Derde Brief.

 

Ik meene, waarde Vriend! in mijne twee voorgaande brieven, genoeg gezegd te hebben, om u te doen zien, dat ons kerkbestuur verbetering noodig had, en dat de politieke invloed, bij het nieuwe Reglement vastgesteld, althans niet grooter is dan die, welke vroeger ook reeds bestaan heeft. Ik ga voort met u thans, bij de stukken, aantetoonen, dat het nieuwe Reglement de hoofdgebreken van het oude kerkbestuur verbetert.

Ik deed u, in mijnen eersten brief, opmerken,

|23|

dat de talrijkheid onzer klassikale en Synodale vergaderingen een wezenlijk gebrek derzelven was. Dit gebrek is weggenomen, door de bepalingen, in het nieuwe Reglement gemaakt. Zoo ik goed geteld heb, zal het Synode, in alles, bestaan uit zeventien leden, waarvan veertien eene concluderende stem hebben. Een Provinciaal kerkbestuur kan bestaan, ten hoogste uit acht leden, ten minste uit vijf, de Secretaris medegerekend. Het klassikaal bestuur of Moderamen bestaat uit ten hoogsten acht, ten minsten zes leden. De klassis vergadert alleen, om hare finantieele zaken aftedoen, en, in geval van vacatuur in het klassikaal Moderamen, nominatie te maken.

Deze geheele inrigting komt mij uitnemend goed voor. Uit een aantal van eenige honderde Predikanten, kan men zeer gemakkelijk twaalf vinden (want meer dan twaalf Predikanten komen er op het Synode niet) die hunne plaats aldaar waardig-lijk bekleeden: in eene vergadering van veertien concluderende stemmen, kan men geregelder en betere behandeling van voorkomende zaken verwachten, dan in eene grootere. Hetzelfde geldt van de Provinciale kerkbesturen en van het klassikaal Moderamen. En daar alle hoofdelijk stemmen, en niet gebonden zijn aan lastbrieven, houdt alle hindernis eener prompte afdoening van zaken, en belemmering in de gezagsuitoefening bij de leden van het kerkbestuur; welks tot dus verre bestond, geheel en al op. Dit beschouwe ik als een wezenlijk voordeel.

Uwe vreeze voor aanmatiging en hiërarchie, waaneer het kerkbestuur in handen van zoo weinigen

|24|

is, komt mij geheel ongegrond voor. Trouwens: het zijn geene permanente posten, tot welke zij geroepen worden, wie het kerkbestuur wordt aanvertrouwd. Zij wisselen behoorlijk af. Bij de Provinciale kerkbesturen treedt Jaarlijks, zoo na mogelijk, een derde der leden af; en bij de Moderatoren der klassis, indien het getal der Gecommitteerden vier is , treden twee, en anders treedt één Jaarlijks af. De nieuwe keus moet geschieden 1º. voor het Provinciaal kerkbestuur, uit eene nominatie van zes leden, door de klassikale Moderatoren, wie de vacature betreft, te formeren, en tot een drietal te verminderen door het Provinciaal kerkbestuur zelve. 2°. Voor het klassikaal Moderamen, uit eene nominatie van zes leden, te formeren door de klassis, en tot een drietal te verminderen door de klassikale Moderatoren zelven. Ik bid u, hoe kan hier hiërarchie ontstaan? Verbeeld u het geval, dat eenig lid uit de klassikale Moderatoren zich te veel air’s geve, zal dat niet aanstonds het gevolg zijn, dat men hem, zoodra de beurt, om aftetreden aan hem gekomen is, niet weder op de nominatie brengt, en dus, buiten de mogelijkheid stelt, om zijner heerschzucht bot te vieren? Zoo doende komt men veel gemakkelijker van het juk der hiërarchie af, dan tot hier toe. Gij zult het toch ook wel weten, dat onder de leden onzer klassen ook ware Pausen gevonden wierden, die overal den mond in hadden; hun gevoelen wisten doortedrijven, en die het eindelijk zoo ver wisten te brengen, dat zij het magnificat alleen in handen hadden, terwijl de overigen niets hadden intebrengen. En die Heeren

|25|

regeerden jaar uit jaar in, zonder dat er ander uitzigt op verlossing van het hatelijk juk was, dan — beroeping naar elders, of de dood!

