Artikel 1

 

Kerkenordening 1905/1933

Artikel I
Om goede orde in de gemeente van Christus te onderhouden, zijn daarin noodig: De diensten; samenkomsten; opzicht der leer; Sacramenten en ceremoniën; en Christelijke straf; waarvan hierna ordelijk gehandeld zal worden.

 

Deputatenrapport 1974

Artikel 1.
Doel en inhoud van de kerkorde
Om goede orde in de gemeente van Christus te onderhouden zijn daarin nodig: de diensten; vergaderingen; opzicht der leer; sacramenten en ceremoniën; en de christelijke tucht; waarvan hierna ordelijk zal gehandeld zal worden.  

 

Commissierapport 1975

Art. 1.
Dit artikel, waarin depp. alleen  een tweetal terminologische wijzigingen voorstellen, geeft doel en inhoud van de KO aan; aldus het randschrift van depp. Het art. doet echter nog iets. Het geeft ook de indeling van de KO aan en de orde van behandeling voor de verschillende rubrieken: “waarvan hierna ordelijk zal gehandeld worden”.
Uit de kerken zijn verzoeken en voorstellen tot een betere ordening van de KO gekomen. PSU verzoekt erom en geeft globale richtlijnen voor de eerste twee hoofdstukken. ClA komt met meer gedetailleerde voorstellen t.a.v. de eerste drie hoofdstukken. Cn legt een ontwerp voor waarin een volledige herindeling is verwerkt. Uitgangspunt bij hen allen is een meer logische opeenvolging van de rubrieken en/of artikelen.
Uw comm. meent dat deze kwestie het best verschoven kan worden naar het einde van de behandeling, en daarmee ook de bespreking van art. 1. Zonder overzicht van de materie is het niet doenlijk de logische ordening van deze materie te behandelen.

Uw comm. heeft nu de gelegenheid haar voorstel inzake art. 1 naar voren te brengen. Zij wil dit artikel, overeenkomstig het advies van depp. materiëel handhaven; in verband met het voorgestelde art. 55 de ‘dienst des Woords’ uitlichten uit “de leer”, en haar samen noemen met die van de sacramenten; de term “diensten” vervangen door “ambten” i.v.m. art. 2; de vergaderingen aanduiden als “kerkelijke” vergaderingen (als Cn); de term “ceremoniën” vervangen door “kerkelijke gebruiken; en in aansluiting aan art. 71 (nieuw) spreken van “kerkelijke tucht”.

Aldus:
Om goede orde in de gemeente van Christus te onderhouden zijn daarin nodig: de ambten; de kerkelijke vergaderingen; opzicht inzake de leer, de dienst des Woords en der sacramenten en de kerkelijk gebruiken; en  de kerkelijke tucht; waarvan hierna ordelijk zal gehandeld worden.

Bij de rangschikking van de artikelen wil de comm. als uitgangspunt niet slechts de (meestal aanvechtbare) ‘logica’ hanteren., maar ook zich oriënteren op de bestaande nummering. De eis dat elke zaak in de KO onder hetzelfde nummer moet blijven, is niet met recht te stellen. Maar de comm. hecht er, met depp., waarde aan dat bekende en in de recente historie belangrijke artikelen zo mogelijk hun nummer behouden.
Voor de door haar gevolgde rangschikking verwijst de comm. naar de concept besluittekst. Zij heeft het artikel over opzicht inzake het onderwijs aan de kerkjeugd (art. 60 depp.) teruggehaald naar hoofdst. I, na de taakomschrijving van de ouderlingen. Deze zaak heeft, ondanks het feit dat de doopbelofte genoemd wordt, meer verband met het opzicht, dan met de bediening van de sacramenten. Verder heeft zij de artikelen over het beheer van de stoffelijke goederen resp. de vermogenrechtelijke aangelegenheden opgenomen aan het slot van de betreffende onderdelen, nl. de groep artikelen inzake de kerkeraad en de groep artikelen inzake de meerdere vergaderingen.

 

Synodebehandeling 1975

De synode besluit:
3. opnieuw deputaten te benoemen met als opdracht:
ten aanzien van de volgende artikelen c.a. een studierapport met een voorstel tot formulering samen te stellen, en dit zo spoedig mogelijk aan de kerken toe te zenden: art, 1 (annex nummering en randschriften), 23, 27, 38,39,42, 78,79,82 (nummering in deputatenrapport), art 42 van de vigerende kerkorde, en het door de commissie voorgestelde art “45” betreffende het bestuur der stoffelijke goederen en de vertegenwoordiging van de plaatselijke kerk ten aanzien daarvan in rechte;

 

