Smit, P.B.A.

A Blessing in Disguise

Genre: Literatuur

2015

|53|

 

A Blessing in Disguise. Het ambt in de oecumenische discussie

 

Inleiding

Het ambt kan zowel een zegen als ook een vloek zijn schrijft Martien Brinkman in een artikel over de symbolische dimensies van het ambt.1 Hij geeft hiermee aan dat een goed functionerend ambt een zegen voor een kerk kan zijn, terwijl een slecht functionerend ambt tot veel ellende kan leiden. Veel oecumenische theologen zullen het met de beschrijving van het ambt als een zegen en vloek eens zijn: het is van groot belang, maar is, wellicht juist daarom, een groot obstakel tussen kerken, zelfs wanneer er wel overeenstemming is over, bijvoorbeeld, Doop en Eucharistie.2 In deze bijdrage beargumenteer ik dat dit probleem een “blessing in disguise” is omdat het kerken en theologen dwingt om verder na te denken over het ambt, met name dat van episkope, om zodoende de waarde ervan te ontdekken. In het bijzonder wil ik betogen dat dit (gewijde/geordineerde) ambt, met zijn functionele en symbolische aspecten, zijn persoonlijke, collegiale en communale dimensies, van centraal belang is om in de geloofstraditie (sic: de nadruk op “traditie” is van belang) te blijven. In het bijzonder zal ik betogen dat het ambt (of de dienst — dit terminologisch verband is van ondergeschikt belang, belangrijker is waar de begrippen naar verwijzen) van episkope van groot belang is voor processen van interpretatie en, daarom, ook voor interculturele benadering van theologie. Door ambtstheologie en interculturele


1. Zie M.E. Brinkman, “Het ambt als heilzaam symbool in onze cultuur,” in: idem, A. Houtepen (red.), Kerk zonder bisschop? Over de plaats van het ambt in de orde van de kerk (Zoetermeer: Meinema, 1997), 97-114, 107-108.
2. Zie bijv. M.E. Brinkman, Sacraments of Freedom. Ecumenical Essays on Creation and Sacrament, Justification and Freedom (Zoetermeer: Meinema, 1999). 80-82. Zie ook het overzicht van de discussie over het ambt binnen de Wereldraad van Kerken: M.E. Brinkman, Progress in Unity. Fifty Years of Theology within the World Council of Churches: 1945-1995: A Study Guide (Louvain: Peeters, 1995), 121-135.

|54|

benaderingen van theologie zo met elkaar te verbinden, verbind ik ook twee elementen uit het werk van Martien Brinkman: oecumenische theologie (vaak vooral geassocieerd met zijn werk aan het IIMO in Utrecht en aan de KU Leuven)3 en interculturele theologie (vaak vooral geassocieerd met zijn huidige hoogleraarschap aan de Vrije Universiteit Amsterdam).4 Om dat wat ik net schetste te plaatsen en te onderbouwen volgt nu eerst een verkenning van de meer symbolische en functionele dimensies van het ambt van episkope, gevolgd door een bespreking van processen van interpretatie in gemeenschap in relatie tot de drie dimensies van episkope (persoonlijk, collegiaal, communaal) zoals die vaak onderscheiden worden, ook in oecumenische teksten. Verwijzingen naar secundaire literatuur zullen exemplarisch zijn, eerder dan volledig, bijzondere aandacht krijgt het werk van Martien Brinkman zelf.

 

1. Kerk en ambt — het verzamelen van het Godsvolk

Het verzamelen van het volk van God was een fundamenteel onderdeel van Jezus’ eigen werkzaamheid (e.g., de symbolische roeping van de Twaalf, het verzamelen van verdere groepen van mensen, bijvoorbeeld rond maaltijden, etc.) en de voortzetting van dit proces in het leven van de vroege Kerk kan goed gezien worden als de zichtbare verwerkelijking van Gods werk in Jezus Christus. Het kerkelijke ambt van episkope, zoals dat ontstaan is uit het feitelijke voorgangerschap en toezicht houden op gemeentes en zoals dit al in de vroegste bronnen te vinden is (zowel Paulus’ apostelschap is er een uitdrukking van, de positionering van de auteur van de brieven van Johannes als een “vader” evenzeer), is eveneens gericht op het verzamelen van mensen in gemeenschap met God en met elkaar. Dit is het meest zichtbaar wanneer deze gemeenschap de Eucharistie viert. Op deze manier is de uitoefening van het ambt van episkope een gekwalificeerde voortzetting van het optreden van Jezus Christus zelf en op die manier een belangrijk instrument om de potentieel vormloze massa van gelovigen te vormen tot een zichtbare gemeenschap die het Lichaam van Christus is.5 De kerk (verstaan als “koinonia” of “communio”) is een geordende gemeenschap die door haar manier van leven wijst op haar deelname aan Gods verlossing in


