|15|

Inleiding

 

De Kerk kan zich door niemand, ook niet door de Staat,
de wet laten voor­schrijven, zij heeft een andere Heer
’.
P. Scholten1

 

 

Aanleiding en motivatie

In 1951 kreeg de Nederlandse Hervormde Kerk een nieuwe kerkorde, die aan deze kerk een nieuwe structuur gaf. Met de invoering van de Kerkorde van 1951 kwam een einde aan de daarvoor geldende kerkelijke wetten, die sinds de invoering van het Algemeen Reglement in 1816 de structuur van de kerk bepaalden. Tegen het Algemeen Reglement bestonden bezwaren en uit onvrede met het kerkelijke leven onder het Algemeen Reglement heeft de Hervormde Kerk grote spanningen en partijstrijd gekend en heeft zij meegemaakt dat groepen uit haar midden tot afscheiding overgingen en tot nieuwe kerken werden. Vele pogingen zijn ondernomen het Algemeen Reglement te veranderen en de kerkstructuur te reorganiseren. Eerst door het voorbereidende werk van twee commissies in de periode van 1942 tot en met 1947 is het gelukt om in twee fasen de structuur van de Hervormde Kerk te veranderen en te komen tot nieuw kerkrecht. De Commissie voor beginselen van Kerkorde heeft van 1942 tot 1944 aan haar opdracht gewerkt en heeft vervolgens het resultaat van haar werk, de zogenaamde Werkorde, aan de Algemene Synode aangeboden, op grond waarvan de Generale Synode in 1945 voor het eerst sinds 1618 in vergadering bijeen kon komen. Vervolgens werd door deze synode de Commissie voor de Kerkorde benoemd, die van 1945 tot 1947 een concreet kerkordeontwerp opstelde, het zogenaamde Ontwerp-1947, dat zij aan de Generale Synode heeft aangeboden en dat in hoofdlijnen de kerkstructuur bevat, die uiteindelijk in de Nederlandse Hervormde Kerk is ingevoerd met de Kerkorde van 1951.

Centraal in deze studie staat het kerkordelijke werk van deze twee commis­sies. De notulen van de vergaderingen van deze commis­sies, alsmede agendastukken en studieresultaten van de arbeid van deze commissies vormen de primaire bronnen voor dit onderzoek en hebben bovendien een aanzienlijk aandeel in de aanleiding van deze studie.

Een belangrijke aanleiding voor dit onderzoek is gelegen in het feit dat bovengenoemde notulen en vergaderstukken mij op persoonlijke wijze werden toever­trouwd. De stukken hadden bijna een halve eeuw onaangeroerd gelegen op de stu­deerkamers van mr. dr. H.M.J. Wagenaar en prof. mr. G.J. Scholten, de zoon van prof. mr. P. Scholten.2 Ik


1 P. Scholten schreef dit over de eigen organisatie van de kerk, in Het reorganisatie-ontwerp verdedigd, Nijkerk 1938, 3 en 4. Dit werk van P. Scholten is ook opgenomen in Verzamelde Geschriften van wijlen Prof. Mr. Paul Scholten, 256.
2 G.J. Scholten is op 7 juli 1999 op 90 jarige leeftijd overleden te Amsterdam en H.M.J. Wagenaar is op 14 december 1999 op 98 jarige leeftijd overleden te Leiden.

|16|

heb het als bijzonder beschouwd dat deze stukken na al die jaren onder het stof vandaan kwamen en naar mijn ervaring geschiedde de persoonlijke ter handstelling met een zekere verwachting. Ik achtte de stukken bovendien van waarde voor het begrip van kerkrecht van de Neder­landse Hervormde Kerk en heb met het oog hierop dankbaar mogen meewerken aan de publicatie ervan in 1993 en 1995.3 Vervolgens lag het wat mij be­treft voor de hand een studie aan de inhoud van de stukken te wij­den, in de hoop hierdoor overwegingen aan het licht te brengen, die geleid hebben tot de nieuwe kerkstructuur.

