Elementen, die vanuit een kerk in discussies zijn aangedragen, kunnen licht over het hoofd worden gezien als bij de behandeling van een soortgelijke zaak zowel de predikant als de ouderling van die kerk anderen zijn dan tevoren.
Een argument uit de kerken was: niet afgevaardigde predikanten moeten zitting kunnen hebben in het moderamen. Dit heeft als practisch argument inderdaad enige kracht. Organisatorisch loopt alles eenvoudiger, wanneer de predikanten in alfabetische volgorde door het moderamen rouleren. Het wordt ingewikkelder wanneer telkens bedacht moet worden, dat een of meer predikanten er de volgende vergadering niet zullen zijn. De scriba van een vergadering zal in voorkomende gevallen niet op de volgende aanwezig zijn om zijn notulen toe te lichten.

De samenvatting kan als volgt worden opgemaakt:

tegen handhaving van art. 42:
a. grotere inbreng bij de discussies mogelijk van predikanten boven ouderlingen;
b. grotere inbreng bij de discussies mogelijk vanuit grotere kerken boven kleine.

vóór handhaving van art. 42:
a. het is niet bewezen dat "groter" op het gebied van niet-beslissend meespreken hetzelfde is als "te groot";
b. het is niet bewezen dat een groter aantal sprekers meer invloed betekent bij een te nemen beslissing;
c. elke kerk heeft niet meer dan twee stemgerechtigde afgevaardigden;
d. de kundigheid en ervaring van alle bij het classicaal gebeuren betrokken predikanten kan gebruikt worden;
e. de continuïteit in de arbeid wordt bevorderd;
f. de afwisseling in het moderamen verloopt organisatorisch eenvoudiger.

Depp. concluderen dat het tégen niet van voldoende gewicht is om tot opheffing van dit artikel over te gaan. Zij stellen voor art. 42 aldus te doen luiden:

Waar in een kerk meer predikanten zijn dan één, zullen ook zij die niet volgens het voorafgaande artikel afgevaardigd zijn in de classis aanwezig kunnen zijn en adviserende stem hebben.

 

