Honders, H.J.

De plaats van het kerkrecht in de Encyclopaedie der Theologie

Genre: Tijdschriftartikel

|69|

De plaats van het kerkrecht in de Encyclopaedie der Theologie

 

Het is niet zoo heel lang geleden, dat in een dagbladartikel 1) over „Het Recht en de Kerk” door prof. J.N. Bakhuizen van den Brink een pleidooi werd gevoerd voor het onjuridisch karakter der kerkorde. Het was naar aanleiding van het geruchtmakend geval „Varsseveld”, waarbij de rechtspraak der Hervormde Kerk in opspraak was gekomen. Door een Kerkopbouwer was in diens orgaan Ds. Boer, de secretaris van den Bond van Ned. predikanten, geroemd als de man, die het juridisch geweten der Kerk wakker hield. Om louter zakelijke, principiëele redenen verzet prof. Bakhuizen van den Brink zich tegen dezen lof. De Kerk heeft geen juridisch geweten noodig. Haar geweten, haar kerkelijk geweten is ver verheven boven alle juridisch formalisme en is aan geen enkelen vorm van recht, menschelijk gesproken, onderworpen. Het is een contradictie, dat de Kerk „recht” zou hebben, vastgelegd in reglementen van juridisch gehalte. Het kerkelijk geweten is van alles vrij, behalve dat het gebonden dient te zijn aan Gods Woord en Wil en Geest. Dat dit geen onrecht bedoelt in te sluiten, wordt met nadruk verzekerd. Het juridisch recht kan de Kerk echter geen diensten bewijzen. De Kerk leeft uit een andere bron. De hooggeleerde schrijver roemt den grooten jurist Rudolf Sohm, als degene, die het protestantisme voor goed uit den droom van reglementarisme heeft geholpen: het wezen van de Kerk is met het wezen des rechts in tegenstelling. Men spreke niet van kerkrecht, alleen van kerkorde!

Beter dan uitvoerige omschrijving, voert dit actueele geval ons medias in res.

Wat is kerkrecht?

Is er plaats voor kerkrecht in de theologie?

Zoo ja, welke plaats moet aan het kerkrecht worden toegewezen in de encyclopaedie der godgeleerdheid?

Wat is kerkrecht?

Volgens prof. Bakhuizen van den Brink is evenals voor Sohm het wezen der Kerk met het wezen van het recht in tegenstelling. Wij dienen ons hier wel goed rekenschap te geven van onze woorden. Wat moeten wij verstaan onder Kerk en wat onder recht? Waarom wordt Kerk met een hoofdletter en recht met een kleine letter geschreven? Is het bij Kerk en bij Recht niet beiden zóó, dat de hoofdletter de kleine letter veronderstelt? De Kerk toch veronderstelt niet enkel een goddelijke actie, doch daarbij en daarin een menschelijke reactie; zij is tegelijk creatie en creatuur, een eschatologische grootheid en een werkelijkheid-hier-en-nu. Deze spanning tusschen eenerzijds de Kerk = een stichting Gods en anderzijds de Kerk = een vergadering van menschen is een (dikwijls verkeerd) gespannen verhouding. Doch daarom mag het eene wezenlijke bestanddeel niet aan het andere worden prijsgegeven.

Op gelijke wijze hebben wij het wezen van het Recht te zien. Het Recht heeft een formeele en een materieele zijde. Zelfs bij het wereldlijk recht


1) Algem. Handelsblad, Avondblad, 18 April 1936.

|70|

is het niet juist om het wezen des rechts te laten opgaan in het juridische. (Als men dit doet, dan wordt het begrip juridische rechtsorde anders verstaan dan in het zooeven geciteerde artikel). Het mag bekend worden verondersteld, dat een veel gehanteerd artikel (1374 van het Burgerlijk Wetboek) den rechter ruimte laat voor billijkheid en goede trouw buiten en boven het geschreven recht. Ook in de praktijk van het wereldlijk recht blijkt er spanning te zijn tusschen Recht met een hoofdletter en recht (met kleine r). Het is m.i. onjuist bij het wezen des rechts alleen aan het formeel-juridische te denken.

Prof. Dr. J.R. Slotemaker de Bruïne in Nederl. Hervormd Kerkrecht (in Pro Ministerio) omschrijft Sohm’s standpunt kort en goed: de Kerk is het terrein der vrijheid, waar het organische werkt, waar men door Gods Geest geleid wordt en op het zakelijke let; bij het recht gaat het over de ordening, het mechanische, het door menschen gegevene, het formeel juiste. Hier wordt dus viermaal een besliste tegenstelling geconstateerd. Prof. Slotemaker de Bruïne wil de moeilijkheid oplossen door een radicale scheiding tusschen zichtbare en onzichtbare Kerk. Deze worden dan met elkander verbonden geacht door een personeele unie (wijl velen tot beide tegelijk behooren). Organisatie, ambt en regeling behooren niet bij het lichaam van Christus, de onzichtbare Kerk, maar wel bij de zichtbare kerk. De confessio Belgica art. XXVII-XXIX zou deze twee begrippen dooreen warren. Het komt mij voor, dat deze begrippen slechts „gedachtedingen” zijn en dat een radicale scheiding in abstracto slechts kan misleiden in concreto. Want in concreto blijkt elke geloovige hier op aarde nog steeds mensch, zelfs een zondig mensch te zijn. Het lichaam van Christus is op aarde niet onzichtbaar. Wij kunnen dan ook m.i. niet dankbaar genoeg zijn, dat de confessio Belgica zoo concreet over de Kerk spreekt.

