II. Bijzondere bepalingen.

Hoofdstuk III.

Het Kerkelijk Bestuur over al de Gemeenten te zamen.

Eerste afdeeling.

De Synode.

Elk der in art. 34 genoemde Provinciale Kerkbesturen benoemt jaarlijks, in zijne vergadering van Mei, een predikant uit zijne leden of hunne secundi, tot het bijwonen der Synodale Vergadering, benevens een secundus, die echter niet optreedt, dan in geval het benoemde lid belet wordt zich naar de Synode te begeven. Op gelijke wijze wordt door de Commissie tot de Zaken der Waalsche Kerken een predikant en door het Kerkbestuur van Limburg een lid naar de Synode afgevaardigd, gelijk ook door de Commissie voor de Zaken der Oost- en West-Indische Kerken een lid, overeenkomstig het slot van art. 4.
Bovendien worden naar de Synode drie ouderlingen afgevaardigd, bij beurtwisseling te benoemen door de Provinciale Kerkbesturen uit verschillende provinciën, naar de orde, waarin zij in art. 34 voorkomen, en door de Commissie voor de Zaken der Waalsche Kerken, uit haar ressort.
Voorts hebben ter Synodale Vergadering zitting de secretaris der Synode en de quaestor-generaal, met adviserende stem. De laatste woont alleen die zittingen bij, waarin geldelijke aangelegenheden worden behandeld.
Eindelijk wordt door elke der Hervormde Godgeleerde faculteiten op de drie hoogescholen te Leiden, Utrecht en Groningen, een hoogleeraar benoemd, om als prae-adviserend lid de Synode bij te wonen.
De Secretaris, van de benoeming der afgevaardigden met hunne secundi kennis bekomen hebbende, zal eene naamlijst van de leden der vergadering aan elk van dezen doen toekomen, met aanwijzing van den oudsten in diensttijd onder de afgevaardigde predikanten.