Deputatenrapport 1977

44. Artikel 42 (rapport-1976, p. 18-21)

R.a. Waarom predikanten wel en ouderlingen niet?
Dat is de vraag in een aantal reacties op het voorstel, artikel 42 te handhaven.
Een inzender citeert uit de dissertatie van S. G. Huh, dat het ouderlingenambt 'oorspronkelijk niet als een hulpdienst voor de dienaren des Woords is ingesteld, maar als een ambt dat ten volle recht voor de leiding en de regering van de gemeente bezit'; zelf voegt hij eraan toe dat de predikanten alleen maar onderscheiden zijn van de ouderlingen door het recht van de bediening van Woord en sacramenten. Zijn conclusie is: art. 42 moet vervallen óf ook de ouderlingen moeten erin genoemd worden. Aangezien het laatste onpractisch is, blijft het eerste over.
b. Enkele inzenders blijven beducht voor een dominerende inbreng van de grotere kerken boven de kleinere en van predikanten boven ouderlingen.
Er is sprake van dominokratie en van een 'clericaal trekje' (S. G. Huh).
Een kerkeraad meent dat grotere invloed op een beslissing via een groter aantal sprekers, door depp. niet bewezen geacht, toch wel aantoonbaar is. Als bij grote zaken de spreektijd gerantsoeneerd wordt, leidt een groter aantal predikanten-sprekers gemakkelijker tot overwicht. Ook deze kerkeraad komt tot de conclusie: òf art. 42 moet vervallen, òf ook de ouderlingen moeten met adviserende stem aanwezig kunnen zijn.
In dezelfde geest schrijven kerkeraden, dat er niet alleen predikanten, maar ook ouderlingen zijn die over kundigheid en ervaring beschikken, en dat de continuïteit in de arbeid ook kan worden bevorderd door niet-afgevaardigde ouderlingen met adviserende stem aanwezig te doen zijn.
c. Een kerkeraad is het wel eens met art. 42, maar vindt dat de niet-afgevaardigde predikanten niet in het moderamen een functie mogen hebben. Een praeses bijv. moet de 'actie regeren', dus voorstellen kunnen doen, en op die manier wordt men op een verkapte manier toch lid van de vergadering.
d. Een kerkeraad meen dat het karakter van een meerdere vergadering niet toelaat, dat anderen dan afgevaardigden er een plaats ontvangen.
e. Sommigen zien in art. 42 een beknotting van de classis in haar vrijheid, zich te laten adviseren door wie zij wil. Een kerkeraad doet het voorstel, in art. 42 voortaan te bepalen: 'Het staat iedere classis vrij om in alle gevallen waarin dat gewenst wordt, adviseurs aan te trekken'.
f. Een kerkeraad pleit voor de mogelijkheid dat niet-afgevaardigde ouderlingen bij de clasisvergadering
aanwezig kunnen zijn. Bij ingrijpende zaken moet vaak in een voortgezette of volgende classis gehandeld worden. Komt er dan een andere afgevaardigde, of een sedundus, dan is hij niet op de hoogte van de discussies, maar moet wel mee beslissen. Het verzoek is, artikel 42 zo te redigeren dat zij die in de kerken van de classis als ouderlingen dienen, het recht hebben in de classis aanwezig te zijn (al of niet met adviserende stem) evenals de niet-afgevaardigde predikanten.
g. Voorstel, een bepaling op te nemen over comité-zittingen.
De zenders van de afgevaardigden, aan wie zij rapport moeten uitbrengen, behoren niet van aanwezigheid bij comité-zittingen te worden uitgesloten. Hetzelfde geldt van secundi-afgevaardigden naar de andere meerdere vergaderingen. Het voorstel is: 'Wanneer de vergadering in comité bijeen is zullen 1) in de classis predikanten, die volgens art. 42 in de vergadering mogen verschijnen en ook ouderlingen, die niet volgens de vorige artikelen afgevaardigd zijn - 2) en in meerdere vergaderingen de secundi-afgevaardigden aanwezig mogen zijn'.
h. Enkele reacties worden ditmaal vermeld, die positief zijn, omdat elementen worden genoemd die depp. in hun rapport niet hadden.
1.  Opheffing van art. 42 zou nadelig zijn voor grotere kerken. Kleine kerkeraden hebben het voordeel, dat de ouderlingen bij de classicale arbeid betrokken zijn en daarin ervaren worden. In de kerkeraad die deze reactie inzendt, komen de meeste ouderlingen tijdens hun vierjarige dienstperiode niet aan de beurt voor afvaardiging. Als men hetzelfde rouleersysteem nu strak invoert voor predikanten, dan is er in grote kerken niemand meer zonder onderbreking bij deze arbeid betrokken, wat schadelijk is voor de beleving van het kerkverband.
2.  Een kerkeraad schrijft dat het enige goede argument voor art. 42 is, dat de betrokken predikanten zitting nemen namens hun leraarschap. Dat is hun persoonlijk ambt en heeft dus niet te maken met bijv. grotere kerken. Op die grond kunnen immers ook hoogleraren als adviseurs optreden ter generale synode.
M. a.  Depp. hebben gerapporteerd tegen de achtergrond dat het hier ging, niet om de vorming van een nieuwe regel, maar om het evt. wegnemen van een bestaande. Zij hebben de over en weer gebruikte argumenten verzameld en tegen elkaar afgewogen. Niet elk argument werd van hetzelfde gewicht bevonden, maar de schaal sloeg toch door ten gunste van handhaving. Nergens is gesteld dat predikanten meer rechten behoren te hebben in de leiding van de kerken dan de ouderlingen.
