5. Nu is het evenwel mogelijk, dat er, bij gelijke grondtrekken, wat de details van het patroon betreft, toch verschillen aan de dag treden. Als wij dit punt nader onderzoeken treft ons het volgende.

In de eerste plaats springt in het oog, dat er wat het aantal ambten of diensten betreft, verschil is tussen Belijdenis en Kerkorde. De Belijdenis spreekt in artikel 30 van drie ambten, namelijk, het ambt van dienaar des Woords of herder, dat van ouderling en dat van diaken. De Kerkorde neemt in artikel 2 dit drietal over doch voegt er nog een vierde ambt of dienst aan toe, namelijk het ambt der doctoren. Het zou ons te ver voeren indien we op deze kwestie, die dikwijls de aandacht heeft getrokken, in den brede zouden willen ingaan. Het komt ons voor dat de Belijdenis terecht slechts drie ambten noemt, juist omdat het in strikte zin onbewijsbaar is, zoals H. Bavinck, 46) zegt, dat het doctorenambt op dezelfde wijze als dat van ouderlingen en diakenen door de apostelen onder leiding des Geestes ingesteld is. De Confessie houdt zich aan de duidelijke gegevens der Schrift. Maar de Kerkorde heeft toch ook weer terecht het doctorenambt in de lijst der ambten of diensten opgenomen, omdat het op een gave des H. Geestes berust en een dienst is, die de kerk nodig heeft om aan haar roeping te beantwoorden, zoals Bavinck zich uitdrukt, 47). Opgemerkt zij dat in 1947 bij de wijziging der Kerkorde door de generale synode der Christelijke Gereformeerde

|19|

kerken duidelijkheidshalve het woord doctoren vervangen is door het woord hoogleraren, tot wier taak behoort de uitlegging der Heilige Schrift en de verdediging der zuivere leer tegen ketterijen en dwalingen, artikel 18 K.O., en die werkzaam zijn aan de Theologische School, artikel 20 K.O. Van een tegenstrijdigheid tussen Belijdenis en Kerkorde op dit punt zouden we niet durven spreken, te meer niet, wanneer wij bedenken dat zij die de Kerkorde het aanzijn gaven van harte de Belijdenis onderschreven, terwijl men in de kerkgeschiedenis bovendien tevergeefs zal zoeken naar enige discussie over een eventuele tegenstrijdigheid, 48). Misschien is de conclusie van G. Doekes wel juist, die van mening is, dat de Confessie kennelijk plaats laat voor een afzonderlijk doctorenambt, omdat zij de dienaren des Woords uitsluitend „herders” noemt inplaats van „herders en leeraars”, 49).

In de tweede plaats moet aandacht worden besteed aan de positie der diakenen. In de Belijdenis worden in artikel 30 de diakenen tot de kerkeraad gerekend.

Het is bekend dat F.L. Rutgers dit heeft bestreden, 50), maar deze bestrijding treft geen doel, zoals aangetoond is geworden, 51). Alle hedendaagse gereformeerde schrijvers over dit onderwerp stemmen toe, dat de diakenen door de Belijdenis tot de kerkeraad worden gerekend, 52). De doorgaande lijn in de Kerkorde daarentegen is, dat de diakenen niet tot de kerkeraad behoren, behalve dan in kleine gemeenten, waar zij er bij gerekend mogen worden, of in sommige gevallen bij gerekend moeten worden, terwijl de Kerkorde bovendien voorschrijft, dat de diakenen ook in grote gemeenten in bepaalde gevallen met de kerkeraad moeten vergaderen en beslissen, zodat er een zeker dualisme in de Kerkorde valt te constateren, 53). Hierbij zij opgemerkt dat de oudste redactie van de Kerkorde, namelijk die van Emden, 1571, de diakenen wel tot de kerkeraad rekent, art. 6, doch dat de synode van Dordrecht, 1574, art. IV, hen er niet toerekent. Over de oorzaak van deze verandering tasten wij nog enigszins in het duister, al is er in de loop der jaren wel het een en ander tot verduidelijking naar voren gebracht, 54). Wij laten deze zaak nu verder rusten, omdat zij buiten ons bestek valt. Alleen zij vermeld, dat sommigen inzake de positie der diakenen hier inderdaad een kleine tegenstrijdigheid tussen Belijdenis en Kerkorde hebben menen te ontdekken, maar dat A.D.R. Polman tot de conclusie komt, dat onze vaders ten aanzien van deze kwestie juist geen discrepantie tussen Confessie en Kerkorde hebben gezien, 55). Wij voegen hier aan toe dat deze conclusie, zoals ze door Polman gemotiveerd is, veel aannemelijks heeft maar dat er niettemin nog wel een enkele vraag overblijft.

|20|

Aangezien er zich bij de andere artikelen van de Kerkorde in dit opzicht geen moeilijkheden voor doen, mogen wij tot de slotsom komen dat er van enig wezenlijk verschil tussen de grondlijnen van de kerkregering, zoals zij door de Belijdenis getrokken zijn en het patroon van onze Kerkorde geen sprake is, al moesten in dit verband ook een paar vragen worden gesteld, die misschien nog niet tot ieders bevrediging opgelost zijn.