7.3 Het huwelijk

In de eigenlijke kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland is geen afzonderlijk artikel over het huwelijk opgenomen. Bij de totstandkoming van de kerkorde liepen de meningen hierover ver uiteen. Uiteindelijk werd er in meerderheid voor gekozen in de kerkorde zelf over het huwelijk alleen te spreken in het kader van de eredienst, door de aanduiding ‘trouwdiensten’ in art. VII-1. Daarvan wordt een uitwerking gegeven in deze ordinantie.

De ordinantietekst zet in met een typering van het huwelijk; het gaat daarin om ‘een verbond van liefde en trouw voor Gods aangezicht’, aldus ord. 5-3-1. De bepaling spreekt alleen over het huwelijk ‘van man en vrouw’. Ord. 5-3-8 beperkt de mogelijkheid van de inzegening al tot ‘een naar burgerlijke wet tot stand gekomen’ huwelijk, maar waar het burgerlijk recht ook spreekt van huwelijken tussen mensen van gelijk geslacht, rekent de kerk deze toch onder de ‘andere levensverbintenissen’ (zie ord. 5-4).

De kerkorde regelt hier uitsluitend één aspect van de wijze waarop de gemeente betrokken is bij het huwelijksleven van haar leden, namelijk de trouwdienst. Geestelijke vorming met het oog op het leven in huwelijk en gezin komt elders in de kerkorde expliciet in beeld (ord. 9-3-4).

Ord. 5-3 geeft een soort routebeschrijving, met bijbehorende termijnen. Een verzoek tot inzegening van het huwelijk moet tijdig worden ingediend bij de kerkenraad die gevraagd wordt de verantwoordelijkheid te nemen voor de trouwdienst. Is dat de kerkenraad van de gemeente waartoe bruid en bruidegom beiden behoren, dan dient het verzoek ten minste zes weken van tevoren te worden ingediend (ord. 5-3-2). Behoort één van beiden tot een andere gemeente binnen de kerk — of geldt dat voor beiden — of vindt de trouwdienst onder verantwoordelijkheid van een andere kerkenraad plaats, dan geldt een termijn van tien weken

|196|

(ord. 5-3-3). Dan moeten immers eventuele andere betrokken kerkenraden op de hoogte gesteld worden, en daarmee de mogelijkheid hebben bezwaar te maken (waarvoor zij twee weken de tijd krijgen). Bezwaren kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op bij de kerkenraad bekende feiten ten aanzien van de levenswijze van (één van) de partners, die de kerkenraad strijdig acht met de heiligheid van het huwelijk. Uiteraard kan een kerkenraad niet om een andere, oneigenlijke reden — bijvoorbeeld omdat men een zakelijk geschil heeft met de betrokkene — deze toestemming weigeren.

De kerkenraad waarbij de trouwdienst is aangevraagd kan het bezwaar zelf al dan niet honoreren. Het bezwaar wordt in elk geval zodanig snel in behandeling genomen, dat de beoordeling uiterlijk vier weken voor de trouwdienst wordt toegezonden aan de andere kerkenraad. Die heeft bij afwijzen van het bezwaar dan alsnog de mogelijkheid naar het betrokken regionale college voor bezwaren en geschillen te gaan.

Tenminste twee weken voor de trouwdienst wordt ook de gemeente geïnformeerd. Het zou immers kunnen zijn dat in de gemeente zaken bekend zijn waar de kerkenraad niet van weet en die toch een beletsel voor een trouwdienst zouden kunnen vormen. De kerkenraad is ervoor verantwoordelijk dat een predikant wordt uitgenodigd; daarbij wordt overlegd met het bruidspaar. De orde van dienst is te vinden in het dienstboek van de kerk (zie voor de uitdrukking ‘met gebruikmaking van’ § 7.9). Tenslotte wordt in ord. 5-3-6 gewezen op het klassieke gebruik om in de trouwdienst een huisbijbel te schenken. Een registratie van hen van wie het huwelijk werd ingezegend in een afzonderlijk trouwboek is niet noodzakelijk, maar wel mogelijk. Overigens geeft de generale regeling ledenregistratie in art. 7-2 wel aan dat burgerlijke staat en kerkelijke inzegening van het huwelijk in de registers van gemeenteleden dienen te worden opgenomen.