01/99

Bezwaar tegen het besluit van het breed moderamen van de generale synode in te stemmen met het model voor ontvlechting en boedelscheiding in het plan van de commissie ex ord. 2-30 en om aan die commissie opdracht te geven de voor de concretisering van het model noodzakelijke regelingen te ontwerpen en voor te leggen aan het BM ter nadere besluitvorming.

Als bezwaren worden aangevoerd dat het BM de betrokken partijen niet heeft gehoord, in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, en dat de opdracht onaanvaardbaar afwijkt van de oorspronkelijke opdracht aan de commissie.

Aan de commissie was de opdracht verstrekt om de partijen te horen, waarmee ook veelvuldig overleg is geweest, en de eventuele bezwaren aan het BM voor te leggen. Daarmee zijn de procedureregels in acht genomen: het BM was niet gehouden ook zelf de betrokken wijkkerkenraden te horen.

Het BM heeft in redelijkheid kunnen besluiten om met de wijze van ontvlechting in te stemmen: van een onaanvaardbare wijze van afwijking van de oorspronkelijke opdracht is geen sprake. Alleen de wijze van de realisering van de ontvlechting is enigszins anders, maar voor de oorspronkelijke voorkeur zijn kennelijk geen reële mogelijkheden beschikbaar. Het BM heeft in het belang van de beëindiging van een reeds jarenlang slepend conflict kunnen kiezen om het voorstel te volgen dat strekt tot een zo volledig mogelijke ontvlechting.

Het model van boedelscheiding komt daarbij de generale commissie niet onredelijk voor, gelet op ord. 2-4-4 en 2-10a-10.

Omdat het besluit slechts de opdracht van de commissie bevat, zal de generale commissie in dit stadium geen inhoudelijke beoordeling geven omtrent de diverse onderdelen van de voorgestelde ontvlechting en boedelscheiding. De nader besluitvorming van het BM omtrent de uitvoering van de ontvlechting en boedelscheiding kan zonodig opnieuw ter toetsing aan de generale commissie worden voorgelegd.


Heuvel, P. van den (2005)