I. Algemeene bepalingen

Artikel
5

De leden dezer besturen worden benoemd door de Kerk, op de wijze, welke verder in de verschillende hoofdstukken van dit reglement is opgegeven.
Met uitzondering alleen van die der Kerkeraden en der Algemeene Synode, worden deze leden benoemd voor den tijd van drie jaren. Jaarlijks op den 1sten Januarij treedt een derde, of zoo na mogelijk een derde, van hen af.
Geen predikant of ouderling kan lid worden van een Provinciaal Kerkbestuur, dan na vroeger lid te zijn geweest of nog te zijn van eenig kerkelijk collegie boven den Kerkeraad; en niemand zal tot ouderling in een Classikaal bestuur benoemd worden, dan die ouderling is, of geweest is bij den Kerkeraad.
Niemand kan ten zelfden tijde lid zijn van een Classikaal Bestuur en van een Provinciaal Kerkbestuur.
Een lid van eenig Classikaal Bestuur, geroepen wordende tot een Provinciaal Kerkbestuur, treedt, bij aanvaarding van den benoeming, in de eerste betrekking af, en wordt door zijnen secundus vervangen.
Ter Synode kunnen, even als de leden van het Provinciaal Kerkbestuur, ook hunne secundi worden afgevaardigd.