Artikel 22

 

Kerkenordening 1905/1933

Artikel XXV.
Der diakenen eigen ambt is, de aalmoezen en andere armengoederen naarstiglijk te verzamelen, en die getrouwelijk en vlijtiglijk, naar den eisch der behoeftigen, beide der ingezetenen en vreemden, met gemeen advies uit te deelen, de benauwden te bezoeken en te vertroosten, en wel toe te zien, dat de aalmoezen niet misbruikt worden; waarvan zij rekening zullen doen in den kerkeraad, en ook (zoo iemand daar bij wil zijn) voor de gemeente, op zulken tijd als de kerkeraad het goedvinden zal.

 

Deputatenrapport 1974

Artikel 22.
Taak van de diakenen
De taak van de diakenen is de gaven en andere goederen voor de behoeftigen ijverig te verzamelen, en die getrouw en vlijtig, naar de eis der behoeftigen, beide der ingezetenen en vreemden, met gemeenschappelijk advies uit te delen, de benauwden te bezoeken en te vertroosten, en wel toe te zien, dat de gaven niet misbruikt worden.

Toelichting:
1. Dit is art. 25 (oud), enigszins gewijzigd. Het slot is weggelaten in verband met art. 42 (nieuw).
2. Wanneer de synode het ontwerp van een nieuw formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen aanvaardt, kan de taakomschrijving in dit artikel daaraan worden aangepast.

 