Als prof. Bakhuizen van den Brink het kerkrecht niet kan laten opgaan in het handhaven van reglementen, kunnen wij die gedachtengang bijvallen. Het meest krasse en langzamerhand klassieke voorbeeld is wel de veroordeeling van Jezus in den naam der Kerk, d.i. in naam van Jezus zelven, door den Groot-inquisiteur te Sevilla naar de fantasie van Dostojewski in zijn De Gebroeders Karamazow. Het zou echter niet moeilijk zijn in het niet-kerkelijk recht op dezelfde gronden duidelijk te maken dat het Recht niet enkel mag opgaan in het juridische. De spreuk summum ius, summa iniuria geldt niet enkel het kerkrecht. Het komt mij dan ook voor dat Kerk en Recht geen tegenstellingen behoeven te vormen, zelfs niet kerk en recht, naar zijn juridisch karakter, om de eenvoudige reden dat geloovigen ook zondaren zijn en een vergadering van he, die hun zaligheid van Jezus Christus verwachten, toch bestaat uit ongerechtige en eigengerechtige personen.

Kerkrecht is niet onjuridisch maar bovenjuridisch. Zooals wereldlijk recht ook in zekeren zin bovenjuridisch genoemd kan worden, zoo is kerkrecht ànders bovenjuridisch. Het jus ecclesiasticum is nu eenmaal sui generis.

Bij de nadere omschrijving wat onder Kerkrecht te verstaan zij, moet er, naar ik meen, onderscheiden worden in Kerkrecht in ruimeren zin en in engeren zin. Kerkrecht in ruimeren zin is de wetenschap der kerkorde. Kerkrecht in engeren zin is de wetenschap van de orde in de

|71|

Kerk. Met de wetenschap der kerkorde bedoel ik de kerkvorm, „die Kirchenverfassung” waarbij de principia van het dogma ecclesiae ten nauwste betrokken zijn. Met de wetenschap van de orde in de Kerk bedoel ik de kunst van recht te spreken en recht te doen binnen een bepaalde kerkorganisatie, die naar een belijdenis is geformeerd.

Is er wel plaats voor kerkrecht in de theologie?

Wanneer wij nu kerkrecht nemen in ruimeren zin, als wetenschap der kerkorde zal wel niemand hieraan een plaats in de theologie betwisten. Ook Sohm zal juist van de theologie uit, sprekende over het wezen en de regeering der Kerk, aldus tot zijn oordeel komen over het kerkrecht in engeren zin. Volgens Sohm zijn recht en rechtsregels in strijd met het wezen der Kerk. Op grond daarvan kan dus het kerkrecht in engeren zin, d.i. de kunst van recht-te-spreken en recht-te-doen binnen een bepaalde kerkorganiatie geen theologisch karakter dragen. Dit gebied wordt dan toegewezen aan de rechtswetenschap, terwijl in de verhouding van Kerk en Staat een groote invloedsfeer aan de burgerlijke overheid wordt toegemeten. De Kerk vertegenwoordigt immers alleen een geestelijke macht, zoo redeneert men. De Kerk laat natuurlijk geen wanorde in haar midden toe. Het onrecht dient door niet-kerkelijke maatregelen bestreden te worden, verder hanteert de Kerk alleen de geestelijke maatstaven van geloof en hoop en liefde, zonder juridische bepalingen.

Terwijl deze meer-Luthersche gezindheid in Duitschland tot ontwikkeling kwam, doch juist tegenwoordig scherpe principiëele toetsing vindt, heeft in het Roomsch-Katholieke gedachtensysteem het kerkrecht naar ruimen en engen zin zulk een groote plaats ingenomen, dat tijdens de Middeleeuwen het jus canonicum naast de theologie een afzonderlijke faculteit vorderde. Volgens het corpus juris canonici neemt de Kerk zulk een bijzondere rechtspositie in, dat het wereldlijk recht daarnaar dient gevormd en vervormd.

Met de Reformatie is het Woord Gods tot regulator van het geloofsleven in de Kerk gesteld. Kerk en persoon hebben zich te laten leiden door de H. Schrift, bekrachtigd door het getuigenis des H. Geestes. Gods Woord en menschelijke verordeningen behoeven geen tegenstelling te vormen, mits de distantie bewaard blijve 1). Gods Woord geschiedt. Gods Woord wil geschiedenis worden in individuen en ook in de samenleving van christgeloovigen.