Dat men de leden zoo van de Provinciale kerkbesturen, als van de klassikale moderature, telkens weder verkiesbaar stelt, is alzins wijs en goed. Ik heb mij zelven wel eens afgevraagd, van waar het kwame, dat men zoo weinige Predikanten vond, die regt geschikt waren ter behandeling van voorkomende zaken; en dat men zelfs lieden, anders door geleerdheid en talenten respectabel, in klassikale en Synodale vergaderingen, zoo jammerlijk hoorde adviseren, en, over het geheel, zulk een ellendig figuur zag maken? Ik heb vele redenen gevonden, om dit te verklaren. Eéne voorname echter vond ik daarin, dat de gestadige afwisseling der kerkelijke Commissien onder zoo vele leden, en daaruit ontstaande, eensdeels zeldzame, andersdeels kortstondige bekleeding van eenig emplooi in het kerkbestuur, het der moeite onwaardig deed achten, om zich op de regte behandeling van kerkelijke zaken toeteleggen. Deze reden, welke ten minste het hare heeft bijgebragt, om ons langen tijd een goed aantal knappe kerkbestuurders te doen missen, valt nu weg. Wie in het Provinciaal kerkbestuur of in een klassikaal Moderamen geplaatst zijnde, eenigermate begeerte heeft, om in deze betrekking gecontinueerd te worden, zal zich in de noodzakelijkheid gebragt zien, om zich zelven bekwaam, en daar door noodzakelijk te maken. Wie nog in geen bestuur geplaatst werd, zal zich behooren te bekwamen, opdat, bij het formeren der nominatien,

|26|

de aandacht, als op een geschikt competiteur, ook op hem valle: en alle zullen hebben te zorgen, dat zij neit door hoogmoed en heerschzucht gehaat maken bij hunne Broederen: zijnde dit de onfeilbare voorlooper van hunnen val.

Dit leidt mij van zelf, om u oplettend te maken op een ander voordeel, hetwelk het nieuw Reglement vooruit heeft boven onze oude inrigting: Ik bedoel het afschaffen der verkiezing bij toerbeurten, en de invoering van het verkiezen per libera vota; uitgebragt bij beslotene billetten. Tot hiertoe had men het niet in zijne magte, om te beletten, dat zelfs de allerongeschiktste voorwerpen tot de eerste Commissiën werden benoemd. Niemand kon hen keeren, wanneer hunne beurt gekomen was. Thans moet men ongeschikte lieden praefereren, of men kan ze niet krijgen: en wie kan gelooven, dat men dezulken uit verkiezing nemen zal? Deze verordening waarborgt derhalve der kerke een goed bestuur; zoo zeer als dat gewaarborgd kan worden. Ja! neme ik hierbij in aanmerking, dat het te voorzien is, dat een nieuw Reglement op de Examina, het ontwerpen waarvan aan het Synode opgedragen is, de deur zal toesluiten, door welke Pseudo-studiosi, als Predikanten, der kerk plegen ingedrongen te worden; zoo heb ik niet alleen hope; maar ook een vast vertrouwen, dat het Rijk van verwaande Weetnieten in onze kerk heeft opgehouden te bestaan: immers geen nieuwen toevoer van onderdanen krijgen zal.

Ik moet hier bijvoegen, dat het gebrek aan éénheid in ons voormalig kerkbestuur, mede door dit

|27|

Reglement opgeheven is. Het Synode is het middelpunt, in hetwelk zich het gansche bestuur der kerk vereenigt. Hetzelve is bij het nieuwe kerkbestuur, wat het Nationaal Synode bij het oude kerkbestuur zoude geweest zijn, bij aldien dat Synode, gelijk de kerkenorde bepaalde, van tijd tot tijd ware herhaald geworden. Deszelfs besluiten en verordeningen zijn van verbindende kracht voor de gansche kerk in de Noordelijke Provinciën: waarvan gelijkheid van vormen en reglementen een noodwendig gevolg wordt.

Het artikel nopens de Commissarissen Politiek zal ik hier niet nader aanroeren; daar ik u boven reeds heb doen opmerken hoe aanmerkelijk het verschil is tusschen het gene eertijds ten dezen opzigte bestond, en het gene nu vastgesteld is. Ik besluit uit al het gezegd, dat de hoofdgebreken van het vorige kerkbestuur, door het tegenwoordige reglement hersteld zijn: en dat reeds uit dien hoofde elk onbevooroordeeld, en die het wél meent met ons kerkgenootschap, reden heeft, om zich te verblijden, dat deze nieuwe verordening zoo goed uitgevallen is.
Bovendien bevat het nieuwe Reglement verschillende heilzame bepalingen, die niet anders dan tot welzijn der kerk verstrekken kunnen; doch op deze wil ik uwe aandacht vestigen in eenen afzonderlijken brief.

Als altijd blijve ik enz.