Het kerkrecht heeft mijn interesse. Het is een verbin­ding van theologie en recht, beide wetenschappen die ik heb mogen bestuderen en die in de beoefe­ning van het kerkrecht vrucht­baar samenwerken.

De actualiteit van de vragen omtrent de kerkstructuur met het oog op het Samen op Weg proces, waarin de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden naar een gestalte van vereniging zoeken, hebben ook meegespeeld in de aanleiding om een studie naar de kerkstructuur te beginnen. Bij de aanvang van dit onderzoek in 1995 had ik het voornemen ook de voorgestelde wijzigingen in de structuur van de SoW-kerken in het nieuwe kerkrecht een plaats te geven in de bespreking. Van dit voornemen heb ik afgezien daar de structuur van de SoW-kerken op dit moment nog te weinig concreet is en zich nog te zeer in de wordingsfase bevindt. Wel kan deze studie mogelijk een bijdrage leveren aan de huidige bespreking omtrent vragen van kerkorde en kerkstructuur.

 

Vraag- en doelstelling

Het onderzoek naar achtergronden en beginselen van de kerkorde van 1951 vraagt om precisering, die in de ondertitel gegeven wordt. Het betreft hier een onderzoek naar de structuur van de Nederlandse Hervormde Kerk, zoals die werd ontworpen door de Commissie voor beginselen van Kerkorde (1942-1944) en de Commissie voor de Kerkorde (1945-1947). In dit onderzoek wil de vraag beantwoord worden welke achtergrond en beginselen in het werk van de twee genoemde commissies hebben geleid tot de ingrijpende structuurwijziging van de Nederlandse Hervormde Kerk.

Het betreft een kerkrechtelijk onderzoek. In het kerkrecht ontmoeten kerk en recht elkaar. Dit betekent dat theologische visies uitgedrukt worden in regelingen en gestalte krijgen in vormen en structuren. Hierbij spelen vragen over de verhouding tussen kerk en recht een rol. In dit onderzoek staat de vraag centraal op grond van welke overwegingen is gekozen voor de constructie van de betreffende organen en hun onderlinge samenhang. Voor de ontwerpers van de Kerkorde van 1951 vormde een belangrijk uitgangspunt, dat Christus het Hoofd van de kerk is en dat de kerk het Lichaam van Christus is. Deze ontwerpers wilden de Nederlandse Hervormde Kerk een structuur geven, die bij haar wezen zou passen. Dit houdt voor deze studie in dat de visie op het wezen van kerk-zijn aan de orde komt, doch telkens gekoppeld aan de vraag welke


3 W. Balke en H. Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Kerkorde (1945-1950). Deze uitgave wordt in dit onderzoek afgekort tot: Cie. Kerkorde.
W. Balke en H. Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde (1942-1944). Deze uitgave wordt in dit onderzoek afgekort tot: Cie. Werkorde.

|17|

invloed dit heeft op de vorm, de struc­tuur van de kerk. De te onderzoeken band tussen inhoud en vorm is bepalend voor het kerkrechtelijke karakter van het onderzoek. Er verschijnen weinig studies naar het kerkrecht van de Nederlandse Hervormde Kerk. Wat dit onderzoek onderscheidt van het voortreffelijke handboek De Hervormde Kerkorde van dr. P. van den Heuvel komt in de beide ondertitels al tot uiting.4 Van den Heuvel geeft een praktische toelichting op de kerkordelijke regelingen, terwijl het onderhavige onderzoek juist de achtergrond onderzoekt van de betreffende ordening. Wat dit onderzoek onderscheidt van de klassieker van het huidige hervormde kerkrecht, Nederlands Hervormd Kerkrecht van prof. dr. Th.L. Haitjema, is dat onderhavig onderzoek zich concentreert op de besprekingen, ontwikkelingen en de verschillende visies binnen de twee commissies met betrekking tot de structuur, terwijl Haitjema vooral vanuit het eindresultaat van de Kerkorde van 1951 de verschillende regelingen met hun achtergrond schetst.5