3. Zie bijv. Brinkman, Sacraments en Progress.
4. Zie bijv. M.E. Brinkman, The Non-Western Jesus. Jesus as bodhisattva, avatara, guru, prophet, ancestor or healer? (London: Equinox, 2009) en Jesus Incognito: The Hidden Christ in Western Art Since 1960 (Amsterdam: Rodopi, 2013).
5. Zie ondermeer T. Söding, Jesus und die Kirche (Freiburg: Herder, 2007), 89-213, als ook de samenvatting in C. van der Kooi/G. van den Brink, Christelijke Dogmatiek (Zoetermeer: Boekencentrum, 2012), 555. Het ambt staat daarom altijd ten dienste van de kerk als gemeenschap; zie hierover ook: M.E. Brinkman, “Episcopacy in the Ecumenical Discussion,” in: J. Brosseder ➝

|55|

Jezus Christus, die kwam om het Godsvolk opnieuw te verzamelen tot een gemeenschap die de voorsmaak is van de volledige verlossing van de schepping in de zin van een volledige gemeenschap van God met deze schepping. Dit betekent ook het volgende: de manier waarop op de kerk als gemeenschap leeft en (dus) geordend is één van de manieren is waarop verlossing een ervaarbare werkelijkheid wordt in deze wereld. Gezien de belangrijke rol die het ambt van episkope vervult bij het vormen van de massa van gelovigen tot een gemeenschap, is het van groot belang om deze gemeenschap tot volle ontwikkeling te laten komen. De eucharistie (of het avondmaal) kan hiervoor als een beeld dienen. Het ambt verschijnt hierbij in zijn context (niet erboven of eronder, maar erin): dat van de gemeenschap, en het doet wat het moet doen: naar Christus verwijzen, met name door de gemeenschap te ordenen en ruimte te scheppen voor de gaven van allen.

 

2. Episkope: Functioneel en Symbolisch

Iedere typologie is grof, en dat geldt ook voor één die theologieën van het (gewijde/geordineerde) ambt van episkope indeelt in meer functionele en meer symbolische (of sacramentele) benaderingen.6 Beide benaderingen besteden ook aandacht aan de rol van de Geest in het ambt; meer functionele benaderingen benadrukken meestal de spontane werking van de Geest in de gemeenschap, terwijl meer symbolische benaderingen meestal het werken van de Geest in en door de kerk en haar ordening benadrukken;7 de één denkt meer “verticaal” de ander meer “horizontaal” wat dit betreft. Beide benaderingen zijn daarom “charismatisch” en daarom is dat geen derde categorie in deze typologie.8


➝ (red.), Verborgener Gott — verborgene Kirche. Die kenotische Theologie und ihre ekklesiologischen Implikationen (Stuttgart: Kohlhammer, 2001), 188-198,198.
6. Wat hier volgt is mede geïnspireerd door discussie in de NOSTER themagroep “The future of religious leadership in a post-Christendom culture.” Zie voor wat volgt ook de studie van de voorzitter van deze groep, E.A.J.C. van de Borght, Theology of Ministry: A Reformed Contribution to an Ecumenical Dialogue (Leiden: Brill, 2007) — Voor een liturgisch perspectief op het ambt, zie: M. Ploeger, Celebrating Church: Ecumenical Contributions to a Liturgical Ecclesiology (Groningen/Tilburg: Instituut voor Liturgiewetenschap/Liturgisch Instituut, 2006), passim, en vooral: 495-515.
7. Het tegen elkaar uitspelen van meer of minder charismatische vormen van leiderschap in het vroege Christendom is twijfelachtig en geassocieerd met het discours rondom “Frühkatholizismus”. Zie: P.B.A. Smit, “A Note on Early Christian Associations and the Development of Offices in Early Christianity,” Teologia 56:3 (2013), 48-65.
8. Zie voor ambt als een charisma Smit, “Note,” en vergelijk Van der Kooi/Van den Brink, Dogmatiek, 555. Een centrale tekst is in dit opzicht 1 Cor. 12:28-31.

|56|

Meer functionele benaderingen van het ambt van episkope (of het nu onder dit of een ander begrip functioneert) benadrukken vaak het toezichthoudende karakter ervan, uitgaande van een etymologiserende begripsverklaring (die methodologisch problematisch is, maar dat is geen onderwerp van deze bijdrage).9 Hierom staat de rol van dit ambt bij het toezicht honden op geloof, orde, en mores van de kerk voorop.10 In andere gevallen, vaak binnen een meer missionair gericht discourse, zullen functionele benaderingen van het ambt (meestal zonder dat woord te gebruiken) conceptualiseren als ‘leiderschap’.11