Wil men vanuit dit dilemma discussiëren over art. 42, dan komt men onvermijdelijk tot de vraag 'waarom de één wel, de ander niet' en tot de stelling 'of niemand, óf ook ouderlingen'. Depp. menen dat het geen gezond uitgangspunt is, de zaken zo te willen regelen dat predikanten en ouderlingen elkaar in evenwicht houden, in getal, in rechten, in spreektijd enz. De ouderlingen en de predikanten vormen geen twee belangengroepen, die elk hun vertegenwoordiging moeten hebben volgens de formule van absolute gelijkheid. Depp. hebben niet gevonden dat dit het stramien was, waarop de afvaardigingsregel 'een predikant en een ouderling',  'twee predikanten en twee ouderlingen' geborduurd werd.
Wanneer er moeiten zijn in de kerken is de practijk niet, dat de predikanten één lijn trekken tegenover de ouderlingen en omgekeerd. De scheidslijnen lopen dan meest tussen de afvaardigingen, een enkele keer daar doorheen.
Als alles goed is op het kerkerf, wordt er niet touw-getrokken tussen afvaardigingen en evenmin tussen ouderlingen en predikanten. Het gaat dan om de meest vruchtbare vorm van beraad ten dienste van de kerkelijke samenleving.
b. Dominokratie en clericalisme zijn geen juiste woorden in dit verband. Art. 42 verhindert, dat de predikanten als groep tot heersen kunnen komen: alleen de afgevaardigden hebben stemrecht.
Wanneer de spreektijd gerantsoeneerd wordt kan vanuit een kerk met meer predikanten vaker het woord gevoerd worden. Aangenomen dat èn de afgevaardigde predikant èn de ouderlingen voor hun taak berekend zijn, zal niet de frequentie of de lengte, maar het gehalte van het gesprokene de doorslag moeten geven. Het feit dat er kundige en ervaren ouderlingen zijn doet niets af aan het andere feit, dat de kerken een opleiding tot de dienst des Woords in stand houden om predikanten te ontvangen die meer dan anderen geschoold zijn in de uitleg van de Schriften, de bestrijding van dwalingen en de toepassing van het kerkrecht. De vrees voor dominokratie moet er niet toe leiden, dat de kerken het in hun predikanten aanwezig arsenaal niet zo goed mogelijk gebruiken. Dit speelt met name in de classisvergaderingen een belangrijke rol. Dan speelt het samenleven van de kerken zich in feite af in onderlinge hulp en op elkaar toezien. Daar worden de kandidaten toegelaten tot de kansels, daar wordt ook het advies gegeven tot voortgaande tucht over leden en ambtsdragers.
Dit alles betekent niet dat depp. enige materieel bezwaar zouden hebben, de niet-afgevaardigde ouderlingen in de classis toe te laten met adviserende stem. Alleen menen zij dat men dan gevaar loopt in het boven afgewezen dilemma te treden en bovendien het doel van het adviseurschap voorbijschiet.
c. De niet-afgevaardigde predikanten kunnen in het moderamen mee rouleren. Depp. hebben dit getaxeerd als een practisch argument, dat als zodanig enige kracht heft. Meer niet. Het verbieden van deze mogelijkheid is h.i. echter niet erg zinvol. Wie zo als praeses optreedt heeft zich te houden aan zijn kerkrechtelijke positie. Als praeses kan hij een voorstel doen voor de goede orde of tot afronding van een discussie, maar hij dient geen materiële voorstellen of amendementen in en blijft buiten stemming.
d. Het karakter van een meerdere vergadering brengt mee, dat niet-afgevaardigden nooit een plaats als afgevaardigden kunnen krijgen. Deputaten en adviseurs kunnen door elke vergadering ontvangen en aangehoord worden.
e. In R. e. wordt naar het oordeel van depp. een open deur geforceerd. Art. 42 bepaalt niet, dat alléén de niet-afgevaardigde predikanten uit het ressort als adviseur kunnen optreden.
f/g. Tot de openbare zittingen van de kerkelijke vergaderingen hebben kerkleden als toehoorders toegang.
Voor comitézittingen  hebben classicale ressorten veelal de regel dat ouderlingen uit de classis erbij mogen blijven. Er kunnen echter weleens redenen zijn in de aard van een zaak, om het comité strikt te houden. De gedachte dat de afgevaardigden ter classis aan hun zenders rapport moeten doen, ook van comité-zaken, doet niet geheel recht aan de taak van de meerdere vergadering als appèl-instantie. Het kan zijn dat een comité-zaak, die diep ingrijpt in het leven van leden in een van de kerken, wettig op het agendum van de classis staat, maar niet geschikt is voor rapportage in alle kerkeraden.
Voor de synoden geldt evenzeer, dat de vergadering moet kunnen beslissen over de aard van het comité. Depp. menen dan ook hiervoor geen algemene bepaling te moeten voorstellen.
h. De argumentatie onder R. h. 1. heeft naar het oordeel van depp. versterkende kracht. Het argument onder R. h. 2. kunnen depp. zo niet overnemen.

