5. De classis is de tweede kerkelijke vergadering, die toezicht oefent op de Dienaren des Woords. Zij is daartoe zelfs, krachtens de aard van het kerkverband naar Gereformeerde opvatting, in bijzondere mate aangewezen, 57). Dit beginsel heeft zijn classieke uitdrukking gevonden in artikel 44 van de Kerkorde van Dordrecht, 1618/1619, waarin gesproken wordt over het houden van visitatie door de classis om „toe te sien, oft de Leeraers, Kercken-Raden ende Schoolmeesters haer ampt trouwelijck waernemen, by de suyverheidt der Leere verblijven, d’ aengenomen ordre in alles onderhouden, ende de stichtinge der Gemeente, mitsgaders der jongher jeught nae behooren, soo veel haer moghelijck is, met woorden ende wercken bevorderen”, 58). Vele artikelen van de Kerkorde, het Formulier om te bevestigen de Dienaren des Goddelijken Woords, het Ondertekeningsformulier voor Dienaren des Woords en het Reglement op de Kerkvisitatie geven, rechtstreeks of zijdelings, aanwijzingen voor dit classicale toezicht. Het is voor

|17|

ons doel niet nodig al de desbetreffende artikelen van de Kerkorde en al de op dit toezicht betrekking hebbende uitdrukkingen in genoemde formulieren en in het Reglement op de Kerkvisitatie in ogenschouw te nemen. De aandacht zij slechts op het volgende gevestigd.

Evenals dit het geval is bij de kerkeraad, zoals we gezien hebben, functionneert het toezicht der classis reeds vóór de komst van een beroepen predikant in zijn gemeente, zoals uit artikel 5 van de Kerkorde blijkt. De classis toch heeft te zorgen, dat er geen Dienaar des Woords, die onzuiver in leer of wandel is, binnen haar ressort komt. Daarom dient zij haar goedkeuring te hechten aan de attesten van de beroepene, vóór hij aan zijn nieuwe gemeente verbonden kan worden. Van het gewicht van deze kerkelijke handeling waren onze Gereformeerde vaderen, althans bij de opkomst en in de bloeitijd van de Kerken der Reformatie in ons land, diep overtuigd. Streng werd in de regel opgetreden tegen predikanten, die zonder attestatie en dies ook zonder approbatie van de classis ingekomen waren, of die geen deugdelijke attestatie konden vertonen, 59). Vooral in tijden, waarin allerlei dwalingen in opkomst waren, betoonden vele classicale vergaderingen zich buitengewoon consciëntieus in de behandeling van attesten van predikanten. Men aarzelde zelfs niet, om, wanneer een predikant verdacht werd van onzuiverheid in de leer, opnieuw tot examinatie over te gaan, ook al waren de ingediende attesten gunstig, 60). Geheel in deze lijn van onze oude classen en synoden ligt het besluit van de Synode onzer Kerken in 1846 te Groningen gehouden, luidende: „De approbatie eens Leeraars, beroepen in eene andere Classis, zal eerst bij de Classis daar hij beroepen is, plaats vinden door overzending der attesten, en in geval die Classis, behalve goede attesten, grondige redenen van verdenking in leer of leven heeft, zal hij vooraf eer hij met ter woon overkomt, den beroepen Leeraar onderhouden in hare eigene Vergadering of door eene Commissie bij de Classis, daar de Leeraar nog dient; en dan, alles wel bevonden zijnde, zal de Leeraar vrij vertrekken en in de roepende gemeente bevestigd worden overeenkomstig Art. 5 der Kerkorde van Dordrecht, 1619, en het verbindingsformulier, voorkomende in de 164ste Sessie der Nahandelingen”, 61). Uit het vorenstaande, vooral ook uit het principieel juiste besluit van 1846, is wel duidelijk, dat de approbatie door de classis van de attesten der beroepen predikanten niet maar beschouwd kan worden als een blote formaliteit. Zij is een integrerend bestanddeel van het toezicht oefenen op de Dienaren des Woords, teneinde de Kerken te bewaren bij de eenheid en zuiverheid der leer.