Meer symbolische of sacramentele benaderingen van het ambt zullen eerder het belang van de ambtsdrager als een symbool van eenheid en een liturgische en pastorale representatie van Christus verstaan, zowel binnen de kerk als ook gericht op de wereld buiten de kerk, zoals Brinkman dit zelf ook benadrukt heeft.12 Het symbolische of zelfs sacramentele karakter van het ambt in zulke situaties heeft ook te maken met de voortzetting van de geloofstraditie: een ambtsdrager is een levende belichaming van apostolische traditie en de opeenvolging van ambtsdragers is, in de zin van een Realsymbol,13 een symbolische (i.e., sacramentele) uitdrukking van de continuïteit van de kerk. — Dit laatste is een herformulering van de (oecumenisch omstreden) noties van apostolische successie.14


9. Zie het klassieke werk van James Barr, The Semantics of Biblical Language (London: SCM, 1961).
10. Zie voor een dergelijke nadruk, e.g., A. van de Beek, Lichaam en Geest van Christus (Zoetermeer: Meinema, 2012), 195-275.
11. Zie bijvoorbeeld het recente werk van N. Niemandt, Nuwe Leiers vir nuwe Werklikhede (Vereeniging: CUM, 2013) en van J. Barentsen, Emerging Leadership in the Pauline Mission: A Social Identity Perspective on Local Leadership Development in Corinth and Ephesus (Eugene, OR: Wipf & Stock, 2011).
12. Zie: Brinkman, “Ambt”, 107: een ambtsdrager “kan in een genadeloze cultuur een heenwijzing zijn naar Gods genade en barmhartigheid.” Geciteerd bij: J. Kronenburg, “Op zoek naar een bisschop voor de Protestantse Kerk in Nederland”, Nederlands Tijdschrift voor Kerk en Recht 5 (2011), 35-53. Zie ook idem, Episcopus oecumenicus: bouwstenen voor een theologie van het bisschopsambt in een verenigde reformatorische kerk (Zoetermeer: Meinema, 2003), 238-240.
13. Een begrip ontwikkeld door Karl Rahner, zie: Karl Rahner, „Zur Theologie des Symbols,” Schriften zur Theologie IV: Hörer des Wortes. Schriften zur Religionsphilosophie und zur Grundlegung der Theologie (München: Kösel, 1941), 275-311, in het bijzonder 297. — Voor een bespreking, zie: James J. Buckley, „On Being a Symbol: An Appraisal of Karl Rahner”, Theological Studies 40 (1979), 453-473.
14. Iets van deze spanning zou kunnen verdwijnen wanneer de vraag gesteld wordt, wie er niet in een belichaamde continuïteit met de vroegste gemeenschap van Christenen zou willen staan. — Zie voor een genuanceerd perspectief: T. Söding, “Geist und Amt. Übergange von der apostolischen zur nachapostolischen Zeit”, in: Theodor Schneider/Günter Wenz (red.), Das kirchliche Amt in apostolischer Nachfolge I (Freiburg: Herder, 2004), 189-263, m.n. 262-263. Vgl. ook de opmerkingen van Brinkman, “Episcopacy”, 194-195.

|57|

Nu deze typologie staat, is moet zij genuanceerd worden om tot verdere reflectie te komen op de twee benaderingen van het ambt van episkope dat ze representeren. Om mee te beginnen, het is van belang om te onderstrepen dat de twee zojuist genoemde benaderingen elkaar niet uitsluiten; in veel studies naar het ambt, zowel in oecumenische teksten als ook elders, gaan het meer functionele en het meer symbolisch goed samen.15 Een voorbeeld hiervan kan gevonden worden in het oecumenisch geïnspireerde werk van Urs von Arx,16 die stelt dat degenen die episkope uitoefenen zowel belichaamde symbolen van Christus (en daarom ook voor de continuïteit van de kerk) zijn, als ook de dragers van de eerste verantwoordelijkheid (Von Arx’s vertaling van episkope) voor het voortduren van de dynamiek die het leven van de kerk karakteriseert: leitourgia, martytia, en diakonia.17 Dit verbindt meer functionele en meer symbolische benaderingen op verschillende manieren. Het wordt mogelijk vanuit het functionele naar het symbolische te denken: juist omdat een ambtsdrager door voor te gaan, pastorale zorg uit te oefenen, en getuigenis af leggen op een bepaalde manier functioneert vanwege het ambt dat hem/haar is toevertrouwd, wordt Christus hierdoor present in de gemeenschap; de ambtsdrager functioneert zo symbolisch, juist vanwege dat wat z/hij doet op grond van het ambt en wordt tot een belichaamde Christusrepresentatie, een Realsymbol.18

Het omgekeerde kan ook gesteld worden: wanneer het aan iemand, door wijding/ ordinatie is toevertrouwd om Christus present te maken, liturgisch en pastoraal,19 dan volgt daaruit een verantwoordelijkheid voor het leven van de kerk, haar


