VII. Gezag en wetenschap.

 

Wij hadden deze uitweiding over het recht noodig, omdat juist het gezag in het recht aan het bestaan van de rechtswetenschap heeft doen twijfelen. In de befaamde rede van 1848 van J.H. von Kirchmann over „die Wertlosigkeit der Jurisprudenz als Wissenschaft” wordt deze waardeloosheid onder andere gemotiveerd met de opmerking, dat één streep van den wetgever door een wettelijke regeling geheele bibliotheken van juridische litteratuur tot „Makulatur” maakt. Het argument is niet overtuigend. Wetenschap veroudert altijd — is het zoo erg, als die veroudering gevolg is van de wijziging van het materiaal? Intusschen, we kunnen den twijfel begrijpen, doch hij heeft alleen dan zin als we de regels door den wetgever gesteld zuiver als willekeur, als uiting van zijn bon plaisir zien. Hoe zou een wetenschap kunnen bestaan die deze willekeurige uitspraken tot object zou hebben? Welke wetenschappelijke waarde zou de logische of historische uitlegging van die uitspraken toekomen? Doch degenen die zoo redeneeren vergeten twee dingen.

Ten eerst dat óók de wetgever aan den vorm van zijn

|453|

rechtssysteem gebonden is. Het nieuwe krijgt plaats in het oude, het kàn niet anders — ik heb dit boven uiteengezet — dan in samenhang met het oude, het kan ook niet anders dan als een stuk van het geheel worden toegepast. Ten tweede dat alleen dàn recht recht is, als ook de staat zich zelven er aan houdt. Dat wist b.v. een figuur als Bodin 1), de grondlegger van de theorie der absolute vorstenmacht uit de 17e en 18e eeuw, heel goed. Hoe sterk die macht mocht zijn, er was recht, dat ook de Koning moest eerbiedigen. Wordt die gedachte losgelaten, ziet de macht, die over de wet beslist, in eigen regels niet anders dan voorschriften, die allen behalve haarzelf binden, die niet alleen te allen tijde met alle gevolgen die men er aan wil hechten ook voor het verleden, kunnen worden teruggenomen, maar die ook in concreto door die macht ter zijde kunnen worden geschoven, dan houdt het recht op recht te zijn. Er is geen recht, als er niet is een omzetting van zijn eisch in de werkelijkheid — er is dan òf anarchie, de volkomen bandeloosheid òf tyrannie, de heerschappij van de willekeur. En waar geen recht is, is uit den aard der zaak ook geen wetenschap van dit recht.

Recht is iets anders dan staatswil. Wij kunnen het recht alleen zien in verband met den staat, gebonden aan een gemeenschapsvorm, die in onze verhoudingen meest de staat is — wij kunnen echter ook den staat nooit anders zien dan als aan het recht onderworpen. Wie een rechtsregel vermag af te kondigen, staat ook zelven onder dien regel. De regel mag product van zijn geest zijn, zoodra hij gelding heeft bekomen heeft hij een geestelijke realiteit ook tegenover hemzelf. Mutatis mutandis is het er mee als met een kunstwerk. Het gedicht bestaat los van den dichter.

Wij raken hier weder aan de ethische zijde van het recht. Want wat ik neerschreef is alleen begrijpelijk, als we het recht verstaan als een behooren dat niet is in de macht van den mensch. De logische gebondenheid heeft geen zin indien zij niet óók is ethische gebondenheid — niet iedere inhoud kan in den voorhanden vorm worden gegoten. Hoezeer onderdrukt, hoe vaag en onzeker ook, er blijft in den mensch een haken naar gerechtigheid, en recht is alleen voorstelbaar als het met gerechtigheid op welke wijze dan ook verbonden wordt geacht. Rudolf Stammler heeft in de rechtsphilosophie den term „richtig Recht” ingevoerd, recht, positief recht dat aan eischen van gerechtigheid beantwoordt. Over zijn methode heb ik het nu niet, ik vraag alleen aandacht voor den term. Richtig is van denzelfden stam als recht. Richtig recht, is het iets anders dan recht dat recht is?

Natuurlijk — de ervaring leert het — is het mogelijk dat er tijden en volken zijn waar het recht wordt weggevaagd, waar de rechteloosheid heerscht. Doch wordt dat op den duur door eenig


1) Les six livres de la République, blz. 92, 107.

|454|

volk geduld? Is het niet de ondergang? Doch alleen dan is dat alles klemmend, indien recht een richting wijst, indien het komt van en gaat tot iets anders dan de begeerte van bepaalde individuen, hoe sterk, hoe fascineerend die mogen zijn. Zij mogen als zij recht terzijde stellen macht houden — gezag, die anders dan macht in het geestelijk leven der onderworpenen weerklank moet vinden 1), ontberen zij spoedig. En geen recht, geen gemeenschapsleven ook, zonder gezag.


1) Zie mijn Beginselen van Samenleving (1934), hierboven, blz. 376.