En waar heel de classis verantwoordelijk is voor dit werk van toezicht en waakzaamheid, daar mag de approbatie nimmer opgedragen worden aan deputaten ad hoc, 62).

|18|

En geschiedt, zoals thans in de regel gebeurt, de beoordeling van de ingediende attesten door een z.g.n. classis contracta, dan moet toch steeds elke kerkeraad in de gelegenheid worden gesteld afgevaardigden naar deze vergadering te zenden, die daarbij dan mede een decisieve stem uitbrengen, en dan mag zulk een classis contracta toch nimmer tot handelingen overgaan, indien er bezwaren tegen de beroepene worden ingebracht. Zij heeft dan de zaak aan de classis completa voor te leggen.

 

Vanaf het moment van zijn verbinding aan een gemeente, staat een predikant volledig onder het toezicht van de classis, waaronder hij ressorteert. Enkele oude bepalingen dienaangaande, die thans in onbruik zijn geraakt, gaan wij stilzwijgend voorbij, 63). We beperken ons tot het volgende.

Allereerst herinner ik U aan de censura morum aan het eind der classicale vergaderingen. Artikel 43 van de Kerkorde zegt: Aan het einde van de classicale en andere meerdere vergaderingen wordt censuur geoefend over hen, die iets strafwaardigs in de vergadering gedaan, of de vermaning der mindere vergadering gering geschat hebben. Wanneer een predikant zich op de classisvergadering misdraagt, bijv. door beledigend of insinuerend te spreken over de Kerken, die hij dient, of over mede-ambtsdragers, of door op een andere wijze tegen de wet der liefde of tegen de orde der Kerken te zondigen, dan dient over hem censuur te worden geoefend. „Het is noodig, dat het verkeerde, dat is misdreven, naar eisch van Gods Woord wordt bestraft, dat alle ban worde uit den weg geruimd, opdat de leden der vergadering als broeders kunnen scheiden, en verwacht mag worden dat de arbeid der vergadering onder Gods zegen tot welzijn der kerken kan dienen”, 64). De censuur hier bedoeld is vermaning, waarschuwing, terechtwijzing, berisping, al naar het nodig is, 65). Zij gaat, volgens artikel 43 van de Kerkorde ook over het versmaden of gering achten van de vermaningen der mindere vergaderingen. Wanneer bijv. een kerkeraad zijn predikant over het een of ander vermaand heeft, maar deze de vermaning in de wind heeft geslagen, dan kan de kerkeraad bij de rondvraag naar artikel 41 van de Kerkorde dit naar voren brengen, waarna de classis geroepen is, indien zij de vermaning van de kerkeraad gerechtvaardigd acht, eveneens censure te oefenen over de betrokken predikant. Blijkens allerlei uitspraken hebben vroegere classen en synoden deze censura morum diep ernstig genomen en er menigmaal een belangrijke uitbreiding aan gegeven, geroepen als zij zich wisten om toezicht te houden op de Dienaren des Woords.

In de acta van de Friese synode van 1609, te Franeker gehouden, lezen we: Het synodus verstaet, dat die censura morum niet is te verstaen van tgene in die presente classicale vergaderinge geschiet is, maer dat het is een generael opsicht ower melcanderen in liefde