De precisering in de vraagstelling betreft verder een afbakening met betrekking tot de te onderzoeken periode. Zoals gezegd concentreert dit onderzoek zich op het kerkordelijke werk van de genoemde twee commis­sies. De notulen van de vergaderingen van deze commis­sies, alsmede agendastukken en de in de veertiger jaren gepubliceerde resultaten van de arbeid van deze commissies vormen de primaire bronnen voor dit onderzoek. De notulen en vergaderstukken zijn mede in verband met dit onderzoek gepubliceerd, waardoor ze voor het eerst na vijftig jaar openbaar werden. Een doelstelling van dit onderzoek is om deze fase van de wordingsgeschiedenis van de structuur van het hervormde kerkrecht te beschrijven. Dit geeft deze studie een kerkhistorisch karakter.  

Deze afbakening van de periode houdt in dat zo min mogelijk aandacht wordt besteed aan later aangebrachte structuurwijzigingen, synodebesprekingen en evaluaties, die zijn verschenen gedurende de halve eeuw, waarin de kerkorde nu functioneert. Met name de synodebesprekingen zijn immers al meer dan vijftig jaren openbaar en reeds in andere studies verwerkt, terwijl dit ten aanzien van de primaire bronnen van dit onderzoek niet of nauwelijks het geval is.  

De gegeven afbakening heeft verder betrekking op het te onderzoeken onderwerp, de structuur van de kerk. De vraag die centraal staat is: op welke gronden hebben de beide commissies gekozen voor de betreffende specifieke structuur van de kerk. Onder structuur wordt verstaan, het geheel van organen, hun samenstelling en onderlinge samenhang en ordening, waardoor de vorm van de kerk bepaald wordt. Het gaat in deze studie dus om het uitwendige, het zichtbare, de vorm van deze kerk, zoals deze door beide commissies werd ontworpen voor de Hervormde Kerk en dan met name om de achtergrond van de samenhang tussen de organen. Deze samenhang in de structuur wordt in hoofdlijn bepaald door de volgende kerkrechtelijke elementen: de algemene kerk, plaatselijke gemeenten, gemeenteleden, ambten, bedieningen, ambtelijke vergaderingen en organen van bijstand. Gezien de veelheid van elementen zal deze studie zich beperken tot de hoofdlijnen in dezen. Het zou goed te verdedigen zijn geweest om het onderzoek te beperken tot een onderdeel van de structuur, bijvoorbeeld het ambt in de Hervormde Kerk. In dit onderzoek is daarentegen gekozen juist de samenhang van de verschillende elementen van de structuur te onderzoeken en aan


4 P. van den Heuvel, De Hervormde Kerkorde. Een praktische toelichting.
5 Th.L. Haitjema, Nederlands Hervormd Kerkrecht.

|18|

het licht te brengen welke achtergronden van invloed zijn geweest op de elementen en ook hoe de elementen elkaar beïnvloeden.

Zoals gezegd bestudeert deze studie met name de theologische achtergronden, die van invloed zijn geweest op de structuur. Hierbij spelen vragen omtrent het kerkbegrip en het ambtsbegrip een rol. Dit geeft deze studie een systematisch-theologisch karakter.

Beide accenten, zowel het kerkhistorische als het systematisch-theologische, illustreren dat het kerkrecht op het grensgebied ligt tussen de historische en de systematische vakkengroepen van de theologie.6 Verder komen in deze studie naar de achtergrond en beginselen ook overige in­vloeden aan de orde, die de structuur hebben bepaald. De vormen zijn niet louter door theologische invloeden ontstaan, maar ook argumenten van kerkpolitieke, traditionele en contemporaine aard zijn van invloed geweest.