Commissierapport 1975

Art. 22. Depp. laten het slot van art. 25 (oud) weg, omdat zij het overbrengen naar art. 42.
De uitdrukking “met gemeenschappelijk advies” kan volgens diverse inzenders niet blijven staan. PSGr wil: “na behoorlijke besluitvorming”. FH: “in gemeenschappelijk overleg”. Nog een formuleringskwestie: t.a.v. de gaven stellen FH voor: “de gaven in geld en goederen”.
CIM acht het onderscheid ingezetenen-vreemden verouderd, in het licht van de historische toelichting bij Jansen (p.116).
CI Kampen stelt voor, ook te noemen: de immateriële hulp aan behoeftigen, gezinszorg voor de bejaarden, zorg voor geestelijk en lichamelijk gehandicapten. Uw comm. is niet voor een dergelijke rubricering. Volledigheid wordt niet bereikt en moet ook niet nagestreefd worden.
KRA stelt een zaak aan de orde met een algemeen nevenaspect. “Gedurende nu bijna driekwart eeuw is van tijd tot tijd in onze generale synoden ter sprake gebracht een incidentele wijziging van bepaalde artikelen van de kerkenordening. Zo werd b.v. in 1911 (Acta art.32) voorgesteld, het onderhavige artikel 25 (oud) te wijzigen door toevoeging van de bepaling, dat ook de duurzame verzorging van minderjarigen tot de diakonale taak zou behoren. De juistheid van de opmerking … werd wel erkend; maar men voelde er niet voor, om déze reden de kerkenordening incidenteel te wijzigen. Men meende dat de noodzaak van dergelijke kerordelijke wijziging zou kunnen worden ondervangen door in de notulen van de kerk vast te leggen, dat de diakenen ook tot taak hebben de duurzame verzorging van minderjarigen. Nu thans evenwel geen sprake meer is van incidentele, maar wel van generale herziening van de kerenordening, behoort derhalve wel de vraag onder het oog te worden gezien, of, althans voor wat betreft het onderhavige artikel, óók de in 1911 beoogde aanvulling moet worden aangebracht. Deputaten hebben evenwel dit punt niet onder de aandacht van de kerken gebracht in hun rapport. Trouwens, ook in andere gevallen gingen generale synoden niet tot incidentele wijziging over. Waarom hebben deputaten niet op ál dergelijke gevallen geattendeerd, om dan al de betreffende punten in hun overwegingen te betrekken en dienaangaande, gemotiveerd, hun oordeel te geven? ‘
De opdracht van depp. was, van advies te dienen inzake de vraag in welke opzichten en in welke zin de huidige kerkorde materiëel veranderd, vermeerderd of verminderd behoort te worden. Uiteraard naar hun oordeel. In het kader van deze arbeid kan depp. niet kwalijk genomen worden, dat zij ook alle door hen niet relevant geachte wijzigingsvoorstellen uit het verleden niet de revue hebben laten passeren. Informatie bij depp. bracht aan het licht, dat zij zich wel rekenschap hebben gegeven van de historie bij de diverse artikelen, gelijk ook hier en daar blijkt in hun rapport, maar dat zij alleen het in hun ogen relevante hebben opgevoerd, waarbij zij niet pretenderen dat geen enkel geval aan hun aandacht kan zijn ontsnapt.
In het door KRA aan de orde gestelde geval acht uw comm. een invoeging, als voorgesteld in 1911, niet relevant. Volgens het Burgerlijk Wetboed, art. 302 lid 1 kan de rechter voogdij opdragen aan een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging, stichting of instelling van weldadigheid, die aan daartoe bij de Beginselenwet voor de kinderbescherming gestelde eisen voldoet. Hierom ging het in 1911; men wilde het mogelijk maken, dat de diakonieën konden optreden als instelling van weldadigheid,die ook in aanmerking kon komen om de voogdij over bepaalde kinderen te ontvangen. Een van de voorwaarden was destijds, dat haar reglementen duurzame verzorging van minderjarigen voorschreven. De Beginselenwet voor de kinderbescherming van 9 nov. 1961 (art.3) bevat nog steeds deze eis. Maar ze bevat voorts een aantal verdere eisen, o.a. deze: de instelling moet “blijkens schriftelijke, door Onze Minister aanvaarde, verklaring van haar bestuur zich onderwerpen aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden betreffende het aan de instelling verbonden personeel, de inrichting van de administratie, het toezicht op de minderjarigen, hun geestelijke en lichamelijke gezondheid, hun opleiding en hun plaatsing in pleeggezinnen, inrichtingen en tehuizen.”
De nadere regelingen zijn dan te vinden in art.13-42 van het Uitvoeringsbesluit Kinderbescherming van 25 juli 1964.
Enkele sprekende bepalingen zijn:
“Art.16.1.De instelling behoort zodanig te zijn toegerust, dat een doeltreffende uitoefening van haar taak is verzekerd.
2.Zij dient in voldoende mate de beschikking te hebben over personeel”.
“Art.19. 1.Het personeel moet door opleiding, deskundigheid en persoonlijke geschiktheid voldoende bekwaam zijn voor de hem opgedragen taken.
2.Aan de verdere opleiding en bijscholing van het personeel, in het bijzonder aan de paedagogische vorming, dient voortdurend aandacht te worden geschonken”.
“Art.30.3.Zij houdt een behoorlijk en geregeld toezicht op de pupillen en op de aan hen bestede zorg”.
Er zou nog veel meer te citeren zijn, maar uw comm. meent, dat hier materiaal genoeg is om te zien, dat een plaatselijke ‘diakonie’ niet in staat is, om aan déze voorwaarden te voldoen. Zouden verschillende ‘diakonieën’ zich verbinden tot een stichting, dan zou in háár staturen de bepaling inzake de duurzame verzorging van minderjarigen moeten staan. Overigens is het uw vergadering allicht reeds duidelijk geworden, op welke wijze in onze tijd binnen de kerken aan deze zaak aandacht gegeven is.
De stichting Gereformeerde Kinderbescherming is niet voor niets in het leven geroepen.
De formuleringskwesties wil uw comm. overlaten aan een deputaatschap voor taalkundige herziening, hoewel hier ook enige materiële waarde aan moet worden toegekend.
Het noemen van de ingezetenen en vreemden, door CIM terecht gekriticeerd, kan achterwege blijven mede gezien de in art.83 (nieuw) toegepaste wijziging.

Artikel 23.
De taak van de diakenen is, behalve hetgeen dat boven in artikel 16 gezegd is hun met de dienaren des Woords en de ouderlingen gemeen te zijn, de gaven en andere goederen voor de behoeftigen ijverig te verzamelen, en die getrouw en vlijtig, naar de eis der behoeftigen met gemeenschappelijk advies uit te delen, de benauwden te bezoeken en te vertroosten en wel toe te zien, dat de gaven niet misbruikt worden.