|19|

ende stichtinge ower leere ende lewen in die gantsche tijt, dat die censura laest geholden is, 66). De Zuid-Hollandse synode in Den Briel gehouden in het jaar 1672, kreeg de vraag te beantwoorden „of niet in elcken classicaele vergaderingen de censura morum exactelijck sonder aensien van personen ofte fouten, behoort te worden onderhouden, ’t sij deselve fouten mochten voorgevallen sijn in de classicaele vergaderinge ofte daer buyten.” In vele classen werd dit reeds „gepracktiseert met goede vrucht en stichtinge.” De synode besloot daarom dit als een „expresse wet in de respective Classen op ’t crachtighste in practijk te brengen, te meer alsoo in dese droevige tijden en gedurige oordeelen over landt en kerke, als mede om de liefdeloose veroordeelinge van sommige uyt ons uytgegaen tegen onse kerke ende desselfs leeraeren ten hooghsten nodig geacht wort”, 67). De censura morum werd dus uitgestrekt over leer en leven van de predikanten van de ene classicale vergadering tot de andere, zoals ook nog duidelijk blijkt uit verschillende classicale handboekjes, 68). Dit betrof ook de Dienaren des Woord, die van de classicale vergadering absenteerden, 69). Zeer terecht gold evenwel in de classis van Voorne en Putten de bepaling: By het sluiten van elke ordinaire Classis zal volgens al-oude practyk en Synodaale Resolutien Censura Morum gehouden worden; vooral in de Classis Ante-Synodaal: dog zal daar by niet iets van eenigen Broeder van welken men buiten de Classis iets gezien of gehoord heeft, mogen gebragt worden, voor en al eer Hy daar over Broederlyk is aangesprooken, en het aan de Directoren (d.w.z de leden van het moderamen der classisvergadering) is gebragt; welker voorzigtigheid zulk eene zaak, om ze te behandelen, word aanbevolen, 70). En goed kerkrechtelijk besloot de classis Alkmaar: en wanneer de Classis (bij de censura morum) iets hoort ten nadeele van Leer of Leven van een Predikant, zal deselve aanstonds onderzoek doen by den Kerkeraad, of hun daar iets van bekent zy, en zoo Ja, waarom dan geen klagte ingebragt hebben, 71).

Zo blijkt naar bedoeling en practijk van onze vaderen de instelling van de censura morum op de classicale vergaderingen een middel te zijn om het toezicht op de Dienaren des Woords te oefenen.

In de tweede plaats wijs ik U op het zeer belangrijke middel, dat de classis heeft in de kerkvisitatie volgens artikel 44 van de Kerkorde, waarin wordt voorgeschreven, dat iedere „Classis ten minste twee van haar meest ervaren en bekwame dienaren des Woords (zal) machtigen, om in alle Kerken elk jaar kerkvisitatie te houden en alzo toe te zien, of de predikanten, ouderlingen en diakenen hun ambt getrouw waarnemen, bij de zuiverheid der leer volharden, de aangenomen Kerkorde in elk opzicht handhaven en de opbouw van de gemeente, alsmede van de jeugd, naar behoren, zoveel hun

|20|

mogelijk is, met woorden en werken bevorderen, opdat zij hen, die nalatig in het een of ander worden bevonden, bijtijds broederlijk vermanen en met raad en daad alles doen strekken tot vrede, opbouw en welzijn der Kerken”, 72). Uit de verschillende visitatiereglementen, door synoden en classen opgesteld, en uit andere kerkelijke uitspraken blijkt duidelijk, dat men in vorige eeuwen de kerkvisitatie van grote betekenis achtte en dat zij zeer belangrijk was met het oog op het toezicht, door de classen op de predikanten te oefenen. Zo hadden, om iets te noemen, de visitatoren in vele classen de opdracht om de preken van de Dienaren des Woords te gaan beluisteren of om hun bibliotheken te inspecteren. Er moest daarbij niet alleen gelet worden op de zuiverheid der leer, maar men moest ook door eigen aanhoren en door het informeren bij ambtsdragers en leden nagaan of de preken stichtelijk en profijtelijk waren voor het volk, 73). Soms werd opdracht gegeven om onaangekondigd de predikanten te gaan horen, vooral wanneer geklaagd werd over de traagheid van vele Dienaren des Woords, die niet vlijtig waren in het lezen en studeren, „soedat haer predicatien niet grondich nae den regel des geloofs ende nae Gods woort gesneden ende gedisponeert (werden) ende dartoe weinich sticht(t)ens nae der godfruchtigen ende verstandigen begeerte”, 74).