15. Zie bijv. het voorstel van Kronenburg, Episcopus, maar ook, vanuit Evangelisch perspectief: P. Nullens, “Het drievoudig ambt van Christus en geestelijk leiderschap in de vrije kerken.” In: P. Boersema, J. Hoek, M.J. Paul, M. Verhoeff (red.), Gezag in beweging. Kerkelijk leiderschap tussen tekst en context (Heerenveen: Protestantse Pers, 2008), 37-57.
16. Zie: U. von Arx, “Wat maakt de Kerk katholiek? Perspectieven voor een oud-katholiek antwoord”, Perspectief 20 (2012), 3-27 (vertaling: Helen Gaasbeek, MTh).
17. Von Arx, “Wat maakt de kerk katholiek”, 19.
18. In dit opzicht ga ik iets verder dan Brinkman (“Ambt”, 107) door meer nadruk te leggen op de belichaming van Christus’ aanwezigheid (op de manier van een levend symbol); Brinkman noemt het ambt in dit opzicht een “bescheiden verwijzend teken.” Ik ben het met hem eens dat het bij het ambt om “plaatsbekleding” niet om “plaatsvervanging” gaat (idem, o.c, 114). Zie ook zijn overwegingen in “Ambt en sacrament,” in: H.P.J. Witte (red.), Kerk tussen erfenis en opdracht. Protestanten en katholieken op weg naar een gemeenschappelijk kerkbegrip (Zoeter-meer: Meinema, 1994), 201-230. — In Rahner’s denken, waaraan de notie van een Realsymbol ontleend is, is een fundamenteel onderscheid tussen “geestelijkheid” en “leken” afwezig, zie: W.V. Dych, Karl Rahner (London: A&C Black, 2000), 116-130, esp. 118.
19. Zie voor een benadering van het ambt vanuit de liturgie, bijvoorbeeld Ploeger, Church, 498-502. Zie ook het belang van Christusrepresentatie in relatie tot liturgie en pastoraat in: Van der Kooi/Van den Brink, Dogmatiek, 560.

|58|

eredienst, getuigenis, en dienst aan de naaste. Dit laatste is dan een functioneren, dat in functionele termen beschreven kan worden, maar dat voortvloeit vanuit een zeer sacramenteel verstaan van het ambt, het gaat niet om “zo maar” leiderschap, maar om leiderschap binnen een bepaalde context, vanuit een bepaalde traditie, die de leider ook verwacht wordt te belichamen.

Anders gezegd: bij nader inzien blijkt een symbolische benadering van episkope toe te leiden naar een overweging van de functionele aspecten ervan — en vice versa. Dit komt overeen met gedachten die ontwikkeld zijn binnen de Commissie voor Geloof en Kerkorde van de Wereldraad van Kerken, waarmee Martien Brinkman zich vaak (maar nooit onkritisch) identificeert en die hijzelf heeft proberen verder te ontwikkelen, met aandacht voor de symbolische, soteriologische, ecclesiologische en eschatologische aspecten van de sacramenten.20 In deze context neemt Brinkman ook notie van de rol van episkope in relatie tot de sacramenten:

The sacrament is thoroughly bound up with the divine promise that God will not abandon his church. That proximity is transmitted by concrete persons who share, preserve and represent this promise. The recognition of this aspect of continuity and community is indispensable for the celebration of the sacraments. Without authorized ministers as representatives of Christ’s promise to be with us, the sacraments lack their commonly shared historical dimension.21

Dus, terwijl Brinkman, zoals hier, het symbolische belang van het ambt kan onderstrepen en het begrijpt als een belichaming van de historische dimensie van het Godsvolk en Gods belofte om bij dit volk te zijn, heeft hij elders ook benadrukt dat het ambt een symbool van Christus, dan wel van het Evangelie, in de wereld kan en zelfs dient te zijn.22 Hierbij aansluitend, en in overeenstemming met zijn leerling Kronenburg, onderstreept hij ook dat een persoonlijk ambt van episkope (i.e.: een bisschopsambt) van meerwaarde zou zijn voor de protestantse kerken, voor zowel ecclesiologische als ook oecumenische redenen.23 Zo een invulling van het ambt lijkt


20. Brinkman, Sacraments, 71-90, zie vooral: 90.
21. M.E. Brinkman, “The Church as Sacrament of the Kingdom: A Reformed Commentary”, Exchange 37 (2008) 490-500. Zie ook: idem, Sacraments, 89.
22. Zie Brinkman, “Ambt”, 109-114, en ook idem, Sacraments, 89: “The function of the sacrament is the concrete manifestation of salvation. The church as institute constitutes the fruitful foundation for these symbols of salvation and may therefore itself also be called sacrament in a derived sense (veluti sacramentum!).”
23. Zie: M.E. Brinkman, “Epiloog”, in: Anton Houtepen/idem (red.), Geen kerk zonder bisschop? Over de plaats van het ambt in de orde van de kerk (Zoetermeer: Meinema, 1997), 266-274, zie ook idem, “De gezagsvraag: zowel voor de Reformata als voor de Romana een probleem”, in: J. ➝

|59|

het meeste recht te kunnen doen aan zowel de functionele als ook symbolische aspecten ervan. Tegen deze bredere ambtstheologische achtergrond is het nu mogelijk nader op de samenhang tussen ambt en interpretatie in te gaan.