Het is waar, menschelijke verordeningen, reglementen enz. kunnen voor de kracht van Gods Woord gevaarlijk zijn. Maar wat kan op deze wereld daarvoor niet gevaarlijk wezen?! Ook geloovige personen kunnen gevaarlijk zijn, vooral als zij denken Gods Woord slechts zonder reglementen of zonder vastgestelde ordeningen te kunnen hanteeren. Menschelijke regels kunnen door hun continue kracht beschermen tegen willekeur van goede geloovige menschen en tegen tyrannie van eigengerechtige


1) E. Brunner in Das Gebot und die Ordnungen, Tübingen 1932, S. 532, noemt het Sacrament een analoog geval: een bepaalde geregelde ritus en toch niet ex opere operato, seine Wirkung tut das Sacrament allein, sofern in ihm Christi Wort ergriffen wird.

|72|

vromen. Menschelijke verordeningen kùnnen gerechtigheid en barmhartigheid dienen. Als onderdanige dienst aan het bovengeschikte Woord Gods hebben zij slechts reden van bestaan. Zoo dienen deze regelingen, waardoor de Kerk naar binnen en naar buiten georganiseerd is, steeds onder de critiek des Heiligen Geestes te staan, waardoor de kracht van het Woord niet wordt te kort gedaan; integendeel een bedding wordt gegeven. Zoowel bij rechtspraak als wetgeving binnen de Kerk zal er de spanning moeten zijn van het continue en het einmalige van Gods wil. Maar hiermede is dan ook tegelijk duidelijk aangegeven, dat het kerkrecht, in engeren zin genomen, in de theologie thuis hoort. De rechtspraak, de rechtshandeling, de vaststelling van ordeningen mogen slechts in het geloof worden gedaan. Wanneer wij zoo aan de Kerk haar recht toekennen, treden wij niet op het terrein van de wereld over, maar blijven op kerkelijk gebied (c.f. 1 Tim. 3: 15, 2 Tim. 4: 2). Juist omdat het kerkrecht zich materieel van het wereldlijk recht onderscheidt, zal daarom ook het formeele kerkrecht een eigen karakter moeten dragen met openheid voor de vrije werking van het Woord. Omdat hierbij ook telkens grensgevallen zich voordoen, die het gebied der wereldlijke rechtswetenschap raken, zal des te meer het eigen theologisch karakter van het kerkrecht bij rechtspraak en rechtshandeling moeten worden doordacht.

Vooral ook daarom zal men zich op dit eigen theologisch karakter van het kerkrecht moeten bezinnen, omdat ieder mensch „van nature” een wetgeleerde is en geen christgeloovige. In den dienst van Christus echter wordt de wet niet ontbonden, ook als zij in den vollen rijken geestelijken zin wordt gezien. De kerkorde staat weliswaar in de genadeorde, doch is daarmede van de scheppingsorde niet uitgesloten.

Welke plaats moet het kerkrecht dan in de encyclopaedie der godgeleerdheid innemen?

Het kan niet de bedoeling zijn hier een critische beschouwing over de encyclopaedie der theologie te geven. Wanneer Kuyper zijn encyclopaedie indeelt in bibiologische, ecclesiologische, dogmatologische en diaconologische groep, dan vindt het kerkrecht in ruimeren zin een plaats in de ecclesiologische groep, hetgeen begrijpelijk is, terwijl het kerkrecht in engeren zin, onder den naam van Kybernetiek, zich een plaats ziet toegewezen in de diaconologische groep bij de presbyteriale vakken. Wanneer wij bij alle gerechtvaardigde kritiek toch de traditioneele indeeling volgen, ligt het in den aard der zaak, dat de wetenschap der kerkorde thuisbehoort bij de systematische vakken. De kerkvorm houdt toch ten nauwste verband met het dogma ecclesiae. Episcopaal of presbyteriaal of synodaal kerksysteem, evenzeer als de verhouding van Kerk-Staat, wordt door de belijdenis beheerscht. Het kerkrecht in engeren zin, de kunst van recht te spreken en recht te doen zal nooit losgemaakt kunnen worden van theologische bezinning, doch behoort als practische uitvoering der principia tot de practische theologie.

Helaas hinkt het recht niet alleen op de straten en in de rechtzaal. Ook op en onder den kansel wordt de gerechtigheid dikwijls geen plaats gegund. Bij de verkondiging van het evangelie en bij de handhaving der orde in de kerk worden barmhartigheid en rechtvaardigheid telkens als een tweeheid naast elkander of liever tegenover elkander gesteld. Het is dan ook niet te verwonderen dat het een kwestie wordt: is kerkrecht een

|73|

contradictio in terminis? De bijzondere boodschap der Kerk is, dat Gods gerechtigheid triomfeert in Zijne genade. Gods genade impliceert Recht, óók (juridisch) recht. Wie in het groote (Recht) getrouw wil wezen, dient het ook in het kleine (recht) te zijn. Zoo juist kan de Kerk zijn een uitdeelster van menigerlei genade.

Wassenaar.

H.J. Honders.