Deputatenrapport 1976

2. ARTIKEL 1
Bij dit artikel moeten enkele kwesties opnieuw bezien worden. De eerste is van terminologische aard. De synode van Kampen stelde de tekst van art. 2 en 3 voorlopig aldus vast, dat daarin gesproken wordt van ambten in plaats van het vroegere “diensten”. In de besprekingen werd gestipuleeerd, dat dit de nieuwe depp. niet bij voorbaat zou binden om ook in art. 1 “de diensten”te vervangen door “de ambten”. Mocht blijken dat het woord diensten toch de voorkeur verdiende, dan zouden art. 2 en 3 daarmee in overeenstemming gebracht kunnen worden.
Joh. Jansen schreef in zijn Korte verklaring van de Kerkenordening (1923, p.4): “Er staat hier “diensten” (Latijn: functiones d.i. bedieningen, verrichtingen, niet munera d.i. ambten) , om op het “dienen” bijzondere nadruk te leggen.
“H. Bouwman (Gereformeerd Kerkrecht 1 p 328 vv)  legt eveneens nadruk op het dienen. Wat de terminologie betreft komt hij via een taalkundig betoogje echter tot de conclusie: “Het woord “ambt” heeft dus dezelfde betekenis als het woord dienst of bediening, en stelt voor de werkzaamheid van iemand, die dienst doet in gehoorzaamheid aan de boven hem gestelde macht”.
Het is onmiskenbaar dat in het spraakgebruik van de kerk de aanduiding “ambten” praevaleert boven “diensten” in de zin van art. 1. De synonieme uitdrukking voor het institueren van een gemeente is: het instellen van de  ambten. Deze terminologie is in de kerkorde reeds ingevoerd in het voorlopig vastgestelde art. 40 (oud 38a) ter vervanging van de uitdrukking “oprichten van de kerkeraad”. Het woord “dienst” is in gebruik met een zeker nuanceverschil t.o.v. “ambt”. We duiden er verschillende ambtelijke richtingen of taken mee aan, bijv. de dienst des Woords en der gebeden, de dienst der barmhartigheid. Verderop in dit rapport zult u de zin tegenkomen: de taak van de diakenen is de dienst der barmhartigheid te vervullen..
Depp. zijn van oordeel dat er geen bezwaar tegen is, in art. 1 van de “ambten” te spreken, temeer omdat het dienend karakter van de ambten terdege tot uitdrukking komt in de materiële bepalingen.
Een tweede punt van overweging moet de benaming van de overige onderdelen van de kerkorde zijn. Depp. kwamen tot de slotsom dat een sobere aanduiding zonder bijvoeglijke naamwoorden (kerkelijke vergaderingen), kerkelijke tucht) genoegzaam is.
De benaming van het derde hoofdstuk leverde enige moeite op. “Opzicht der leer, sacramenten, overige ceremoniën” werd in sommige particuliere uitgaven “Van de (het opzicht der) leer, sacramenten en andere ceremoniën”. Depp. g.s. Hattem voorzagen dit onderdeel van aparte opschriften: de leer, de sacramenten, overige ceremoniën. Uit de kerken waren ter g.s. Kampen suggesties om de artikelen over de leer te verplaatsen, hetzij naar hoofdstuk I (als algemene bepalingen) hetzij naar hoofdstuk IV (opzicht en tucht).
De gevariëerde bepalingen in hoofdstuk III hebben hun verbindende factor hierin, dat de kerken met gemeen accoord vaststellen, dat over al de daar genoemde zaken opzicht zal worden gehouden. Depp. menen dan ook niet te moeten pleiten voor verplaatsing van sommige artikelen naar een ander hoofdstuk. Zij zijn van oordeel dat de inhoud van hoofdstuk III kan worden gevat onder de aanduiding: opzicht inzake de leer en de eredienst. Het woord “ceremoniën” dat bij de taalkundige vernieuwing zeker grote moeilijkheden zal geven, kan worden weggelaten.

Voorstel:
Om goede orde in de gemeente van Christus te onderhouden zijn daarin nodig: de ambten, vergaderingen, opzicht inzake de leer en de eredienst, en de tucht; waarover hierna ordelijk zal gehandeld worden.