Zeker, het waren toen andere tijden. Er waren vele onkundige predikanten en sommigen waren op onregelmatige wijze in de dienst der Kerken gekomen, waardoor men ter wille van de ere Gods en het heil der Kerken genoodzaakt was, het classicale toezicht op de predikanten op zeer intensieve wijze te oefenen. Maar dit alles neemt niet weg, dat de Kerken ook thans nog met alle ernst het middel van de kerkvisitatie hebben te hanteren inzake het toezicht op de predikanten. Zij is niet een louter administratieve aangelegenheid, waarbij men volstaan kan met het contrôleren van verschillende boeken en het op formele wijze stellen en beantwoorden van een zeker aantal vragen; zij is een kerkelijke acte, die het levensbeginsel der Kerk van Christus raakt, „welks kranken staat of frisschen bloei ze heeft te constateeren”, 75), en waarbij de Kerk „zich zelve onderzoekt, of zij haar roeping getrouw blijft”, zodat zij een zeer gewichtige acte is, 76). Zijn dient derhalve om ’s Heren wil met alle ernst en in alle getrouwheid te geschieden.

In dit verband moge nog het volgende opgemerkt worden.

Vooreerst bedenke men, dat een reglement op de kerkvisitatie een handleiding is. Bouwman zegt terecht: „Al de vragen daarin gesteld moeten met ernst en nauwkeurigheid gevraagd. Maar een visitator mag naar bevind van zaken, naar aanleiding van de gestelde vragen andere vragen stellen, opdat de bedoeling van de vragen bereikt worde”, 77).

Vervolgens houde men de hand aan de bepaling van de Kerkorde, dat ten minste twee van de meest ervaren en bekwame Dienaren

|21|

des Woords voor de kerkvisitatie worden aangewezen. De kerkvisitatie is niet een oefenschool voor jonge predikanten. Voor dit hoogst gewichtige en verantwoordelijke werk zijn mannen nodig, die aan de nodige mensenkennis, rijpheid van oordeel, kennis van kerkelijke zaken en een beleidvol optreden paren. Waar dit uit het oog wordt verloren, zoals, helaas, geschiedt, daar wordt de facto de visitatie voor een belangrijk deel krachteloos gemaakt.

En eindelijk dient streng de hand te worden gehouden aan de bepaling, dat de kerkvisitatie met opgave van dag en uur aan de gemeente bekend moet worden gemaakt, opdat de leden der gemeente zich met eventuele klachten tot de visitatoren kunnen wenden. Het geval is immers denkbaar, dat leden der gemeente reden menen te hebben zich over hun predikant te beklagen, hetzij over zijn prediking hetzij over iets anders, en dat zij noch bij hem noch bij de kerkeraad voldoende gehoor vinden. Bij de kerkvisitatie moeten zij dan gelegenheid hebben om hun zaak aan de visitatoren voor te leggen, zoals in vroegere jaren meermalen geschiedde.

Wat het toezicht van de classis betreft wijs ik in de derde plaats nog apart op artikel 15 van de Kerkorde, waarvan de inhoud is: Een predikant mag het Woord, noch de Sacramenten bedienen in plaatsen, waar geen Kerk is, tenzij met toestemming en medewerking van de meest genabuurde gemeente. Deze Kerkeraad moet hierbij tegenwoordig zijn en heeft de leiding. De Classis dient hierop toezicht te houden. De generale synode van 1950 gaf een nadere interpretatie door het volgende te bepalen: Inzake de naleving van art. 15 D.K.O. besluit de Gen. Synode: 1e. dat elk geval van niet-naleving van de letter en de geest van art. 15 K.O. steeds op zichzelf beschouwd dient te worden; 2e. dat elke classis toezicht heeft uit te oefenen, dat de onder haar ressorterende predikanten zich houden aan het bepaalde in art. 15 K.O., en zij treffe bij overtreding tuchtmaatregelen; 3e. dat, indien aan een classis na nauwkeurig onderzoek blijkt, dat er overtreding van art. 15 D.K.O. naar letter en geest plaats vindt door een predikant buiten haar ressort, zij zich eerst heeft te wenden tot den betrokken predikant. Indien deze voortgaat de geïncrimineerde handeling te plegen, wende de classis zich tot de kerkeraad van de betrokken predikant, en, indien nodig, daarna tot de meerdere vergaderingen, 78). Duidelijk is hier uitgesproken, dat de classis toezicht heeft op het naleven van de kerkelijke bepalingen door de predikanten. De Kerken mogen niet dulden, dat de goede kerkelijke orde verstoord wordt, vooral niet door on-kerkelijke handelingen van haar Dienaren, die daardoor zowel het kerkelijk beginsel als het kerkelijk leven ondermijnen en het kerkelijk indifferentisme in de hand werken.

