Artikel 14

 

Kerkenordening 1905/1933

Artikel XIb
.... en hen niet uit hun dienst te ontslaan zonder kennis en approbatie van de classis en van de deputaten der particuliere synode.

 

Deputatenrapport 1974

Artikel 16. Wanneer een dienaar des Woords geheel ongeschikt en onbekwaam blijkt te zijn, zodat hij geen enkele gemeente met stichting kan dienen, zonder dat er grond is voor het oefenen van kerkelijke tucht, zal de kerkeraad hem geen volledig ontslag uit de dienst geven zonder kennis en approbatie van de classis en van deputaten der particuliere synode en niet zonder dat een regeling getroffen wordt voor het onderhoud van de ontslagene.

Toelichting:
1. Dit nieuwe artikel doelt op een ontslagmogelijkheid, die verder gaat dan de in art. 11, slot, genoemde. Thans gaat het om volledig ontslag. De betrokkene is dan niet meer beroepbaar. De grond voor ontslag is immers van die aard dat hij ook op andere plaatsen niet in het ambt gesteld kan worden.
2. Art. 79 handelt over maatregelen met betrekking tot ambtsdragers in geval van kerkelijke tucht. Dit artikel kan niet gehanteerd worden, wanneer kennelijk gemis van gaven reden geeft het ambt te ontnemen
3. Uiteraard geldt ook bij dit artikel de waarschuwing dat er geen misbruik van gemaakt mag worden (zie bij art. 11).

Zie ook artikel 11

"Er mag van art. 11 der kerkenorde geen misbruik worden gemaakt. Ontslag uit de dienst naar art. 11 is niet geoorloofd in gevallen, waarin de artikelen der kerkelijke censuur zouden moeten worden toegepast: en na de verkregen verzoening in zulk geval moet de predikant in zijn ambtelijke dienst worden hersteld.
Losmaking naar art. 11 mag ook niet geschieden, als de schuld van de gespannen verhouding tussen leraar en gemeente ligt bij de laatstgenoemde, en zij zonder wettige reden de losmaking begeert. Toch neemt dit niet weg, dat er wel degelijk misstanden kunnen voorkomen, zodat predikant en gemeente niet meer kunnen samengaan, en losmaking door de classis met behulp van de deputaten der particuliere synode noodzakelijk is". (Utrecht, 1905)

 

Commissierapport 1975

Art. 16.
Dit voorstel van depp. heeft in de kerken geen gunstig onthaal gevonden. KrA, die vrijwel als enige meent dat dit wel "een goede aangelegenheid" is,
blijft toch zeer beducht voor willekeur en partijdigheid in de toepassing; hij acht het niet duidelijk wat met "geheel" bedoeld wordt in de uitdrukking "geheel ongeschikt bevonden"; hij vraagt zich af welke instantie zou moeten bepalen dat een predikant in geen enkele gemeente meer met stichting kan dienen.
KrH (uitdr.) meent, dat hier een regel gemaakt wordt voor een exceptioneel geval, hetgeen overbodig is. Als dergelijke algehele ongeschiktheid geconstateerd zou worden, dan zou met de betrokkene gesproken moeten worden over art. 12 (andere staat des levens). Indien hij tegen alle advies en vermaning in zijn gemeente zou willen blijven “dienen", zou hij censurabel worden.
PSU ziet bij invoering van dit art. vele vragen rijzen.
PSNH heeft een officieel voorstel ingediend, om dit art. niet in te voegen dan nadat de noodzakelijkheid hiervan op goede gronden bewezen is.
FH ontraadt de opneming van dit art. Een zekere keur op de geschiktheid vindt plaats bij de kerkelijke examens en ook reeds tijdens de opleiding in Kampen. Bij toepassing van dit artikel drijgen langdurige procedurekwesties.
ClA meent, dat in elk geval waarborgen tegen misbruik zouden moeten worden ingebouwd.
KRHW komt in een breed betoog tot de conclusie, dat dit art. onaan- vaardbaar moet worden geacht.
Cl Kampen is niet overtuigd geworden, dat het moet worden opgenomen.
Uw comm. heeft deze zaak breed overwogen. Ze is tot de conclusie gekomen dat de toepassing van het oordeel "geheel ongeschikt en onbekwaam", afgegrensd tegen de "onbekwaamheid" van art.13, tegen de tuchtvaardigheid en tegen de gronden voor een losmaking naar art. 11, uitzonderlijk moeilijk, zo niet onmogelijk zou zijn. En aangezien, anders dan in art. 13, geen oorzaken van gehele ongeschiktheid of onbekwaamheid worden genoemd (wat in dit gevel ook niet kan), is het gevaar van subjectieve beslissing bij elke beoordelende instantie vrijwel onontkoombaar.
Het is niet helemaal duidelijk wat depp. bedoelen met ontslag "uit de dienst". Waarschijnlijk staat dit gelijk met “uit het ambt”. Uw comm. is er huiverig voor, om naast art. 12 en art. 79-80 een derde mogelijkheid op dit punt toe te voegen.
Goede nota moet genomen worden van het voorstel-PSNH. De noodzakelijkheid van invoering is niet aangetoond. Uw comm. meent, dat die ook niet aangetoond kan worden, omdat het hier zeer uitzonderlijke gevallen betreft en het voorkomen van uitzonderlijke gevallen het maken van een regel niet rechtvaardigt. Zij adviseert daarom, dit voorstel van depp. niet te aanvaarden.