 

Synodebehandeling 1975

De synode stelt dit artikel direct na eerste lezing vast. Zij gaat uit van de tekst van de commissie.

De taak van de diakenen is de gaven en andere goederen voor de behoeftigen ijverig te verzamelen, en die getrouw en vlijtig, naar de eis der behoeftigen, beide der ingezetenen en vreemden, met gemeenschappelijk advies uit te delen, de benauwden te bezoeken en te vertroosten, en wel toe te zien, dat de gaven niet misbruikt worden.

 

Deputatenrapport 1976

3. Artikel 23 (oud 26) annex Artikel 22 (oud 25).

Depp. zijn genoodzaakt van art. 23 (contact der diakenen) terug te grijpen op art.22 (taak der diakenen). Depp. g.s. Hattem hadden ter vervanging van het oude art. 26 een art. 23 voorgesteld dat aldus luidde:

De diakenen zullen, indien nodig en mogelijk, ter wille van de goede voortgang van hun werk contact oefenen met instellingen voor maatschappelijk werk.
Ter g.s. Kampen bleek de bedoeling van dit voorgestelde artikel niet doorzichtig. Uit de kerken waren vragen gekomen over het concrete doel van de voorgestelde contactoefening. Het oude art.26 wilde vooral een “dubbele bedeling” voorkomen en de vraag werd gesteld of dit ook het doel van het nieuwe artikel was. Zo niet, dan wilden enkele kerkeraden liever het oude artikel handhaven, of, als dat geen zin zou hebben, het geheel laten vervallen.

Deputaten zijn van mening, dat met “voorkomen van dubbele bedeling” het doel van art.26 (oud) al te negatief is weergegeven. Het was wel een duidelijk aspect van de zaak, maar art.26 was toch positief geformuleerd: “teneinde de aalmoezen te beter uitgedeeld mogen worden onder degenen die meest gebrek hebben”.

Contact met overheidslichamen, die sociale uitkeringen verzorgen, is in onze dagen bijzonder moeilijk, althans als het gaat over de vraag aan wie en hoeveel zij dan uitkeren. In een enkel geval zou dit misschien nog mogelijk zijn. De straks volgende formulering van een nieuw artikel omvat in zijn algemeenheid van uitdrukking ook deze mogelijkheid.

Van meer betekenis achten depp. het echter, dat het contact van de diakenen zoals dat pas bij de nieuwere inzichten omtrent hun taak, een plaats krijgt in de kerkorde. Depp. doelen hier op hetgeen ook in het vernieuwde formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen aan de orde komt, namelijk dat de diakenen meer dan voorheen t.a.v. de niet-materiële noden aandacht en zo mogelijk hulp moeten geven. Vooral ten dienste van dit element wil een nieuw art.23 voorzien in contact van de diakenen, althans de mogelijkheid daartoe, met instellingen voor hulpverlening, waarbij allereerst te denken is aan de stichting De Driehoek (v/h Geref. Kinderbescherming).

Depp. stellen een formulering voor, die nadrukkelijk ook beperking inhoudt. Beperkend is het vooropstellen van de bijzin: indien dit nodig is voor de goede voortgang van hun werk. Beperkend is ook het volgende “zo mogelijk”. Daarbij dient uiteraard niet alleen aan de praktische maar ook aan de principiële mogelijkheid gedacht te worden. De term “instellingen voor hulpverleningen” tenslotte is met opzet ruim gehouden. Blijkens de voorafgaande beperkingen niet om de diakenen naar een ongebreidelde inschakeling van allerlei instanties te leiden, maar wel om het werkelijk nodige niet door een gedetailleerde formulering de pas af te snijden.