 

Deputatenrapport 1977

Artikel 1 (rapport 1976)
Wat depp. hierover schreven in hun rapport-1976 (p. 4-5) liep uit op het voorstel :
Om goede orde in de gemeente van Christus te onderhouden zijn daarin nodig: de ambten, vergaderingen, opzicht inzake de leer en de eredienst, en de tucht; waarover hierna ordelijk zal gehandeld worden.
R.a. Over het woord ambten i.p.v diensten .
Suggestie om in art. 2 wél, maar in art. 1 en 3 niet van ambten te spreken. In art. 1 zou de term ambten nivellerend werken en de inhoud van art. 2 – 28 niet dekken: daar wordt meer geregeld dan dat de ambten er zijn, n.l. hoe ze functioneren.  Verschillend regels betreffen de ‘dienst in ruimere zin’, b.v. art. 6, 7, 10, 13, 14, 15, 17. Daar kan men voor dienst niet ambt invullen. Diensten verdient een plaats te houden, ook als bijbelse term, Col 4:17, 1 Petr 4:10-11.
Suggestie om te spreken van ambten en functies , met als motivering dat van ambten niet gesproken kan worden als het gaat over presidium, het scribaat in de vergaderingen en dgl. Ambt dekt niet het geheel van de in KO genoemde functies.
Suggestie om te spreken van ambtelijke diensten. De begrippen ambt en dienst zouden onderscheiden moeten worden en wel zo,  dat dienst ziet op taakomschrijving en ambt op taakverrichting. Het eerste begrip is niet aan de persoon verbonden het tweede wel. Een andere reactie zegt dat ambt een wat autoritaire klank heeft en meer de nadruk legt op de persoon, dienst daarentegen meer op de taak.
b.    Over de benaming van het derde onderdeel.
Suggestie om naast de eredienst toch de scramenten apart te noemen. Deze komen immers voor in het 2e merkteken van de ware kerk. De KO mag in dezen haar  confessionele bepaaldheid wel laten zien.
Vraag, of in het kerkelijk verband  van art. 1 wel van opzicht kan worden gesproken. Opzicht , zo wordt gesteld, wijst meer op het nakomen van regels dan op het bepalen ervan, terwijl dit laatste toch de bedoeling moet zijn. Suggestie voor het geheel: ambtelijke diensten, vergaderingen, regelingen inzake de leer, de eredienst en de kerkelijke tucht.
c.    Over het slot.
Voorgesteld wordt: ‘waarvoor hierna algemene c.q. de noodzakelijke regelingen vastgesteld zullen worden’.  Motief is de mening dat het slot wil zeggen , dat de KO in de aanwezige diensten enz. orde zal scheppen, dat daarin ordenend gehandeld zal worden.