 

3. Ambt en interpretatie

Het kan als oecumenische consensus beschouwd worden dat het ambt van episkope, zoals dat net behandeld is, nauw verbonden is met het bewaren van het geloof en het doorgeven ervan. Beide thema’s worden over het algemeen met het ambt verbonden in de literatuur; een typisch voorbeeld is aan te treffen in het recente document The ChurchTowards a Common Vision:

In every case episkopé is in the service of maintaining continuity in apostolic faith and unity of life. In addition to preaching the Word and celebrating the Sacraments, a principal purpose of this ministry is faithfully to safeguard and hand on revealed truth, to hold the local congregations in communion, to give mutual support and to lead in witnessing to the Gospel. Such guidance includes the oversight of the various Christian service organizations dedicated to bettering human life and to the relief of suffering, aspects of the Church’s service (diakonia) to the world [...].24

Hetzelfde document plaatst zijn verstaan van episkope in de traditie van het eerdere rapport Baptism, Eucharist, Ministry (1982), door er een passage uit de citeren die drie, breed geaccepteerde,25 dimensies van episkope onderscheidt:

It should be personal, because the presence of Christ among his people can most effectively be pointed to by the person ordained to proclaim the Gospel and to call the community to serve the Lord in unity of life and witness. It should also be collegial, for there is need for a college of ordained ministers sharing in the common task of representing the concerns of the community. Finally, the intimate relationship between the ordained ministry and the community should find expression in a communal dimension where the exercise of the ordained ministry is rooted in the life of the community and requires the community’s


➝ Hallebeek (red.), Gezag als gave. Gezag in de kerk in oecumenisch spanningsveld (Amersfoort: Oud-Katholiek Boekhuis, 2004), 25-42.
24. Zie: http://www.oikoumene.org/en/resources/documents/commissions/faith-and-order/i-unity-the-church-and-its-mission/the-church-towards-a common-vision (gezien op 26/6/ 2015). — Zie ook Brinkman, “Episcopacy”, 194. 198.
25. Zie Brinkman, “Episcopacy”, 193, en de daar genoemde literatuur.

|60|

effective participation in the discovery of God’s will and the guidance of the Spirit.26

Het ligt daarom voor de hand om de vraag van de relatie tussen episkope en interpretative process te verbinden met deze drie dimensies.

 

4. Interpretatie en episkope: De persoonlijke dimensie

De meest zichtbare dimensie van episkope is meestal de persoonlijke: iemand is geroepen en gewijd voor en binnen een geloofsgemeenschap om haar voor te gaan,27 en op grond hiervan, initiatieven te nemen om het leven van deze gemeenschap, in diakonia, martyria, en leitourgia te laten voortgaan. Deze dimensie heeft te maken met leiderschap, toezicht, en het verzamelen van het Godsvolk, maar ook met het persoonlijk belichamen van de identiteit van een gemeenschap, wat, in het geval van de kerk, het verhaal van het Godsvolk is, met zijn culminatie in het verhaal van Christus.2 Wat de traditie betekent, wordt duidelijk door de manier van optreden en het uitoefenen van het ambt door een ambtsdrager. Met Rapp kan dit de ascetische dimensie van het ambt genoemd worden,29 waarin het persoonlijk belichamen van het geloof centraal staat en de manier waarop het ambt wordt uitgeoefend in grote mate stempelt.30 De manier waarop een ambt wordt uitgeoefend bepaalt op deze manier ook de wijze waarop de geloofstraditie erin en erdoor wordt geïnterpreteerd en de wijze waarop Christus erdoor gerepresenteerd wordt (ten goede en ten kwade). Ambtsuitoefening is op deze manier altijd interpretatie en zelfs


26. Zie: http://www.oikoumene.org/en/resources/documents/commissions/faith-and-order/i-unity-the-church-and-its-mission/baptism-eucharist-and-ministry-faith-and-order-paper-no-111-the-lima-text (geraadpleegd 31 March 2015).
27. Zie voor het gebruik van liturgische terminologie (“voorgaan”) in relatie tot ambtstheologie ook Brinkman, “Ambt”, 107.
28. Dit proces is zo oud als het Christendom zelf, vgl. Peter-Ben Smit, Paradigms of Being in Christ: Paul’s Use of Exempla in Philippians Library of New Testament Studies (London: Bloomsbury, 2013).
29. Zie Claudia Rapp, Holy Bishops in Late Antiquity: The Nature of Christian Leadership in an Age of Transition (Berkeley: University of California, 2005). De nadruk op episkope in deze bijdrage mag niet versluieren dat de gemeenschap van de gedoopten het meest fundamenteel is. Vgl. de overwegingen van Brinkman in “Het machtsspel rondom de doop” in: L. Boeve, S. Van den Bossche, G. Immink, P. Post (red.), Levensrituelen en sacramentaliteit tussen continuïteit en discontinuïteit (Kampen: Kok, 2003), 65-79.
30. Vgl. Brinkman, “Ambt”, 113. Zijn overwegingen daar gaan verder dan een theologie van het ambt en wijzen naar een (hoognodige) ambtsspiritualiteit.

