6. Als wij thans bij de vraag naar de overeenkomst inzake de kerkregering tussen Belijdenis en Kerkorde een blik slaan op de essentiële elementen van de regering der kerk dan doen wij dit onder het aspect van de functie der Kerkorde ten aanzien van de Belijdenis. Wij beperken ons hierbij tot de hoofdzaak, of wil men tot de kern, tot het hart.

Wij herinneren ons dat onze Confessie bij de regering der kerk het koningschap van Christus belijdt. Hij is de eeuwige Koning, de enige Meester, en door Zijn Geest heeft Hij in Zijn Woord Zijn bevelen gegeven, Zijn ordinantiën uitgevaardigd. Aan Hem en aan Zijn Woord is de kerk absolute gehoorzaamheid verplicht: alles moet onderhouden worden in de gehoorzaamheid Gods. Dit sluit tevens in de verwerping van, zoals artikel 32 der Belijdenis zegt, alle menselijke vonden en alle wetten, die men zou willen invoeren, om God te dienen en door deze de conscientiën te binden en te dwingen, in wat manier het zou mogen zijn. Deze Christocratie is de allesbeheersende idee ten aanzien van de regering der kerk, 56), en deze heerschappij van Christus kan slechts daar gevonden worden waar Zijn Woord de alleenheerschappij geniet, 57).

Welnu, de functie van de Kerkode is in wezen niet anders dan om deze Christocratie, of wil men deze alleenheerschappij van het Woord Gods, voorzover het aan de kerk zelve ligt, te verwerkelijken en te bewaren, te realiseren en te conserveren. Dit geschiedt door de ambten of diensten, de kerkelijke vergaderingen, het opzicht over leer, sacramenten en ceremoniën, en de christelijke tucht, geheel overeenkomstig het grondbestek, dat de Belijdenis op grond van de Schrift heeft getekend. Bij ieder van deze middelen betrekt de Kerkorde de wacht.

Het zij met een enkel woord aangetoond. Wij beperken ons tot het volgende.

a. Het eerste deel van de Kerkorde handelt over de diensten. Wij zijn gewoon te spreken van ambten. Nu is hiertegen niet het minste bezwaar omdat, zoals H. Bouwman opmerkt, 58), dit woord dezelfde betekenis heeft als het woord dienst of bediening. De Heilige Schrift gebruikt als

|21|

saamvattend woord voor ambt doorgaans het woord diakonia, dat 37 maal in het N.T. voorkomt, 59). In overeenstemming hiermede wordt in artikel 32 van de latijnse uitgave van de Belijdenis gesproken van functiones, diensten. De Kerkorde neemt dit over. In de latijnse uitgave van de Kerkorde vinden wij in artikel 2 ook het woord functio, dienstbetrekking, in de nederlandse uitgave staat het woord dienst, en door deze woorden te bezigen wil de Kerkorde alle nadruk leggen op het dienend karakter van de ambten, 60). Hier belijdt dus ook de Kerkorde, evenals de Belijdenis, het Koningschap van Christus over Zijn kerk. De ambtsdragers in de kerk hebben geen magisterium van Hem ontvangen doch slechts een ministerium. De ambtsdrager bezit geen eigen machtsvolheid, hij handelt niet suo jure, hij is geen heer en meester. Hij is niets anders dan dienaar van de Koning der kerk met de opdracht om Zijn werk uit te voeren. Niet zijn persoonlijke wil doch de wil van de Koning, Jezus Christus, is beslissend.

De belijdenis van het koningschap van Christus over Zijn kerk vinden wij ook in de artikelen der Kerkorde die handelen over de verkiezing der ambtsdragers, predikanten, ouderlingen en diakenen; deze kerkordelijke bepalingen zijn de uitwerkingen voor de praktijk van wat de Confessie heeft gezegd: de ambtsdragers moeten gekozen worden door wettige verkiezing der kerk, en deze wettige verkiezing der kerk is het getuigenis dat zij van God beroepen zijn.