Intussen bleek het depp. dat dit nieuwe art.23 een bepaalde aansluiting aan het voorafgaande mist, hetgeen de duidelijkheid niet ten goede komt. Art.22 (oud 25) noemt als taak van de diakenen het verzamelen, beheren en uitdelen van de gaven, en het bezoeken en vertroosten van de benauwden. In de laatste zinsnede kan men het diakonaal huisbezoek en de niet-materiële hulpverlening opgesloten zien, maar toch niet met die duidelijkheid en nadruk, welke deze zaken gekregen hebben. Depp. achten voor een duidelijke aansluiting bij het nieuwe bevestigingsformulier en voor het verstaan van het voorgestelde art.23 nuttig, deze zaak in art.22 een andere plaats en formulering te geven. De beide artikelen kunnen, als de nummering dat vereist, ook tot één artikel verbonden worden.

Voorstel:

21. De taak van de diakenen is de dienst der barmhartigheid te vervullen. Zij zullen zich door huisbezoek van de moeiten op de hoogte stellen en de leden van de gemeente tot hulpbetoon opwekken. Zij zullen de gaven voor de behoeftigen ijverig verzamelen, trouw beheren en in gemeenschappelijk overleg naar behoefte uitdelen.
22. Indien dit nodig is voor de goede voortgang van hun werk zullen de diakenen, zo mogelijk, contact oefenen met instellingen voor hulpverlening.

 

Deputatenrapport 1977

24.Artikel 25 (acta, vgl.rapport-1976 p.6-6)
R.a. Verschillende inzenders wijzen erop dat in de taakomschrijving van de diakenen het element ‘vertroosten’ niet meer zichtbaar is. Diverse formuleringen worden aangedragen om dit element opnieuw tot uitdrukking te brengen.
b. Suggestie om toe te voegen: ‘Zij zullen toezien dat de gaven aan de behoeftigen niet misbruikt worden”.
c. Suggestie tot aanvulling in de geest van het oude artikel, als daar gesteld wordt ‘dat de diakenen de aalmoezen en andere armengoederen moeten uitdelen, zowel aan de ingezetenen (kerkleden) als aan de vreemden (buitenkerkelijken), konform Gal.6:10’.
d. Voorstel om het woord ‘vervullen’ te vervangen door ‘leiding geven aan’. Als motief wordt opgegeven dat de dienst der barmhartigheid door de gemeente vervuld moet worden en dat het de taak van de diakenen is, hieraan leiding te geven.
e. Het voorschrift dat de diakenen zich door huisbezoek van de moeiten op de hoogte zullen stellen, wordt te bindend geacht. Dit met het oog op kleine gemeenten, waar ‘iedereen iedereen kent’. Als diakenen daar niet via huisbezoek op de hoogte komen van de noden, kunnen ze formeel in gebreke worden gesteld, terwijl het in werkelijkheid een beschamend gebrek in het beoefenen van de gemeenschap der heiligen zou zijn, als diakonaal huisbezoek nodig bleek om de moeiten te leren kennen.
f. Bezwaar tegen het feit, dat de opwekking tot hulpbetoon is ondergebracht in de opdracht tot huisbezoek. Deze opwekking moet immers ook langs andere wegen kunnen geschieden. In een concreet geval kan het gebeuren dat men bij enkele gemeenteleden tot hulpbetoon aanspoort (bijv. bij familie). Voorgesteld wordt: ‘De taak van de diakenen is de dienst van de barmhartigheid te vervullen met alle goede middelen. Hiertoe zal het ook zeer dienstig zijn, althans in de grotere gemeenten, dat zij al de leden van de gemeente bezoeken, om zich aldus op de hoogte te stellen van de bestaande moeiten. Voorts behoort het tot hun taak de leden van de gemeente tot hulpbetoon op te wekken. Zij zullen de gaven voor de behoeftigen ijverig inzamelen, trouw beheren en in gemeenschappelijk overleg naar behoefte uitdelen.
Ook zullen zij hulp kunnen bieden in andere dan materiële noden.’
g. Suggestie om de artikelen over de diakenen, die nu ‘verspreid’ in de K.O. staan, hier te verzamelen. In twee artikelen zou dan te handelen zijn over de taak, het contact, de vergadering en de verantwoording aan de kerkeraad van de diakenen.
Een nevensuggestie is hier, de verantwoordingsplicht van de diakenen in de taakomschrijving op te nemen, opdat het geheel van hun taak hier gevonden zal worden.