|61|

mystagogie.31 — Tegen deze achtergrond is het nu ook mogelijk om in te gaan op de collegiale en communale dimensies van de uitoefening van episkope. De bovenplaatselijke betekenis van dit ambt, dat meestal ook verantwoordelijkheid inhoudt voor de relatie met andere kerken, kan hier niet behandeld worden. Maar wat hier gezegd wordt, geldt, mutatis mutandis, ook voor het samenspel tussen kerken en hun ambtsdragers op bovenlokaal niveau.

 

5. Interpretatie en episkope: De collegiale en communale dimensies als hermeneutische ruimte

Interpretatie vindt plaats in gemeenschap, dit is zowel een empirisch feit,32 als ook een inzicht van oecumenisch en ecclesiologisch belang. Het recente The Church — Towards a Common Vision onderstreept dit:

While the churches generally agree as to the importance of Tradition in the generation and subsequent interpretation of scripture, more recent dialogue has tried to understand how the Christian community engages in such interpretation. Many bilateral dialogues have acknowledged that ecclesial interpretation of the contemporary meaning of the Word of God involves the faith experience of the whole people, the insights of theologians, and the discernment of the ordained ministry.33

Ook eerdere oecumenische teksten, zoals A Treasure in Earthen Vessels (1998) onderkennen de gemeenschappelijke dimensie van interpretatie,34 terwijl het laatstgenoemde document deze ook verbindt met de uitoefening van episkope, die zo moet plaatsvinden dat de charismata van allen zich kunnen ontwikkelen.35


31. Zie hierover P.B.A. Smit, “Mystagogy and Martyrdom in Ignatius of Antioch”, in: P.J.J. van Geest (red.) The Mystagogy of the Church Fathers (Louvain: Peeters, 2015), 593-607, en de verdere bijdragen in deze bundel.
32. J.H. de Wit, “‘My God’, She Said. ‘Ships Make Me so Crazy’”, in idem, Reflections on Empirical Hermeneutics, Interculturality and Holy Scripture (Amsterdam: VU University, 2008), maar zie ook: Ulrich Luz, “Kann die Bibel heute noch Grundlage für die Kirche sein? Über die Aufgabe der Exegese in einer religiös-pluralistischen GeselIschaft”, New Testament Studies 44 (2005), 317-339.
33. The Church Towards a Common Vision, section 39. Deze tekst ontwikkelt inzichten uit A Treasure in Earthen Vessels (Geneva: WCC, 1998) verder.
34. Zie bijv. de paragrafen 49-66 over “The Church as Hermeneutical Community,” en in het bijzonder de paragrafen 49-50.
35. A Treasure in Earthen Vessels, 55-57, vooral 55.

|62|

Dit alles kan verder ontwikkeld worden wanneer de vraag gesteld wordt op welke manier de uitoefening van episkope bijdraagt tot het bewaren en doorgeven — en in dat proces: steeds opnieuw ontdekken — van het geloof in de kerk, en wel zo, dat zowel continuïteit als eenheid bewaard worden (beide zijn geïmpliceerd in het ambt van episkope, dat zowel met gemeenschap als met de voortgang van de traditie te maken heeft). De relatie van episkope tot processen van interpretatie wordt ook inzichtelijk wanneer in de theorievorming rondom dit ambt, de symbolische en functionele aspecten en de persoonlijke, collegiale, en communale dimensies verbonden worden met de gedachte van een ‘eerste verantwoordelijkheid’ het op gang brengen en houden van de dynamiek van eredienst, getuigenis, en dienst aan de naaste, die het leven van de kerk uitmaken. En wel op zo’n manier dat in de liturgie de gemeenschap wordt voorgegaan, zodat er een ruimte ontstaat, waarin het geloof, dat wil zeggen de inhoud ervan: Christus, opnieuw ervaren kan worden. Het gaat daarbij om het ontstaan van een nieuwe sociale ruimte, met een eigen kwaliteit — analoog, overigens, aan het ontstaan van een ruimte om Jezus van Nazareth heen,36 waarin de traditie van Israël opnieuw belichaamd kon worden.37 De totstandkoming van een dergelijke sociale ruimte door de hierboven genoemde processen is niet anders dan de hernieuwde performance van de kerk, voorgegaan door wie episkope uitoefent en bepaald door de gedachtenis van Jezus Christus en de identificatie met zijn verhaal. Dit alles vraag wel om criteria en deze kunnen ontleend worden aan het bredere oecumenische en intercultureel-theologische discours.