Zie ook artikel 11, voor de argumentatie om dat artikel te splitsen. De voor artikel 14 (1978) relevante gedeelten uit het commissierapport over artikel 11, worden hieronder weergeven.

T.a.v. het ontslag; KrH vraagt of een dienaar, die door Christus geroepen is, door de kerkeraad ontslagen kan worden. Of is de figuur van losmaking bedoeld? In dat geval liever een afzonderlijk artikel. FH wil uitgedrukt zien, dat een losgemaakte dienaar zijn ambt behoudt, en vraagt tegelijk of dat wel mogelijk is in het licht van art. 6 nieuw). Kr Rotterdam-C meent, dat dit gedeelte een bepaling moet bevatten voor het onderhoud van de ontslagen dienaar, analoog aan art. 16 (nieuw). Dit artikel heeft zijn geschiedenis. Het luidde aanvankelijk, "op d'ander sijde sal de kerkenraet als representerende de Gemeijnte oock gehouden sijn hare dienaers te versorghen van behoorlijck onderhoudt, ende sonder kennisse ende oordeel des Classis niet te verlaten, de welke oock, bij ghebreke van onderhoudt sal oordelen oft de voersz. Dienaars te versetten sijn oft niet" (Den Haag 1586 art. g). De gs-Utrecht 1905 heeft de zgn. verplaatsing om financiële redenen geschrapt. Wat bleef staan is opnieuw geformuleerd in het huidge art.11.

Op de vraag of een door Christus geroepen dienaar ontslagen kan worden hebben de kerken geantwoord in art. 11; en in zekere zin ook in de kerkelijke practijk. Algeheel ontslag wordt, althans tot nu toe, niet toegepast. Het ontslag naar art. 11 is ook in de kerkelijke besluiten een maatregel geworden, waarbij niet het ambt wordt ontnomen, maar wel de uitoefening van het ambt in de betreffende kerk wordt beëindigd. Er is een voorkeur gekomen voor een andere term, nl. losmaking ( zie de verschillende aanhangsels in het rapport van depp.). Maar dat is naar de mening van de comm. eerder een taalkundige dan een zakelijke verandering.
Wat de wens van Kr R'dam-C. betreft (die vragenderwijze gesteund wordt door FH), nl. een bepaling inzake het onderhoud van de ontslagen predikant, zit bij FH de gedachte voor, dat het niet zeker is of zo'n predikant wel weer een beroep zal ontvangen. Uw comm. is van oordeel dat in het algemeen de liggende kerkelijke besluiten voldoende zijn (wachtgeld onder goedkeuring van de classis, rekening houden met positie van vrouw en kinderen in geval van overlijden van de predikant).
Wil men een regeling voor het geval er geen beroep meer komt, dan leert de ervaring dat daarvoor een zeer ingewikkeld model van een regeling zou moeten worden opgesteld. Aan een bepaling in enkele korte regels zou een heel kerkverband kunnen worden opgehangen, bij wijze van spreken. De classisvergaderingen horen in dezen diligent te zijn.
De vraag van FH, of een ontslagen dienaar zijn ambt wel kan behouden, is van belang. Uw comm. meent met vroegere synoden, dat dit in de wachttijd op een nieuw beroep zeker kan. Wel zal er bij uitblijven van een beroep een moment komen, waarop de betrokkene zelf moet overwegen, of de Here hem niet de weg wijst naar een andere staat des levens. Maar het komt de comm. beslist niet raadzaam voor, dat de kerken hierover een algemene bepaling vaststellen.
Tenslotte moet hier het voorstel-Cn ter sprake komen. Aan de ont- slagbepaling zou iets nieuws toegevoegd moeten worden, nl. bij de classis en de depp. der PS de beslissing komt te staan, of een ontslagen dienaar te eniger tijd beroepbaar zou worden gesteld voor de andere kerken. Deze bepaling zou het door depp. voorgestelde art. 16 moeten vervangen. Uw comm. meent dat het niet strookt met de aard van het ontslag naar art. 11 (als omschreven in nadere kerkelijke besluiten), als de beroepbaarheid ven de predikant afhankelijk wordt gesteld van een aparte beslissing. Bovendien lijkt het onjuist de meerdere kerkelijke vergaderingen hier een beslissingsbevoegdheid toe te kennen.