M.a.  De reacties onder R.a. doen vermoeden dat verschillende inzenders uit het rapport-1976  begrepen hebben: depp. menen dat ambt en dienst overal met elkaar verwisseld kunnen worden. Dit hebben zij echter volstrekt niet gesteld.
Depp. achten het onjuist, in art. 1 – 3 verschillende termen te gebruiken. Met art. 2 begint de behandeling van wat in art. 1 als eerste onderdeel is aangegeven. Daarom dient de terminologie aansluitend te zijn.
Juist nu in art. 2 duidelijk is gesteld dat de hoogleraren in de theologie (en de zendelingen) dienaars des Woords zijn, afgezonderd voor de daar genoemde arbeid, kan met temeer helderheid worden gezien dat het eerste hoofdstuk van de KO de ambten betreft. Er wordt uiteraard meer geregeld dan dat de ambten er zijn. Maar de regelingen hebben daar wel degelijk betrekking op: hoe men ertoe geroepen wordt, hoe men erin verkeert, wat de ambtstaken zijn, hoe men van de taak of van het ambt zelf ontheven wordt.
In R.a. 2 heerst het misverstand , dat de term ambten ook zou moeten slaan op wat in een volgend hoofdstuk, n.l. dat van de vergaderingen geregeld wordt.
Depp. menen het onderscheid tussen ambt en dienst het best weer te geven door te stellen, dat met ambt het geheel van roeping, opdracht en bevoegdheid wordt aangegeven in de KO, terwijl dienst de concrete , aan een plaatselijke kerk gebonden, maar toch variabele werkzaamheid in het ambt aangeeft. Iemand die volgens art. 6 (vigerend) ‘dienst’ aanneemt in een ziekenhuis, moet (g.s. Kampen) aan een kerk verbonden blijven als dienaar des Woords. Hij oefent in een bijzondere taak het ambt van predikant uit. Iemand die naar art. 11 (vigerend) ontslag krijgt van zijn ‘dienst’ (= ambtsuitoefening in die bepaalde gemeente), behoudt het ambt waarvan in art. 1 spreekt. Evenzo de emeritus naar art. 13 en de hoogleraar van art. 18. Depp. delen niet het bezwaar dat ambt een autoritaire klank zou hebben en te veel nadruk op de persoon zou leggen.
De ambtsdragers zijn dienaars. Deze schriftuurlijke notie blijft in de voorstellen van Depp. op tal van plaatsten zichtbaar, zie ‘dienaars’ en ‘dienst des Woords’, ‘dienst’, ‘dienen’ resp. ‘bedienen’ in de voorstellen ad. art. 2, 4, 6, 7, 9, 10, 12, 13, 15,16, 18, 23, 25, 27.
Het ambt heeft echter behalve de dienende functie ook hoogheid. De hoogheid van het Woord, dat bediend wordt; van Hem die zendt met het Woord en die  de sleutel van David heeft. De kerken mogen dit in een tijd van toenemende nivellering en zgn. democratisering wel terdege blijven beseffen.
b.  Depp. achten het niet gewenst de sacramenten opnieuw apart te noemen..
Elke versobering in de opsomming betekent winst voor de leesbaarheid en de overzichtelijkheid. De sacramenten zijn een onderdeel van de geregelde eredienst. (Heid. Cat. antw. 103). Depp. menen dat de term opzicht gehandhaafd moet worden. (evt. toezicht). De KO ‘regelt’ immers niet rechtstreeks de leer en de eredienst, maar bevat de regels waaraan de kerkeraden zich bij hun opzicht zullen houden. Daaraan komt ook nog onderling toezicht van de kerken te pas, via kerkvisitatie en classicale rondvraag. Het voorstel in R. b.2. heeft als vreemde consequentie, dat voor de ambten en de vergaderingen blijkbaar géén regelingen vereist worden.
c.  De slotzin van het vigerende artikel betekent niet dat er ordenend zal worden gehandeld in de aanwezige diensten enz.., maar dat in de nu volgende artikelen orde wordt aangebracht aan de hand van de gegeven opsomming..
T.  Hoewel depp. geen van de ingekomen reacties kunnen overnemen, heeft de overweging  van een en ander hen wel geholpen om te komen tot een h.i. verbeterde redactie van art. 1. In diverse reacties is te bespeuren dat behoefte gevoeld wordt aan het begripselement regeling.  Voor de goede orde zijn  niet maar de ambten enz. op zichzelf nodig, maar is juist een regeling noodzakelijk. Deze gedachte was ons voorgeslacht uiteraard niet vreemd, anders had men geen kerkorde gemaakt. De behoefte om dit ook expliciet in de bewoordingen te zeggen werd blijkbaar toen niet gevoeld.
Depp., geassisteerd door hun taalkundige adviseur, doen u een voorstel waarin het begripselement ‘regeling’ expliciet is gemaakt, het doel van de K.O. in een zelfstandige aanvangszin is geformuleerd in aansluiting aan 1 Cor. 14 : 40, de onderdelen  onder elkaar worden geplaatst achter een romeins cijfer, zodat de structuur van de K.O. in één oogopslag zichtbaar wordt en misverstanden over de betekenis van komma’s en voegwoorden zijn uitgesloten, en de slotzin als thans overbodig is vervallen.

Voorstel:

In de gemeente van Christus behoort alles in goede orde te gebeuren. Daarvoor is nodig een regeling met betrekking tot
I    de ambten
II  de kerkelijke vergaderingen
III het opzicht over de leer en de eredienst,
IV de tucht.

 

Commissierapport 1978

Art. 1. In dit eerste artikel, waarin het gaat om “Doel en inhoud van de kerkorde”, (randschrift) wordt naar het oordeel van uw commissie kort en sober geformuleerd; in het vervolg zal het kort en sober formuleren telkens weer heel duidelijk tevoorschijn komen in de voorgestelde tekst. Uw commissie meent terecht!
Reeds nu zij erop gewezen dat in art. 1 wordt gesproken van  “de kerkelijke vergaderingen”, terwijl hoofdstuk II van de KO zonder meer wordt genoemd “DE VERGADERINGEN”; nadat in art. 1 nadrukkelijk het KERKELIJK karakter der vergaderingen  die aan de orde zullen komen is vermeld, behoeft dit later in de KO niet nog eens afzonderlijk te geschieden.
Dat in art. 1 de ambten niet als “kerkelijk” worden aangegeven, acht uw commissie vanzelfsprekend, terwijl ze tegelijk blijdschap uitspreekt over het gebruik van het woord “ambten”; daarin toch wordt tot uitdrukking gebracht in de eerste plaats het DIENEND karakter en tegelijk de hoogheid van de hier bedoelde “diensten”. Tenslotte de door depp. voorgestelde redactie en structuur van art. 1 komt de overzichtelijkheid zeer ten goede.

 

Synodebehandeling 1978

Dit artikel wordt conform het concept van deputaten aanvaard.

 

Kerkorde 1978

Artikel 1
In de gemeente van Christus behoort alles in goede orde te gebeuren. Daarvoor is nodig een regeling met betrekking tot
I de ambten
II de kerkelijke vergaderingen
III het opzicht over de leer en de eredienst,
IV de tucht.