1.1.5 Actueel belijden

De kerk belijdt telkens opnieuw in haar vieren, spreken en handelen Jezus Christus als Heer en Verlosser van de wereld en roept daarmee op tot vernieuwing van het leven in cultuur, maatschappij en staat. De kerk getuigt voor mensen, machten en overheden van Gods beloften en geboden en zoekt daarbij de samenspraak met andere kerken (art. I-6).

Op de lijn tussen de achterliggende tradities en de toekomst van het Koninkrijk van God belijdt de kerk telkens opnieuw. Als gemeenschap door de tijden heen leeft de kerk in deze tijd en wordt zij op de actualiteit gebonden. De lutherse en gereformeerde reformatie heeft diepe sporen getrokken in de ontwikkeling van de Europese cultuur. Met deze erfenis en de verwachting van Gods toekomst

|25|

verhoudt de kerk zich tot de samenleving. De context is in de loop van de tijd radicaal gewijzigd, maar het leven in een multireligieuze cultuur degradeert het belijden niet tot een van de vele uitwisselbare levensbeschouwingen. Als teken van Gods genadige toewending is er in onze samenleving de kerk. In haar vieren, spreken en handelen belijdt zij Jezus Christus als Heer en Verlosser van de wereld.

Het spreken en handelen als benaming van wat er in de kerk gebeurt, is expressie van het leven in de omgang met God en als zodanig belijdend. Daarom gaat het vieren voorop, want het belijden staat niet los van de eredienst en de huisdienst. In kyrie en gloria, in missionair appèl en profetisch getuigenis, in priesterlijk gebed en diaconale daad heeft de kerk der eeuwen vaak meer zeggingskracht gehad dan in een geschrift kan worden verwoord. Met dit belijden wordt opgeroepen tot vernieuwing van het leven in cultuur, maatschappij en staat. De term ‘vernieuwing’ herinnert aan nieuwtestamentische noties als de nieuwe mens, de vernieuwing in het denken en het nieuwe leven. Het begrip is zowel van toepassing op de persoon als op de gemeenschap. Juist om deze beide samen te houden, is voor het woord ‘vernieuwing’ gekozen. In deze zinsnede worden apostolaat en belijden op elkaar betrokken.

De kerk leeft te midden van mensen, machten en overheden. Het geloof dat God leven en liefde, recht en vrede is en wil, brengt de kerk tot het getuigenis dat zijn beloften en geboden de oriëntatie geven voor ons bezig zijn in de samenleving. In de actualisering van haar getuigenis zoekt zij daarbij de samenspraak met andere kerken. Het getuigenis heeft immers niet van doen met pretentie, maar met dienst. Wanneer de kerk het nodig acht een speciale oproep te doen uitgaan met het oog op bepaalde ontwikkelingen of gebeurtenissen, zoekt zij overleg met andere kerken. Het horen naar God en naar signalen uit de samenleving stelt ons onder de tucht van de oecumene om inzake het getuigenis naar elkaar te luisteren en zo mogelijk overeen te stemmen. Een getuigenis kan vorm krijgen op plaatselijk, regionaal, landelijk en internationaal niveau.

De kerk is geroepen gestalte te geven aan haar onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël. Als Christus-belijdende geloofsgemeenschap zoekt zij het gesprek met Israël inzake het verstaan van de Heilige Schrift, in het bijzonder betreffende de komst van het Koninkrijk van God (art. I-7).

In art. I-1 is aangegeven dat de kerk haar identiteit niet kan definiëren zonder Israël. Zij is immers als een wilde tak geënt op de stam Israël. Als kerk uit de volken kunnen wij zonder de aan Israël geschonken verwachting niet spreken van toekomst. Met het volk van Gods roeping mag de kerk weten van Gods onopgeefbare toewending tot de wereld. Voor de kerk die eeuwenlang Israël zag staan in de schaduw van de verwerping en daaraan heeft bijgedragen, houdt het uitspreken van verbondenheid een belijdenis in. Dit heeft van doen met de concrete situatie van dit volk te midden van de volken, maar ook met de ervaring die

|26|

Israël heeft opgedaan aan de kerk. De kerkorde plaatst de bijzondere verhouding tot Israël vóór de opdracht van het getuigenis tot alle volken. Tegenover Israël gaat het immers om een roeping: de blijvende opdracht gestalte te geven aan de onopgeefbare verbondenheid.