Hierin is tot uitdrukking gebracht dat niemand krachtens eigen initiatief een ambt in Gods kerk mag bekleden of zich met een voorgewende goddelijke roeping mag indringen of door de macht van enig schepsel, een overheidspersoon bijvoorbeeld, als ambtsdrager mag worden aangewezen of benoemd. Hier handhaaft de Kerkorde het koningschap van Christus en stelt zij zich met nadruk tegen menselijke eerzucht en heerszucht, tegen machtswellust en menselijke heerschappijvoering in de kerk. Dit is ook de achtergrond en de diepe zin van de bepalingen omtrent de aftreding van de ambtsdragers, met slechts als uitzondering de mogelijkheid van herkiezing. Christus heeft aan Zijn kerk het recht der verkiezing gegeven, zegt de Confessie, en dit recht mag door niemand tot een dode letter worden gemaakt. De verkiezing niet te houden, de niet-herkiesbaarstelling niet te willen, het zo manipuleren dat men toch zijn plaats als ambtsdrager kan blijven bekleden, het is een aantasting van en een tekort doen aan het recht, dat niet een kerkeraad en niet een synode maar dat Christus aan Zijn kerk heeft gegeven — het is ten diepste een aanranding van het koningschap van Christus en een opleggen van eigen menselijke wil aan de kudde des Heren, 61).

|22|

b. Het tweede deel van de Kerkorde gaat over de kerkelijke vergaderingen en ook in dit hoofdstuk treft ons de erkenning van het koningschap van Christus. Ook hier slechts een tweetal voorbeelden.

De Kerkorde schrijft voor dat de kerkelijke vergaderingen met aanroeping van de Naam Gods begonnen en met dankzegging gesloten zullen worden, 62). Dit is maar niet het schriftelijk vastleggen van een goede christelijke gewoonte, dit is de uitgesproken erkenning van het koningschap van Christus. Het is Zijn recht om president en overste van alle kerkelijke vergaderingen te zijn, zoals Calvijn het heeft uitgedrukt. En deze kerkelijke vergaderingen hebben zich door Zijn Woord en Geest te laten leiden, en in Zijn Naam hebben zij te beraadslagen en te beslissen, want dan komt het koningschap van Christus tot zijn recht, dan is Hij als Koning in hun midden. En om dit koningschap te erkennen en te dienen moeten alle kerkelijke vergaderingen met gebed geopend en met dankzegging gesloten worden.

Dezelfde belijdenis van het koningschap van Christus ligt ten grondslag aan wat de Kerkorde bepaalt in betrekking tot het presidium der kerkelijke vergaderingen. In een plaatselijke kerk met meer dan één dienaar des Woords wisselt het presidium en wordt het bij toerbeurt waargenomen. En de meerdere vergaderingen kiezen telkenmale een praeses, met dien verstande zelfs, dat niemand twee maal achtereen tot voorzitter mag worden verkozen, terwijl de taak van de voorzitter eindigt als de vergadering uiteengaat; zijn functie houdt dan op, 63). Hierdoor wil de Kerkorde voorkomen, dat een mens, wie hij dan ook zij en welke uitnemende gaven hij ook moge bezitten, een heersende positie ontvangt, waardoor het koningschap van Christus verdonkerd wordt of zelfs geheel verdrongen: Jezus Christus is de enige Meester, en alle ambtsdragers zijn dienaren, dienaren van Hem, en elkanders broeders.

c. Het derde hoofddeel van de Kerkorde regelt het opzicht over de leer, sacramenten en ceremoniën en ook in dit deel gaat het om de heerlijkheid van Christus als Koning. Wij noemen hier thans slechts het volgende.

De Kerkorde eist van de ambtsdragers de instemming met de Drie Formulieren van Enigheid door ondertekening van de daarvoor bestaande verbindingsformulieren. Deze ondertekening van de Belijdenis is geen formaliteit, integendeel, zij is niet los te denken van het essentiële van de gestalte der kerk in de wereld. De kerk is immers niet een menselijke vereniging met een religieuze grondslag en met religieuze doelstellingen, een vereniging die souvereiniteit in eigen kring bezit en die zichzelf ten

|23|

wet is en die haar eigen wetten kan handhaven, wijzigen of opheffen naar eigen believen.

De kerk is het lichaam van Christus. Hij heeft haar gekocht en Hij vergadert haar door Zijn Woord en Geest. Hij is haar Hoofd en haar Koning en Hij heeft haar Zijn Woord gegeven opdat zij pilaar en vastigheid der waarheid zou zijn. En de kerkordelijke bepaling omtrent de ondertekening der Belijdenis als samenvatting en repetitie van dit profetische Woord, door Christus aan Zijn kerk geschonken, erkent deze heerlijkheid van Christus en eist dat Zijn dienaren gelovig en eerbiedig voor Zijn Woord zullen buigen.