 

Synodebehandeling 1975

De behandeling van dit artikel wordt niet apart vermeld. Zie ook artikel 11.

 

Deputatenrapport 1976

Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.

 

Deputatenrapport 1977

Zie artikel 11

3. 'Ontslaan van hun dienst' kan misverstand wekken in verband met de term: toelaten tot de dienst des Woords. Hier is niet bedoeld dat de predikant zijn ambt verliest, maar dat de plaatselijke uitoefening van zijn ambt wordt beëindigd. De term ‘ontslaan’ wil hier zeggen, dat de verbintenis met de plaatselijke gemeente wordt opgeheven.
Artikel 11 leent zich qua inhoud voor splitsing in twee artikelen. In het voorstel tot rangschikking en nummering aan het einde van dit rapport is de splitsing doorgevoerd om te bereiken, dat bekende en veel genoemde artikelen hun oude nummer behouden. Daarom hebben depp. de beide leden van art. 11 nu zelfstandig geformuleerd.

Voorstel

De kerkeraad is verplicht namens de gemeente, die hij hierin vertegenwoordigt, haar predikanten naar behoren te onderhouden.
De kerkeraad mag een predikant niet ontslaan van zijn verbintenis aan de gemeente zonder voorkennis en goedkeuring van de classis en de deputaten van de particuliere synode.

 

Commissierapport 1978

Ad. art. 14 nieuw
Naar aanleiding van gestelde vragen heeft uw commissie met elkaar vergeleken het nieuwe art. 14, en de daarbij door depp. gegeven toelichting in "bruin”, pag. 23, T. 3 enerzijds, en artikel 4, nieuw, met de daarbij gevoegde toelichting in "bruin”, pag. 17,T. aan de andere kant.
De zaak waarom het hier gaat, en waarbij beide artikelen, hier genoemd met elkaar in harmonie te gebruiken zijn is de volgende:
a. art 4: geen roeping tot het ambt, zonder binding aan een plaatselijke kerk;
b. art 14: een dienaar des Woords, verbonden aan een plaatselijke kerk kan zijn ambt niet meer bedienen; dit is in het verleden herhaaldelijk voorgekomen. Dan krijgt men deze figuur: wat man behouden kan, dat moet hij behouden; hier is niet een theoretisch probleem aan de orde, maar hier gaat het om de (gebroken) levenswerkelijkheid: ontslag én behoud van radicaal zijn onder ons beide gehandhaafd. Art. 14 nieuw regelt een "noodsituatie zo goed als maar mogelijk is.

 

Synodebehandeling 1978

Dit artikel wordt conform het concept van deputaten aanvaard.

 

Kerkorde 1978

Artikel 14
Ontslag van verbintenis aan de gemeente
De kerkeraad mag een predikant niet ontslaan van zijn verbintenis aan de gemeente zonder voorkennis en goedkeuring van de classis en de deputaten van de particuliere synode.