voorstel:
Als aan een kerk twee of meer predikanten zijn verbonden, mogen zij die niet volgens het voorgaande artikel werden afgevaardigd, in de classicale vergadering aanwezig zijn, waar ze een adviserende stem hebben.

 

Commissierapport 1978

Artikel 42.
Opvallend is dat uit geen enkele grote gemeente met meer dan één dienaar des Woords critiek is gekomen op de handhaving van art. 42. zoals het nu door depp. wordt voorgesteld.
Toen depp., benoemd door de g. s. van Hattem, voorstelden dit artikel te doen vervallen, kwam er veel protest los, niet uit de kleine kerken.
Thans is het verzet weer niet van de lucht; alleen, het komt uit een heel andere hoek …
De commissie meent dat depp. op verantwoorde wijze de handhaving van het oude art. 42 verdedigden.
Zij schrijven onder meer: "Nergens is gesteld dat predikanten meer rechten behoren te hebben in de leiding van de kerken dan de ouderlingen". "De ouderlingen en de predikanten vormen geen twee belangengroepen, die elk hun vertegenwoordiging moeten hebben volgens de formule van absolute gelijkheid".
"Het gaat ….. om de meest vruchtbare vorm van beraad".
"….. zal niet de frequentie of de lengte, maar het gehalte van het gesprokene de doorslag geven".
"….. het feit dat de kerken een opleiding tot de dienst des Woords in stand houden om predikanten te ontvangen die meer dan anderen geschoold zijn in de uitleg van de Schriften, de bestrijding van dwalingen en de toepassing van het kerkrecht".
Uw commissie is van mening dat depp. terecht pleiten voor handhaving van het in art. 42 bepaalde.
Een broeder schrijft uitvoerig n.a.v. het door depp. voorgestelde. Hij merkt op dat depp. blijkbaar uit het oog hebben verloren dat aan sommige predikanten een recht wordt verleend, dat aan andere predikanten en aan ouderlingen  wordt ontzegd. Bovendien wordt volgens deze br., aan grotere kerken, in strijd met art. 83 nieuw, een belangrijker plaats toegekend dan aan kleinere. Net als deze broeder stelt een kerkeraad voor dit artikel geheel te laten vervallen!
Hij brengt vier overwegingen naar voren:
1. waarom kundige, niet afgevaardigde ouderlingen, niet hetzelfde recht toegekend?
2. depp. ad art. 49 zijn er toch ook?
3. niet afgevaardigde predikanten kunnen  in het moderamen komen naar art. 42 en zo leiding geven aan een vergadering zonder dat zij daartoe enige rechtsgrond bezitten;
4. het streven naar continuïteit door de aanwezigheid van predikanten pleit minstens even sterk voor de aanwezigheid van niet afgevaardigde ouderlingen.
Bovendien, aldus boven bedoelde broeder, hebben in de loop van de kerkgeschiedenis wijze ouderlingen de dwaasheid van knappe theologen herhaaldelijk ontmaskerd en weerstaan.
Naar aanleiding van de zoëven genoemde overwegingen merkt uw commissie op:
1. uw commissie wijst met instemming op het door depp. geschrevene in "bruin", pag. 60-62, waar depp. de nu naar voren gebrachte bezwaren reeds hebben besproken;
2. in een geref. K.O. zijn nooit bij voorbaat alle mogelijke zonden en misstanden uit te bannen;
in een naar de normen van Gods Woord en de K.O. levende classicale gemeenschap wordt met de handhaving van art. 42 niet tekort gedaan aan hetgeen is overeengekomen in art. 83.

 

Synodebehandeling 1978

zie artikel 37

 

Kerkorde 1978

Artikel 42
Niet afgevaardigde predikanten in de classis
Als aan een kerk twee of meer predikanten zijn verbonden, mogen zij niet volgens het voorgaande artikel worden afgevaardigd, in de classicale vergadering aanwezig zijn, waar ze een adviserende stem hebben.