M. a. Aan de wens, vervat in R.a. kan geredelijk voldaan worden.
b. De toevoeging, gewenst in R.b., achten depp. niet juist.
Misbruik van de gaven kan betekenen: 1. de diakenen gaan verkeerd om met de gaven, die zij inzamelen; 2. de gemeenteleden, die geholpen worden, maken misbruik van de ondersteuning. Tegen het eerste waakt de K.O. door de bepaling, dat de diakenen verantwoording doen van hun beheer en beleid aan de kerkeraad. Tegen het tweede ligt de de bescherming reeds opgesloten in de bepaling, dat de diakenen zullen helpen waar nood is.
c. Gal.6:10 bevat de opwekking, te doen wat goed is voor allen, maar inzonderheid voor onze geloofsgenoten. Deze tekst geldt voor elk lid van de gemeente. Hij kan bij gelegenheid een plaats hebben bij het opwekken tot hulpbetoon door de diakenen, vgl. het gebruik van 2 Petr.1:7 aan het slot van het nieuwe bevestigingsformulier betreffende de diakenen. Het is volgens depp. echter geen goed onderscheidend Schriftgebruik, een woord als dit rechtstreeks ten grondslag te leggen aan de specifieke taakomschrijving van het diakenambt. Bovendien is het historisch onjuist, de uitdrukking ‘ingezetenen en vreemden’ eenvoudig te parafraseren als ‘kerkleden en buitenkerkelijken’.
Met ‘ingezetenen’ werd niet het kerklidmaatschap als zodanig aangeduid, maar het feit dat de betrokken kerkleden tot de inwoners van de plaats behoorden.
Jansen (p.116) verklaart: ‘de behoeftigen d.i. de behoeftige leden der gemeente, “beide der ingezetenen”, d.i. de eigen gemeenteleden,”en der vreemden”d.i. der vreemde gemeenteleden, die uit hun woonplaats vluchten moesten, en bij hun doortocht naar elders, onderweg tijdelijk enkele dagen, soms twee á drie weken, op een plaats vertoefden en dan weer verder gingen’.
Weer opnemen van dit onderscheid in art. 25 zou een streep halen door wat in art. 83 (acta) bepaald is.
d. De betoogtrant in het nieuwe bevestigingsformulier kan enige aanleiding geven tot een reactie als R.d. Depp. menen echter dat de gedachtengang van het formulier in deze reactie op onjuiste wijze wordt doorgetrokken. Déze nadruk op de roeping van de gemeente maakt, dat er voor de diakenen geen specifieke ambtstaak overblijft. Consequentie zou zijn dat in het bevestigingsformulier kwam te staan: ‘Het is daarom de taak van de diakenen te zorgen voor de goede voortgang van dit dienstbetoon door (i.p.v. in) de gemeente’. Op overeenkomstige wijze zou men kunnen betogen, dat de taak van de ouderlingen is: leiding te geven aan het onderling opzicht en tucht oefenen van de gemeente; dit met behulp van teksten als Hebr.10:24, 12:15 e.dgl.
De roeping van de gemeente tot onderling hulpbetoon, acht geven, toezien, aansporen en vermanen neemt echter niet weg, dat zowel diakenen als ouderlingen een eigen onderscheiden bediening hebben.
e. Het bezwaar van R.e., evenals trouwens dat van R.f., richt zich mede tegen de tekst van het nieuwe bevestigingsformulier, dat bij depp.(als reeds door de g.s. vastgesteld) op de achtergrond van hun voorstel staat. Het formulier zegt immers: ‘Zij zullen zich door huisbezoek van de moeiten op de hoogte stellen en de leden van de gemeente tot hulpbetoon opwekken, …’
Depp. menen dat deze zin niet zo geïnterpreteerd mag worden, dat er geen andere wettige weg voor een gemeentelid zou zijn om noden aan de diakenen voor te leggen, dan een huisbezoek van de diakenen zelf.
Moeiten komen vaak plotseling op, terwijl het huisbezoek van de diakenen, zeker in een grote gemeente, niet zal beteken dat zij elk jaar, laat staan elke maand, in de gezinnen komen. Kerkleden die in concrete moeite komen, zullen zich dan toch zelf tot de diakenen moeten wenden (tenzij er een duidelijke reden voor de diakenen is om te informeren, bijv. In geval van intredend weduwschap). Dit wordt door de voorgestelde formulering allerminst uitgesloten of overbodig gemaakt.
Bovendien gaat het in de opdracht tot huisbezoek niet alleen om het opsporen van moeiten. ‘Zich op de hoogte stellen van de moeiten’ houdt tevens in, dat inzicht wordt gezocht in de aard en de omvang van de moeiten. Hiervoor zal huisbezoek ook in kleine gemeenten nodig zijn
f. Ook hier geldt (R.f.) dat het ene het andere niet uitsluit. Het diakonaal huisbezoek bij leden die zelf geen bijzondere moeiten hebben, zal allicht gebruikt worden voor het opwekken tot hulpbetoon, resp. de bereidheid daartoe. De bepaling sluit echter niet uit dat de diakenen in een concreet geval bepaalde leden uitkiezen, om hen tot hulpverlening aan te sporen.
g. De artikelen over de diakenen (R.g.) staan niet ‘verspreid’ in de K.O. in de zin van niet goed geordend. De ambtstaak (waartoe als zodanig het verantwoording afleggen tegenover de kerkeraad niet behoort) staat in het hoofdstuk over de ambten. De diakonale bijeenkomst en de relatie tot de vergadering van de kerkeraad horen in het hoofdstuk over de vergaderingen.
T. De ‘gaven voor de behoeftigen’ worden in het bevestigingsformulier fraai aangeduid als de liefdegaven’.

