Ordinantie voor het pastoraat.

 

I. De pastorale werkzaamheden.
1. Het onderscheid in de pastorale werkzaamheden.
2. Gewone werkzaamheden.
3. Buitengewone werkzaamheden.
4. Bijzondere werkzaamheden.
5. Het ministerie.
6. Tijdelijke vrijstelling van het dienstwerk.
7. Het breed-ministerie.

II. De predikantsplaats.
8. De predikantsplaats.
9. Gemeenschappelijke predikantsplaatsen.
10. De woonplaats van de predikant.
11. Kennisgevingen.

III. Het vacant worden van een predikantsplaats.
12. Het ontstaan van een vacature.
13. Overlijden.
14. Opvolging van een beroep.
15. Emeritaat.
16. Ontheffing van en ontzetting uit het ambt.
17. Kennisgevingen.

IV. De waarneming van het dienstwerk bij vacature.
18. De waarneming in gemeenten met één predikantsplaats.
19. De waarneming in andere gemeenten.
20. De voorziening in de predikdienst.
21. Kerkeraadsbeurten.
22. De waarneming in met vacature gelijk gestelde gevallen.
23. Bezwaren inzake de waarneming van het dienstwerk.

V. Emeritaat.
24. Wie het emeritaat verleent.
25. Emeritaat wegens invaliditeit.
26. Emeritaat wegens volbrachte diensttijd.
27. Emeritaat wegens vijf-en-zestigjarige leeftijd.
28. Bevoegdheden van emeriti-predikanten.

VI. Ontheffing van en ontzetting uit het ambt.
29. Ontheffing op eigen verzoek.
30. Ontheffing wegens ongeschiktheid tot het dienstwerk.
31. Ontzetting wegens toepassing van een bijzonder middel ter handhaving van de kerkelijke tucht.

VII. Nevenwerkzaamheden.
32. Staatsrechtelijke functies.
33. Nevenwerkzaamheden.
34. Behandeling van bezwaren.

VIII. Bijstand in het pastoraat.
35. Bijstand in het pastoraat.
36. Pastorale medewerkers.
37. Hulppredikers.
38. Vicarissen.
39. Emeriti-predikanten.
40. Dienstdoende predikanten.