 

6. Interpretatie in gemeenschap, episkope, en interculturele criteria

De kerk is een specifieke interpretatiegemeenschap; de manier waarop er geïnterpreteerd wordt, door het leven van de kerk, dient in overeenstemming te zijn met het verhaal waarmee de kerk zich identificeert. Tegelijkertijd is het ook onmiddellijk duidelijk dat dit verhaal niet monolithisch kan zijn — de Schriftuurlijke canon is dit ook niet, diversiteit en gemeenschap zijn blijkbaar beide van belang.38 In het oecumenische theologische discours is er veel aandacht besteed aan de kenmerken en de


36. H. Moxnes, Putting Jesus in His Place: A Radical Vision of Household and Kingdom (Louisville: Westminster John Knox, 2003), 91-107.
37. Zie hierover: Moxnes, Putting, als ook Mike Pears, Towards a Theological Engagement with an Area of Multiple Deprivation (Dissertatie; Vrije Universiteit Amsterdam, 2015).
38. Zie ook: P.B.A. Smit, “Van verdeeldheid naar volheid? Canon en kerkelijke eenheid heroverwogen,” Perspectief (2014), 10-18, en idem, From Canonical Criticism to Ecumenical Exegesis (forthcoming, Leiden: Brill, 2015).

|63|

kwaliteit van interpretatieprocessen. Het al genoemde document A Treasure in Earthen Vessels, noemt in dit kader het volgende:

Ecumenical hermeneutics takes as its starting point the reality that conversations aiming at greater unity are carried out by representatives of the various churches and that their contributions are mediated through particular ecclesial, cultural, social, economie, geographical and historical backgrounds. For dialogue to be genuine, these representatives need to see each other as equal partners. They must, on the one hand, speak to each other from the perspective of their traditional interpretations of the apostolic faith as articulated in their confessional documents, their liturgies and their experience. But they must do so with a willingness to view their own interpretations from the vantage point of those with whom they are in dialogue. This involves being attentive to the insights provided by the dialogue partner, taking care to take into account one's own unwitting prejudices and limited perspectives.

Ook het Unity Statement dat aangenomen werd door de algemene vergadering van de Wereldraad van Kerken (Busan, 2013) uit zich in deze zin,39 terwijl de ecclesiologische convergentie-tekst The Church — Towards a Common Vision er wat minder op in gaat. Naast deze ontwikkelingen in het oecumenische discours, heeft er ook een ontwikkeling plaatsgevonden binnen de oecumenische theologie en de missiologie die geleid heeft tot een bezinning op wat nu passende interpretatieprocessen zouden zijn.40 Interculturele theologie probeert als “theological reflection upon the process of interculturation”41 de manier te beschrijven, waarin tussen culturen en in situaties van machtsongelijkheid gemeenschappelijke interpretatie kan plaatsvinden. Hiervoor


39. Zie: http://www.oikoumene.org/en/resources/documents/assembly/2013-busan/adopted-do-cuments-statements/unity-statement (pagina bezocht: 26 juni 2015).
40. Zie hiervoor: V. Küster, “Intercultural Theology”, Religion Past and Present (Brill Online, 2014; accessed 7 June 2014). Zie ook de overwegingen van Brinkman, “Intercultural theology as the Integration of Ecumenism and Missiology”, in: J.D. Gort, H. Jansen, W. Stoker (red.) Crossroad Discourses between Christianity and Culture (Amsterdam: Rodopi, 2010), 579-598. — Voor dit en het volgende, zie ook mijn “Ecumenical Dialogue as Intercultural Encounter: The Dialogue between the Mar Thoma Syrian Church and the Old Catholic Churches of the Union of Utrecht as an Example of Intercultural Theological Dialogue,” verschijnt in: Exchange (2015).
41. F.J.S. Wijsen, “Intercultural Theology and the Mission of the Church,” Exchange 30 (2001), 218-228, 221. Zie verder: M. Frederiks, W. Ustorf, “Mission and Missionary Historiography in Intercultural Perspective: Ten Preliminary Statements”, Exchange 31 (2002), 210-218, S. W. Ariarajah, “Intercultural Hermeneutics — a Promise for the Future?”, Exchange 34 (2005), 89-101, en C. Ozankom, C. Udeani (red.), Theology in Intercultural Design / Theologie lm Zeichen der Interkulturalität (Amsterdam: Rodopi, 2010).