In de vierde plaats zij er met klem aan herinnerd, dat een classis te allen tijde, afgedacht van censura morum, kerkvisitatie en

|22|

appèlzaken, het recht heeft, om, wanneer daarvoor termen aanwezig zijn, een nader onderzoek in te stellen naar leer en leven van een predikant. Het is bijv. immers mogelijk, dat er in tijden van geestelijk verval reeds zulk een verderf is ingeslopen, dat èn kerkeraad èn gemeente èn visitatoren hun roeping ten aanzien van het toezicht op leer en leven van een Dienaar des Woords schromelijk verwaarlozen, waardoor een prediker, die afwijkt van de leer der waarheid, ongehinderd kan voortgaan zijn verwoestend werk te verrichten. In zulk een geval kan de classis van haar recht gebruik maken, om, wanneer zij hiervan hoort (en zulks kan toch niet verborgen blijven), zulk een predikant ter verantwoording te roepen en nader met hem te handelen, naar eis van Schrift, Belijdenis en Kerkorde. Dit is niet slechts haar recht, het is haar heilige plicht. Zo hebben ook onze vaderen de roeping van de classis verstaan, zoals blijkt uit de vermaning van de Zuid-Hollandse synode, in 1605 te Rotterdam gehouden: Ende so tot eeniger tyt een de minste suspicie over eenen dienaer viele in eenige stucken der leere, is des synodi ernstige vermaninge, dat de classis met sulcken dienaer in hare vergaderinge van de stucken der leere sal handelen, opdat sy versekeringe hebbe van sulcken dienaer. Zij voegde hieraan toe: Ende een dienaer, die in de leere reijn is, en sal hierin geen swaricheyt maken, ende een, die swaricheijt mocht hebben, can door dit middel uijt onderstant geholpen worden, 79).

Tenslotte zij nog gewezen op het toezicht van de classis bij het vertrek van een Dienaar des Woords. De classis behoort in het vertrek te bewilligen, volgens artikel 10 van de Kerkorde, of, zoals artikel 16 van de Kerkorde van 1574 het zegt: geen Dienaar zal uit de classis vertrekken „sonder eerst van sijner Classe oorlof vercreghen te hebben.” De classis kan dit ontslag evenwel eerst geven, wanneer haar gebleken is, dat de kerkeraad het vertrek goedkeurt en aan de predikant ontslag verleent, 80). En voorts heeft de classis aan de vertrekkende predikant een getuigschrift mede te geven, zonder welke attestatie hij in geen andere Kerk en classis mag ontvangen worden. Deze classicale attestatie behoort met de waarheid overeen te stemmen, zoals we ook reeds hebben opgemerkt ten aanzien van het getuigschrift door een kerkeraad aan een vertrekkende predikant gegeven, waarom wij thans niet verder op deze zaak ingaan. Wellicht ten overvloede merken we nog op, dat ook hier het gezegde over de classis contracta ten volle van toepassing is.

Zo moge dan uit een en ander duidelijk zijn, dat het toezicht op de predikanten voor een zeer belangrijk deel door de classis wordt geoefend. Dit is zelfs één van de voornaamste werkzaamheden van de classis.