 

Methode en opzet van het onderzoek

Een eerste wijze van ordening in het onderzoek is gegeven door het historische verloop van de werkwijze van de commissies, die tussen 1942 en 1947 na elkaar hebben gewerkt, en waarbij de tweede commissie voortbouwde op het werk van de eerste commissie. Er is met het oog op de samenhang in de structuur gekozen om het werk van elke commissie afzonderlijk te beschouwen. Hierdoor kan ook het geheel van de voorgestelde structuur per commissie besproken worden, hetgeen in het verlengde ligt van de vraagstelling van het onderzoek. Deze kerkhistorische component van het onderzoek is voornamelijk beschrijvend van aard. Binnen dit historisch gegeven raamwerk wordt het karakter van de bespreking van de verschillende elementen van de kerkstructuur meer systematisch-theologisch en kerkrechtelijk van aard.

De opzet van het onderzoek is als volgt. Hoofdstuk één bevat schetsen van kerkstructuren uit kerkorden, die de Kerkorde van 1951 zijn voorafgegaan. Aangestipt worden de regelingen van Emden en Wezel, iets uitgebreider worden de kerkstructuren van de Dordtse Kerkorde en het Algemeen Reglement geschetst en daarna komen de voorgestelde structuurwijzigingen uit de verschillende reorganisatieontwerpen uit de reorganisatiestrijd van 1927-1939 binnen de Hervormde Kerk aan de orde. Tenslotte worden enkele invloedrijke ontwikkelingen binnen de Hervormde Kerk gedurende de Tweede Wereldoorlog beschreven. Al deze verschillende structuren en gebeurtenissen hebben hun sporen achtergelaten in de structuur, zoals de twee commissies voor de Hervormde Kerk die hebben ontworpen.

In hoofdstuk twee staat het werk van de Commissie voor beginselen van Kerkorde (1942-1944) centraal, die ook bekendheid heeft gekregen onder de naam Werkordecommissie. Zij beëindigde haar taak met de aanbieding van de Werkorde aan de Algemene Synode in 1944. In hoofdstuk drie staat het ontwerp voor een nieuwe kerkstructuur centraal, dat ontworpen werd door de secretaris van de Commissie voor


6 Haitjema merkt op ‘voor mijn besef ligt het kerkrecht dus duidelijk in het grensgebied tussen de historische en de systematische vakkengroep der theologie’. Nederlands Hervormd Kerkrecht, 13.
Het is daarom opmerkelijk dat de Hervormde Kerkelijke Opleiding in 1998 het vak kerkrecht van de systematische vakgroep overgebracht heeft naar de vakgroep van de praktische theologie. In deze vakgroep is het hervormde kerkrecht niet geworteld. Bovendien is het met de typisch hervormde kerkvisie met haar nadruk op de algemene kerk moeilijker verenigbaar om vanuit de gemeenteopbouw benaderd te worden. Wellicht illustreert deze ‘verhuizing’ een aandachtsverschuiving naar de plaatselijke gemeente, die plaatsvindt binnen de SoW-kerken en bovendien waarneembaar is in de vooraanstaande plaats van de gemeente in het ontwerp-kerkorde voor de te verenigen SoW-kerken.

|19|

beginselen van Kerkorde, mr. dr. H.M.J. Wagenaar. In zijn ontwerp, dat de naam Bouwplan kreeg, schetst hij een nieuwe structuur voor de Hervormde Kerk, hetgeen van invloed is geweest op het werk van de Commissie voor de Kerkorde (1945-1947), omdat het als ‘wrijfpaal’ heeft gediend voor haar kerkordelijke werk. In hoofdstuk vier staat tenslotte dit kerkordelijke werk centraal, dat gestalte krijgt in Ontwerp-1947 en dat aan de Generale Synode wordt aangeboden in een feestelijke zitting op 24 november 1947 in de Domkerk te Utrecht. Hiermee eindigde het eigenlijke kerkordelijke werk van de commissie en hiermee sluiten wij ook ons onderzoek af. De commissie heeft vervolgens het ontwerp in haar gang door de kerk begeleid door conferenties te organiseren met leidinggevenden en door besprekingen te houden met afgevaardigden van andere kerken. Het ontwerp werd uiteindelijk in tweede lezing door de Generale Synode op 7 december 1950 vastgesteld en trad op 1 mei 1951 in werking.