Daarom is deze ondertekeningsplicht in de bloeitijd der kerk altoos diep-ernstig door haar opgevat en daarom ook is deze ondertekening zo vaak het knelpunt gebleken, 64).

Christus’ koningschap is ook de inzet van de eis der Kerkorde, dat er alleen toegang tot de Heilige Sacramenten is door belijdenis des geloofs. Hier legt de Kerkorde voor ieder het directe verband met de Confessie. Het gaat hier om het eigen wezen van de kerk als lichaam van Christus en om de instellingen door Hem aan Zijn kerk geschonken. Het gaat hier om de gehoorzaamheid des geloofs en daarin gaat het om de eer van Christus als de Kurios der kerk.

d. Niet het minst gaat het in het vierde deel van de Kerkorde over de Christocratie — het is het gedeelte dat handelt over de kerkelijke tucht. Ons bestek laat niet toe dit belangrijke onderwerp in den brede toe te lichten; wij volstaan met een enkele summiere aanduiding.

De Kerkorde spreekt in overeenstemming met de Confessie van het geestelijk karakter der kerkelijke tucht. Zij is principieel van de burgerlijke straf onderscheiden en is in geen enkel opzicht gelijk aan de correctie door de wereldlijke rechter. Zij is louter geestelijk van aard en mag daarom nimmer bestaan in het toedienen van lichamelijk leed, bijvoorbeeld door het inhouden van financiële ondersteuning. Zij dient geoefend te worden met een geestelijke gezindheid en met een geestelijk doel, of anders gezegd, zij dient te geschieden naar de wet der liefde, die de wet is van het koninkrijk Gods, en van dat koninkrijk geldt het woord: het is niet van deze wereld, en het is rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de Heilige Geest, Joh. 18: 36a, Rom. 14: 17.

Deze tucht bestrijkt heel het leven, uitgenomen het innerlijke, het voor de naaste verborgen leven overeenkomstig de regel: de intimis non judicat ecclesia. Zij gaat over leer en leven, belijdenis en wandel, zowel van leden als van ambtsdragers en door haar moet als door spieren, zegt Calvijn, het lichaam der kerk samengehouden worden, 65). Zij beoogt het heil van de zondaar, de heiliging van de gemeente en de ere Gods,

|24|

of anders gezegd, zij heeft ten doel de realisering van de Christocratie in Zijn kerk in haar volle omvang, 66).

Slechts met een enkel woord, en dat nog al te beknopt, kon worden gewezen op de functie van de Kerkorde in betrekking tot de hoofdzaak van wat de Confessie over de kerkregering zegt. Wij kozen daartoe enkele voorbeelden — men zou ook andere kunnen nemen, want de keuze is rijk, ja, men zou zelfs kunnen volstaan met een eenvoudige verwijzing naar het geheel van onze Kerkorde, want zij is van het begin tot het eind gericht op de Christocratie.

Slechts één bedenking zou hiertegen nog kunnen rijzen. In de Kerkorde van Dordrecht, 1618/19, wordt aan de overheid een grote bevoegdheid gegeven in kerkelijke zaken. De vraag is dus op haar plaats of hier niet een bedenkelijke discrepantie is tussen Kerkorde en Belijdenis, die, zoals wij zagen, alleen het koningschap van Christus over Zijn kerk erkent en alle menselijke heerschappij in de kerk afwijst. Hete is niet nodig hier breed op in te gaan. Wij mogen volstaan met te zeggen, dat dit eensdeels moet verklaard worden uit de toenmalige opvatting over de verhouding van kerk en staat en voorts uit het feit, dat onze gereformeerde vaderen tijdens de Republiek noodgedwongen zeggenschap van de overheid in kerkelijke aangelegenheden moesten aanvaarden, hetgeen meermalen tot ernstige spanningen aanleiding gaf en de kerk grote geestelijke schade heeft berokkend. De kerken der Afscheiding hebben in de vorige eeuw alle bepalingen omtrent het gezag der overheid in kerkelijke zaken buiten gebruik gesteld. De generale synode van onze kerken, in 1947 te Utrecht gehouden, heeft ze uit de Kerkorde geheel weggelaten, zodat onze Kerkorde thans ook in dit opzicht geheel met de Belijdenis overeenstemt, 67).