In lid 7 wordt niet exact aangegeven wat met het volk Israël wordt bedoeld. Het gaat in deze formulering om Israël zoals het zichzelf verstaat. Duidelijk is dat dit volk niet samenvalt met de staat, maar er ook niet van kan worden losgemaakt. Bovendien gaat het niet alleen over de joden die in de staat of daar buiten wonen, maar evenzeer om het Israël van de Schrift en de traditie. De veelkleurigheid van het volk dat wij uit de bijbel kennen en van het tegenwoordige jodendom klinkt er in mee.

Er kan geen andere weg zijn dan dat de onopgeefbare verbondenheid met Israël van de God die de kerk in Christus heeft leren kennen, leidt tot onopgeefbare verbondenheid van de kerk met dit volk. Dat impliceert geen kritiekloze goedkeuring van een kabinetsbeleid, maar verplicht ons onder de koepel van Gods trouw tot kritische solidariteit. De onopgeefbare verbondenheid en het zoeken van het gesprek gaan samen op.

De kerk zoekt het gesprek als Christus-belijdende geloofsgemeenschap. De Christus-belijdenis vormt de motivatie tot het zoeken van het gesprek. Met deze belijdenis geeft de kerk aan waar haar verbondenheid met Israël op berust en wat zij in dit gesprek op het hart draagt. Het is niet de bedoeling dat de kerk alleen de agenda bepaalt. Een gesprek veronderstelt wederkerigheid. De kerk dient zorgvuldig te luisteren naar wat Israël in het gesprek wil inbrengen. Van de zijde van de kerk ligt er het verlangen te spreken over het verstaan van de Heilige Schrift. In de kerkorde wordt met de Heilige Schrift steeds de eenheid van beide testamenten bedoeld. Het ligt voor de hand dat in het gesprek het verstaan ter sprake komt. In het bijzonder betreft dit de komst van het Koninkrijk van God. Dit thema werd al genoemd in art. I-1. De kerk deelt in de aan Israël geschonken verwachting. Gewekt door de belofte worden we samen als pelgrims op de weg naar Gods Koninkrijk gezet. De vraag hoe deze verwachting ons leven richt, zal indringend aan de kerk worden voorgelegd. De geschiedenis van Europa heeft Israël weinig reden gegeven om te kunnen geloven dat in Christus het Koninkrijk van God naderbij gekomen is. Voor het gesprek neemt de kerkorde het uitgangspunt in wat de Schrift zegt over de komst van het Koninkrijk van God. De verwachting wordt op verschillende manieren ingevuld. Het gesprek over hoe de hoop in deze wereld volgehouden kan worden door het geloof in de komst van het Koninkrijk van God hebben we echter gemeenschappelijk.

Gezonden in de wereld en geroepen tot de bediening van de verzoening, getuigt de kerk in verkondiging en dienst aan alle mensen en aan alle volken van het heil in Jezus Christus (art. I-8).

|27|

Na het lid over Israël gaat de kerkorde naar de volken. De toewending van God lol de wereld betrekt de kerk in Gods heilsbedoeling met de wereld. Het belijden iaat in een apostolaire beweging, waarin de kerk in dienst wordt genomen met hel oog op het Koninkrijk van God. De kerk komt voort uit zending en gaat voort door zending. De verkondiging van de kerk betuigt het heil in Christus en het hart daarvan is de bediening van de verzoening. De beweging van de Geest bewerkt eenheid tussen horen en verkondigen, tussen verkondiging en dienst en brengt de getuigen tot de verste landen van de wereld. Mensen en volken worden betrokken bij het heil in Christus. Het getuigenis krijgt gestalte in verkondiging en dienst, in zending en diaconaat. Hierbij is gedacht aan de eenheid van binnen- en buitenland. Het gaat hier niet om eenrichtingsverkeer, maar om wederzijdse betrekkingen. Een nadere uitwerking daarvan geven ord. 8 en 14.