|64|

zijn aanknopingspunten te vinden in het werk van bijvoorbeeld Robert Schreiter en Volker Küster, twee van de meer prominente interculturele theologen. De laatstgenoemde stelt bijvoorbeeld het volgende vast: “In intercultural hermeneutics one does not primarily seek one’s own agenda in the foreign, but respects the other in his difference. One must be able to recognize oneself in the partner’s portrayal.”42 Küster is bovendien van mening dat interculturele theologie verder moet gaan dan alleen wederzijds respect; ze moet ook een gemeenschappelijke zoektocht inhouden naar “transcultural constants” in de traditie. Dit betekent dat “intercultural dialogue is understood as the joint search for the truth, which can only be experienced contextually.”43 Deze dialoog is zelf ook contextueel en de regels ervan zijn ook voortdurend onderwerp van onderhandeling. Dit alles draagt bij tot de ontwikkeling van de kerk als een “universal hermeneutical community.”44 Dit alles heeft veel affiniteit met het werk van Schreiter, die een model van interculturele communicatie voorstaat, dat vier kenmerken heeft:45
— Betekenis ontstaat doordat allen deel uitmaken van een interpretatiegemeenschap hieraan bijdragen.
— Betekenis is altijd ingebed in de verhalen van levende gemeenschappen.
— Het vinden van betekenis betekent een balanceren tussen verschil en overeenkomst.
— Het vinden van betekenis gaat uit van de actieve betrokkenheid, d.w.z., agency, van alle betrokkenen.

Zonder nu de gecombineerde inzichten van Küster en Schreiter, die hier maar (zeer!) ten dele weergegeven kunnen worden, tot een nieuw model voor ambtsuitoefening te willen verklaren, is het wel de moeite waard om te overwegen of ze geen licht kunnen werpen op de manier waarop, door de uitoefening van episkope, een sociale ruimte kan ontstaan, waarin de geloofstraditie op een manier voortgang kan vinden die met haar eigen inhoud overeenstemt. Het is tenminste de moeite van het overwegen waard, of er geen onderling verkeer mogelijk zou zijn van de interculturele


42. Küster, “Intercultural Theology.”
43. Küster, “Intercultural Theology.”
44. J. Gruber, Theologie nach dem Cultural Turn. Interkulturalität als theologische Ressource (Stuttgart: Kohlhammer, 2013), 81. Vgl. met betrekking tot de notie van vertaling naar theologie en cultuur ook Lamin Sanneh, Translating the Message. The Missionary Impact on Culture (Orbis: Maryknoll 1989). Vgl. ook K. Hoek, “Translated Messages? The Construction of Religious Identities as Translatory Process”, Mission Studies 23 (2006), 261-278.
45. R. Schreiter, The New Catholicity: Theology Between the Global and the Local (New York: Orbis, 1997), 43.

|65|

theologie naar de ambtstheologie wanneer het om ambt en interpretatie in gemeenschap gaat.

 

Besluit

Terugkijkend op de bovenstaande overwegingen, gepresenteerd onder het motto “a blessing in disguise” blijkt dat de (ambtelijke) uitoefening van episkope, een veel besproken onderwerp in oecumenische theologie en daarbuiten, inderdaad zo een zegen is voor theologische reflectie: omdat het tegelijkertijd zo belangrijk en zo omstreden is, dwingt het tot nadere reflectie en een dieper doordenken van de eigen traditie in relatie tot de bronnen ervan en tot die van de ander. Als het niet omstreden zou zijn, zou het ook niet nodig zijn om erover na te denken en op die manier er nieuwe aspecten van te ontdekken. In dit specifieke geval leidde dit tot meer aandacht voor de relatie tussen de elkaar in de (ambtelijke) uitoefening van episkope implicerende symbolische en functionele aspecten ervan, voor de persoonlijke, collegiale, en communale dimensies van episkope, en de rol ervan in processen van interpretatie binnen de geloofsgemeenschap. Deze processen komen tot stand door de dynamiek van het leven van deze gemeenschap, in eredienst, getuigenis, en dienst aan de naaste, waarvoor wie persoonlijk episkope uitoefent, de eerste verantwoordelijkheid draagt. Door de gemeenschap voor te gaan in dit alles, naar het model van het liturgische voorgaan, schept het ambt een nieuwe sociale ruimte, letterlijk in de voetsporen van Jezus. In deze ruimte en door het scheppen ervan wordt het mogelijk om het geloof, en daarmee Christus, naar wie het ambt verwijst en wie de ambtsdrager belichaamt, op een manier opnieuw te ontdekken en door te geven. Criteria voor hoe het gesprek hierover zou kunnen plaatsvinden zijn te vinden in aansluiting bij inzichten uit de interculturele theologie, zodat het proces van doorgeven zelf in overeenstemming geraakt met de inhoud van wat er doorgegeven wordt, onder leiding van wie er episkope uitoefent.


Kooi, C. van der e.a. (2015)

  • A Blessing in Disguise (P.B.A. Smit)