Voorstel:
De taak van de diakenen is de dienst van de barmhartigheid te vervullen. Zij zullen zich door het afleggen van huisbezoeken op de hoogte stellen van de moeiten, waar nood is helpen en bemoedigen, en ook de gemeenteleden aansporen tot het verlenen van hulp. Verder zullen ze de liefdegaven inzamelen, goed beheren en in gemeenschappelijk overleg naar behoeft uitdelen.

 

Commissierapport 1978

Art. 22.
Logisch volgt hier het oude artikel 25.
Depp. verklaren in hun toelichting (“bruin”, pag.33, M.e.) dat het nieuwe reeds vastgestelde bevestigingsformulier op de achtergrond van hun voorstel staat.
Dit lezend, denkt uw commissie aan het in art. 22 genoemde “huisbezoek”; een ambtelijke activiteit, waarin de diakenen de stand van zaken in de gezinnen opnemen. Zo werken zij aan de verzorging van de gemeente.
Een kerkeraad merkt in dit verband op dat dit huisbezoek alleen nodig is in grote en in stadsgemeenten. Uw commissie meent hierop te moeten zeggen dat het niet aangaat de diakenen zich te laten oriënteren in hun dienst op wat zij ‘langs de straat’ horen. Als door een kerkeraad de suggestie wordt gedaan toe te voegen: “Contactoefening met instellingen van hulpverlening dient niet zonder meer uitgesloten te worden”, dan wijst uw commissie op hetgeen door depp. werd geschreven in “rood”, paf. 6-7; later in ‘bruin’, pag.34, R.c. en 35, M.
De vraag is te stellen: wist de aan de generale synode van Groningen-Zuid schrijvende kerkeraad deze dingen niet?
Wat het geheel van de door depp. geconcipiëerde tekst betreft, meent uw commissie dat op verantwoorde wijze archaïsmen zijn verwijderd uit het door Kampen 1975 voorlopig vastgestelde artikel.

 

Synodebehandeling 1978

Zie artikel 21.

 

Kerkorde 1978

Artikel 22
Taak van de diakenen
De taak van de diakenen is de dienst van de barmhartigheid te vervullen. Zij zullen door het afleggen van huisbezoeken zich op de hoogte stellen van de moeiten, waar nood is helpen en bemoedigen, en ook de gemeenteleden aansporen tot het verlenen van hulp. Verder zullen ze de liefdegaven inzamelen, goed beheren en in gemeenschappelijk overleg naar behoefte uitdelen.